ECLI:NL:RBNNE:2018:1577

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
LEE 18/1120
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor 34 appartementen in Groningen

Op 30 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de bouw van 34 appartementen aan de Molukkenstraat in Groningen. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen op 26 februari 2018. Verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen dit besluit, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij en omwonenden vreesden dat de parkeernorm niet zou worden gehaald.

Tijdens de zitting op 25 april 2018 werd besproken dat de omgevingsvergunning strijdig was met het bestemmingsplan, maar dat in deze spoedprocedure enkel de strijd met het bestemmingsplan 'Facetherziening Parkeren' aan de orde was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de parkeernorm voor het bouwproject, dat 34 parkeerplaatsen vereiste, werd gehaald. De derde-partij, Bouwgroep Dijkstra Draisma B.V., stelde dat er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar waren, zowel op het onbebouwde terrein als in de nabijgelegen parkeergarage.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de beschikbaarheid van 41 parkeerplaatsen voldeed aan de parkeerbehoefte van het bouwplan en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De voorzieningenrechter merkte op dat er bij de heroverweging in bezwaar aandacht moest zijn voor de tegenstrijdigheden in de besluitvorming over de parkeerbehoefte voor de verschillende fasen van het bouwproject. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/1120
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 april 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te Groningen, verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. H.K. de Jonge).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Bouwgroep Dijkstra Draisma B.V., te Dokkum (gemachtigde: mr. T.D. Polak).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van 34 appartementen op de locatie Molukkenstraat hoek Bandoengstraat en Medanstraat te Groningen, kadastraal bekend GNG A 12723, 13598, 12700 en 12478.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit mede namens omwonenden, woonachtig op 27 nabijgelegen adressen, bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2018.
Verzoeker is verschenen, vergezeld door [belanghebbende] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door E. Zwarts.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
In de motivering van de omgevingsvergunning wordt benoemd dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan “Korrewegwijk – De Hoogte 2009” omdat het gebouw op een aantal plekken buiten het bouwvlak is gesitueerd en omdat de toegestane bouwhoogte wordt overschreden. Daarnaast is sprake van strijd met het bestemmingsplan “Facetherziening Parkeren”.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker in het bezwaarschrift gronden aanvoert die zien op de elk van de drie genoemde strijdigheden, maar dat in deze spoedprocedure uitsluitend de strijd met het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren aan de orde is. De opmerking van verzoeker ter zitting dat een grotere bouwhoogte leidt tot meer appartementen en dus tot een grotere parkeerbehoefte, acht de voorzieningenrechter gedaan in het kader van het geschil of aan de parkeerbehoefte wordt voldaan.
4. Artikel 4 van het bestemmingsplan “Facetherziening Parkeren” (bestemmingsplan) luidt als volgt:
4.1
Parkeren
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
4.2
Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
4.3
Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 4.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
b. de woon- en leefsituatie.
4.4
Beleidsregels
Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
5. In de “Beleidsregels Parkeernormen 2012” (de beleidsregels) worden drie uitgangspunten genoemd die verweerder hanteert bij het bepalen van de parkeernormen, te weten dat elke initiatiefnemer van een bouwplan zelf verantwoordelijk is voor het oplossen van zijn eigen parkeerbehoefte, dat de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden opgelost en dat het toepassen van de parkeernormen moet een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid, leefbaarheid en de economische ontwikkeling van de stad.
In tabel A1 zijn de parkeernormen voor verschillende soorten woningen opgenomen.
6.1.
Tussen partijen is niet geschil dat het bouwplan in kwestie leidt tot een parkeerbehoefte van 34 parkeerplaatsen.
