In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiseres, een arts-acupuncturist, en de inspecteur van de Belastingdienst over de teruggave van betaalde omzetbelasting over de periode van het tweede kwartaal 2013 tot en met het vierde kwartaal 2014. Eiseres had suppletieaangiften ingediend op 12 oktober 2017, omdat zij meende dat de vrijstelling van omzetbelasting, die per 1 januari 2013 verviel, niet op haar dienstverlening van toepassing was. Dit werd bevestigd door een arrest van de Hoge Raad van 27 maart 2015. De inspecteur heeft deze suppletieaangiften echter als bezwaarschriften aangemerkt en verklaard dat deze niet-ontvankelijk waren wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht de suppletieaangiften als bezwaarschriften heeft aangemerkt en dat deze bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiseres had eerder, op 17 mei 2013, bezwaar gemaakt tegen de aangifte van het eerste kwartaal 2013, maar de rechtbank oordeelde dat dit bezwaar niet kon worden opgevat als een bezwaar tegen de aangiften van de daaropvolgende kwartalen. De rechtbank concludeerde dat er geen vertrouwen was gewekt door de inspecteur dat het eerdere bezwaar ook voor latere kwartalen zou gelden.
De rechtbank heeft de beroepen van eiseres ongegrond verklaard en bepaald dat de inspecteur niet verplicht is om het griffierecht te vergoeden of de proceskosten van eiseres te vergoeden. Eiseres is gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.