ECLI:NL:RBNNE:2018:1797

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
18/730255-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging doodslag in sociaal pension met TBS-maatregel

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 5 augustus 2017 in een sociaal pension in Waadhoeke twee medebewoners met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die thans gedetineerd is, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en [slachtoffer 2] heeft geprobeerd te doden. De verdachte was aanwezig op de zitting, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook de medische rapporten van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers door zijn handelen zouden komen te overlijden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en poging doodslag, en heeft hem een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan [slachtoffer 2] voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730255-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te Zwolle PPC.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente
Waadhoeke (voorheen Menameradiel), (in [naam bedrijf]) [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] opzettelijk met
een mes in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden, tengevolge waarvan
die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente
Waadhoeke (voorheen Menameradiel), (in [naam bedrijf]) ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het
leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal,
met een mes in de buikstreek, althans het lichaam, te steken en/of te snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgens, dat
hij op of omstreeks 5 augustus 2017 te [pleegplaats], in elk geval in de gemeente
Waadhoeke (voorheen Menameradiel), (in [naam bedrijf]) aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaats(en)
geperforeerde dunne darm en/of beschadiging van het mesenterium, althans zwaar letsel aan de ingewanden, heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buikstreek, althans het lichaam, te steken en/of te snijden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde gevorderd op basis van de verklaring van verdachte en zijn 112-melding kort na het incident. Daarnaast zijn de verklaring van [slachtoffer 2] met het letselrapport over zijn verwondingen en het schouwrapport met betrekking tot het overlijden van [slachtoffer 1] van belang.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het bewijs aan de hand van haar pleitnotities aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin om [slachtoffer 1] te doden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het voorhanden bewijs de volgende feiten vast.
Op 5 augustus 2017 is verdachte op zijn kamer in het [naam bedrijf] te [pleegplaats]. Omstreeks 21.30 uur willen medebewoners van het pension, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], verdachte aanspreken op het lawaai dat hij veroorzaakt. [slachtoffer 1] klopt bij verdachte op de deur waarop verdachte de deur opent. [slachtoffer 1] stapt de kamer van verdachte binnen en [slachtoffer 2] gaat in de deuropening staan. [slachtoffer 1] wordt door verdachte de kamer uitgeduwd. [slachtoffer 1] struikelt de kamer uit en valt tegen [slachtoffer 2] aan. Hierop gaat [slachtoffer 1] weer naar de deur van de kamer van verdachte toe en gaat de kamer binnen. [slachtoffer 2] loopt daarop ook de kamer binnen. In een tijdsbestek van circa drie seconden komen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de handen op hun buik de kamer van verdachte uit. Beiden zijn door verdachte met een mes gestoken. [slachtoffer 1] overlijdt ter plaatse aan zijn verwondingen, te weten steekletsel aan de borstkas links met als gevolg perforatie van de borstholte en perforatie van het hart en een (iets) samengevallen linkerlong. [slachtoffer 2] wordt overgebracht naar het ziekenhuis alwaar hij nog dezelfde nacht geopereerd is vanwege steekverwondingen in zijn buik, te weten beschadiging van de dunne darm op een drietal plaatsen en beschadiging van het mesenterium.
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet van verdachte om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer 1] en de mogelijk dodelijke verwonding van [slachtoffer 2] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het strafdossier en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat verdachte zowel slachtoffer [slachtoffer 1] als slachtoffer [slachtoffer 2] met een mes heeft gestoken. Hij heeft hierbij een scherp en puntig vleesmes met een lengte van circa 30 centimeter gebruikt en beide slachtoffers in de borstholte c.q. buikstreek gestoken, waarbij het mes, naar de eigen verklaring van verdachte, tot aan het heft in het lichaam van de respectievelijke slachtoffers is gedrongen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door beide slachtoffers met een mes in de borstholte/buikstreek te steken, willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers als gevolg van door die steken ontstane verwondingen zouden komen te overlijden. In de borstholte/buikstreek bevinden zich immers diverse vitale organen die door een steekwond zodanig beschadigd kunnen raken dat als gevolg daarvan in korte tijd de dood van het slachtoffer intreedt, zoals bij [slachtoffer 1] is gebleken. Bij [slachtoffer 2] is dit voorkomen door medische ingrepen in het ziekenhuis.