6.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van derde-partij betoogd dat 6 plaatsen worden gerealiseerd op het onbebouwde terrein bij het gebouw, dat in de parkeergarage Bandoengstraat momenteel 12 parkeerplaatsen beschikbaar zijn en dat op het parkeerterrein Palembangstraat momenteel 23 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dit blijkt uit recente gegevens van woningbouwcorporatie Lefier, die deze parkeerplaatsen verhuurt.
6.3.
De juistheid van de hierboven opgenomen opsomming is door de andere partijen niet betwist. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat beschikbare (niet-openbare) parkeerplaatsen in de parkeergarage en op het parkeerterrein niet mogen worden meegeteld. Weliswaar is van de zijde van verzoeker terecht opgemerkt dat deze nu beschikbare plaatsen ook gehuurd kunnen worden door andere wijkbewoners dan de toekomstige bewoners van de nu vergunde 34 appartementen, maar deze eventuele ontwikkeling zal op zijn beurt leiden tot vermindering van het gebruik van de openbare parkeerplaatsen. De totale beschikbaarheid van parkeerplaatsen zal daarmee dus niet afnemen.
6.4.
Zoals ter zitting is besproken, volgt uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3607) dat alleen rekening gehouden behoeft te worden met de toename van de parkeerbehoefte en in de regel niet met een eventueel bestaand tekort. Voor een andere benadering bestaat in dit geval geen aanleiding.
6.5.
De beschikbaarheid van 41 parkeerplaatsen (zie 6.2.) betekent dat voldaan wordt aan de parkeerbehoefte van het bouwplan in kwestie. Reeds daarom dient het verzoek te worden afgewezen.
7. Ondanks de afwijzing van het verzoek ziet de voorzieningenrechter aanleiding ten behoeve van de heroverweging in bezwaar het volgende op te merken.
7.1.
Het bouwplan in kwestie wordt in de stukken ook aangeduid als fase 1. Daarnaast wordt als fase 2 aangeduid een appartementencomplex op de locatie Molukkenstraat hoek Timorstraat en Medanstraat met eveneens 34 appartementen maar een parkeerbehoefte van 38 parkeerplaatsen. Derde-partij heeft ter zitting bevestigd voornemens te zijn ook voor dit bouwplan een omgevingsvergunning aan te vragen. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker terecht naar voren heeft gebracht dat in de parkeerbehoefte van fase 2 niet voorzien kan worden met verwijzing naar dezelfde parkeerplaatsen als voor fase 1 is gebeurd.
7.2.
In een ‘Voorstel parkeren fase 1 & 2’ van 13 juli 2016 is opgenomen dat de 34 parkeerplaatsen voor fase 1 worden gevonden in de parkeergarage Bandoengstraat (22) en langs de straat (12). Voor fase 2 worden de 38 parkeerplaatsen gevonden op het parkeerterrein Palembangstraat (20) en langs de straat (18).
In een brief van een medewerker van woningcorporatie Lefier van 2 oktober 2017 aan verweerder is voor fase 1 en 2 gezamenlijk dezelfde opsomming opgenomen.
De voorzieningenrechter merkt op dat ter zitting niet duidelijk is geworden waar en hoeveel parkeerplaatsen langs de straat gerealiseerd zullen worden.
7.3.
In de motivering van de omgevingsvergunning wordt gesteld dat artikel 4.1 van het bestemmingsplan vereist dat 38 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd en dat voor een parkeertekort van 32 plaatsen een afwijking op grond van artikel 4.2 van het beleid wordt verleend omdat hierin in de directe omgeving wordt voorzien.
7.4.
Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder betoogd dat in dit geval het geheel van Molukkenstraat, Timorstraat, Medanstraat, Bandoengstraat en Palembangstraat als ‘eigen terrein’ in de zin van de beleidsregels dient te worden aangemerkt. Reeds in een bouwvergunning van 15 november 2007 is voorzien in 232 parkeerplaatsen voor dit geheel, die ook ten behoeve zijn van de nog te realiseren bouwplannen fase 1 en fase 2.
De voorzieningenrechter overweegt dat dit betoog tot de conclusie lijkt te leiden dat met stap 4 van de beleidsregels (‘oplossen parkeerbehoefte op eigen terrein’) aan de parkeerbehoefte is voldaan. Ter zitting is van de zijde van derde-partij en verweerder echter betoogd dat in de parkeerbehoefte is voorzien met stap 5 (‘mogelijkheden op loopafstand’).
7.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat de onderbouwingen hierboven opgenomen in 6.2., 7.2., 7.3. en 7.4. verschillend zijn en deels ook tegenstrijdig aan elkaar (lijken te) zijn. Dit gebrek in de besluitvorming dient bij de heroverweging te worden hersteld.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat het primaire besluit de voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling doorstaat.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.