Het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 26 april 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, onder meer:
Op 5 augustus 2017 werd er hard op mijn deur gebonsd of geschopt. Ik heb de deur open gedaan. Er is veel geblaat en geschreeuw. De kleine man met buik ([slachtoffer 1]) en de grote man ([slachtoffer 2]) stonden voor de deur. De kleine man wenst mijn kamer naar binnen te komen met veel bravoure. Ik heb de kleine en de grote man de gang opgeduwd. Toen kwamen ze terug. De kleine man haalde naar mij uit. Daarop raak ik de kleine. Ik heb hem met een mes in de zij geraakt. De grote man kwam vervolgens op mij af. Dan haal ik een paar keer naar hem uit.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2017, opgenomen op pagina 43 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017208021 d.d. 11 oktober 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2], zakelijk weergegeven, onder meer:
(…) Die [verdachte] die is altijd irritant en vervelend. Die [verdachte] gaat weer door het lint. (…) Ik zei toen: “[verdachte], hou nu een keer op met dat irritante gepraat en geschreeuw”. Voor ik er erg in had, pakte hij een mes en prikte mij in mijn lijf. (…) Ik ben gestoken. [slachtoffer 1] lag languit bij mij voor deur.
3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 augustus 2017, opgenomen op pagina 76 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en), zakelijk weergegeven, onder meer:
Op woensdag 9 augustus 2017 bekeken wij de camerabeelden welke zijn gevorderd bij [naam bedrijf], gevestigd aan de [straatnaam] te [pleegplaats]. (…)
21:24:29 uur zien wij [slachtoffer 1] uit de kamer van [slachtoffer 2] komen. Wij zien dat [slachtoffer 1] naar de kamer van [verdachte] loopt.
21:25:09 uur zien wij [slachtoffer 1] voor de kamer van [verdachte] staan en wij zien dat hij op de deur van [verdachte] klopt.
21:25:17 uur zien wij dat [slachtoffer 2] zijn kamer weer uit komt. [slachtoffer 2] loopt naar de deur van [verdachte] en staat rechts achter [slachtoffer 1], rechts naast het deurkozijn.
21:25:28 uur zien wij dat [slachtoffer 1] de kamer van [verdachte] binnen gaat.
21:25:31 uur zien wij [slachtoffer 2] staan in de deuropening van [verdachte] en hij kijkt in de kamer van [verdachte].
21:25:34 uur zien wij [slachtoffer 1] achterwaarts struikelend uit de kamer van [verdachte] komen, hierbij valt hij tegen [slachtoffer 2] aan. [slachtoffer 2] komt met zijn rug tegen de muur de overzijde van de gang aan. [slachtoffer 1] gaat hierop meteen weer voorwaarts naar de deuropening van de kamer van [verdachte].
21:25:37 uur zien wij dat [slachtoffer 1] bewegingen maakt met zijn armen.
21:25:43 uur zien wij dat [slachtoffer 1] de kamer van [verdachte] binnen gaat.
21:25:47 uur zien wij dat [slachtoffer 2] de kamer ook in loopt.
21:25:50 uur zien wij dat [slachtoffer 1] achterwaarts de kamer van [verdachte] uit komt strompelen, wij zien dat hij zijn handen op zijn buik heeft. Meteen hierna strompelt [slachtoffer 2] de kamer van [verdachte] uit, ook hij heeft zijn handen op zijn buik.
4.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2017.08.04.116, d.d. 15 augustus 2017 opgemaakt door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als haar verklaring, zakelijk weergegeven, onder meer:
Overledene: [slachtoffer 1], geboortedatum [geboortedatum] 1974.
Na de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1974, is het navolgende gebleken.
Een scherprandig steekletsel aan de borstkas links (letsel D), op circa 126 cm van de voetzoolrand en juist voorwaarts van de voorste oksellijn, van circa 3,1 cm lang. Het letsel had hoofdwaarts een stomp, en voetwaarts een scherp uiteinde. Aan de rugwaartse wondrand was een, min of meer haaks op de wondrand verlopende, oppervlakkige uitloper van circa 7.0 cm lengte. In relatie met dit letsel was er een naar rechts, hoofdwaarts, en iets rugwaarts verlopend steekkanaal van minimaal circa 4,0 cm diepte (vastgesteld in ruggelings en gestrekte positie van het lichaam). In relatie met dit steekkanaal was er onder andere: perforatie van spieren van de voorste borstwand links; perforatie van de 6e rib links voorwaarts; beschadiging van de bovenzijde van de 7e rib links voorwaarts; beschadiging van het middenrif links; perforatie van het hartzakje; en klieving van de spierwand van de linkerhartkamer en perforatie van de linkerboezem. De linkerlong was (iets) samengevallen. Alle letsels waren met omgevende bloeduitstorting. (…)
Het letsel D aan de borstkas links sub 3 reikte tot diep in het lichaam met andere doorsteek van de 6e rib rechts, perforatie van de borstholte en perforatie van het hart en een (iets) samengevallen linkerlong. De ophoping van bloed in de linkerborstholte (sub A7) en de bevindingen sub A8 duiden op doorgemaakt (substantieel) bloedverlies.
Dit steekletsel verklaart het overlijden door een combinatie van functiestoornissen van het hart en overige orgaanfunctiestoornissen en algehele weefselschade door bloedverlies.
5.
Een geneeskundige verklaring, op 5 oktober 2017 opgemaakt en ondertekend door mw. A.W. Westerveld, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudende, als haar verklaring, zakelijk weergegeven, onder meer:
Betreft:
Naam: [slachtoffer 2]
Voornamen: [slachtoffer 2]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1958
Datum letsel: 5-8-17
Datum letselonderzoek: 8-8-17
Het letsel bestond uit een tweetal steekwonden in de bovenbuik en enkele oppervlakkige letsels door uitwendig scherp geweld in de huid van de rechter flank en rechter onderarm. Hierdoor was er inwendig letsel ontstaan in de buikholte, te weten beschadiging van de dunne darm op een drietal plaatsen en beschadiging van het mesenterium (de dubbele plooi van het buikvlies die de darmen met elkaar en met de buikwand verbindt). Onbehandeld zouden deze beschadigingen door bloeding tot shock aanleiding hebben kunnen geven wat levensgevaarlijk kan verlopen. Onbehandeld zouden deze beschadigingen van de darm tot lekkage van darminhoud in de buikholte geleid kunnen hebben wat ontstekingen en uiteindelijk orgaan falen en overlijden had kunnen veroorzaken. Er was dus in potentie levensgevaar geweest als de inwendige beschadigingen niet waren opgemerkt en behandeld.
Het letsel is veroorzaakt door uitwendig scherp geweld, zoals bijvoorbeeld met een mes.
6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 augustus 2017, opgenomen op pagina 55 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven, onder meer:
(…) Ik vroeg aan verdachte waar het mes was. (…) Ik hoorde dat hij zei dat het mes rood van kleur was. Op het keukenblok in de kamer van verdachte [verdachte] zag ik een mes liggen, soortgelijkend op een vleesmes. Ik zag dat het lemmet en handvat rood van kleur waren. Ik schat dat het mes ongeveer 30 centimeter lang was. (…)

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 augustus 2017 te [pleegplaats], (in [naam bedrijf]) [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] opzettelijk met
een mes in het (boven)lichaam te steken, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.primair
hij op 5 augustus 2017 te [pleegplaats], (in [naam bedrijf]) ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het
leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen, met een mes in de buikstreek, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het onder 1 en 2 primair meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Beroep op (putatief) noodweer(exces)

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Om die reden dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt.
Verdachte die erg op zichzelf is, bevond zich in zijn eigen kamer en werd hier luidruchtig gestoord door de beide slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De slachtoffers, die alcohol gedronken hadden, hebben de confrontatie met verdachte gezocht door zijn kamer binnen te dringen, waarbij er sprake was van een fysieke aanval. Nadat verdachte [slachtoffer 1] uit zijn kamer heeft geduwd is [slachtoffer 1] direct weer op verdachte afgekomen met [slachtoffer 2] achter zich aan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn de kamer van verdachte binnengedrongen. [slachtoffer 1] heeft uitgehaald naar verdachte met, wat naar later bleek, sleutels in zijn hand. Verdachte dacht dat hij door [slachtoffer 1] werd aangevallen met een mes. Er was een bedreigende situatie ontstaan voor verdachte. Verdachte kon, mede gelet op de geringe afmetingen van zijn kamer, geen kant op en in reactie hierop heeft verdachte een mes gepakt dat binnen handbereik op het keukenblok lag en de slachtoffers met het mes gestoken.
De raadsvrouw heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de overschrijding van de grenzen der noodzakelijke verdediging verklaarbaar en verontschuldigbaar is geweest vanuit de hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van verdachte. Hij kon en mocht redelijkerwijs menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep op putatief noodweerexces gedaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie omdat verdachte niet eerder dan op de zitting heeft verklaard dat hij heeft gemeend zijn lijf te moeten verdedigen. In zijn bij de politie afgelegde verklaringen heeft hij uitdrukkelijk verklaard dat hij zijn domein heeft verdedigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank was er door de gedragingen van de slachtoffers sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. Immers nadat [slachtoffer 1] door verdachte was weggeduwd, kwam hij opnieuw de kamer van verdachte binnen, direct gevolgd door [slachtoffer 2]. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank echter tevens van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Verdachte heeft zelfs niet geprobeerd de hulp van anderen in te roepen, dan wel de situatie anders op te lossen. Binnen enkele seconden heeft hij beide slachtoffers meermalen met een mes gestoken, waarbij verdachte – naar eigen verklaring - gedreven werd door de gedachte dat zij zijn domein waren binnengedrongen.
Dat verdachte meende dat hij werd aangevallen met een mes acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Daarbij wijst de rechtbank er op dat verdachte pas ter terechtzitting heeft verklaard dat [slachtoffer 1] naar hem zou hebben uitgehaald met iets in zijn handen waarvan hij dacht dat het een mes was. Verdachte heeft daarentegen bij de politie enkel verklaard dat [slachtoffer 1] sleutels in zijn hand had en dat [slachtoffer 1] naar hem heeft uitgehaald. Hoewel deze sleutels op de grond van de kamer van verdachte zijn aangetroffen, blijkt uit deze verklaring van verdachte niet dat de sleutels als wapen zouden zijn gebruikt door [slachtoffer 1]. Verdachte heeft verder verklaard dat nadat [slachtoffer 1] naar hem heeft uitgehaald en [slachtoffer 1] hem heeft gemist, hij [slachtoffer 1] heeft gestoken en vervolgens [slachtoffer 2]. Hij heeft daarbij aangegeven dat dat niet gebeurd zou zijn als zij niet in zijn domein – zijn kamer – zouden zijn gekomen. Verdachte zegt letterlijk bij de politie: “Of je gaat vrijwillig, of je gaat gestrekt, maar je gaat mijn domein uit”. De rechtbank neemt deze verklaring van verdachte bij de beoordeling in aanmerking omdat deze verklaring kort nadat de feiten hebben plaatsgevonden, is afgelegd. Verder blijkt uit de 1-1-2 melding dat verdachte enkel heeft gezegd dat hij in zijn eigen kamer door twee man wordt aangevallen.
Ook acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft de dag na het incident verklaard dat hij het niet tolereerde dat iemand in zijn domein kwam, dat hij een mes heeft gepakt en de beide mannen meermalen heeft gestoken en dat hij er geen nacht minder om slaapt dat er iemand is overleden. Uit de verslaglegging van de 1-1-2 melding blijkt dat verdachte zakelijk meldt dat hij een conflict met twee mannen heeft gehad en dat hij ze met een mes heeft gestoken. Voorts verklaart hij niet overstuur te zijn en daarom niet aan de lijn te willen blijven. In zijn tweede verklaring herhaalt verdachte dat “als die jongens over de drempel komen met geweld dan moet je niet raar opkijken dat ik dat beantwoord met geweld. Dat moet je niet vreemd vinden. Het was wel mijn privé domein”. Verdachte verklaart verder: “Ik was bij mijn volle verstand toen ik dit heb gedaan. Ik was niet harry in de warry. Zou ik een vuurwapen op mijn kamer hebben gehad had ik ze allebei neergeschoten”.
De rechtbank verwerpt op grond van deze overwegingen het beroep op (putatief) noodweer(exces).

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. doodslag
2.primair poging doodslag
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, omdat voor verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig zijn.

Motivering van de straf en/of maatregelVordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest. Verder heeft zij gevorderd te gelasten dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, met bevel dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (hierna: TBS-maatregel).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om geen TBS-maatregel aan verdachte op te leggen, omdat er geen verband aanwezig is tussen de geconstateerde stoornis en de begane feiten. Zij heeft verzocht bij een strafoplegging een gevangenisstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 5 augustus 2017 bevond verdachte zich op zijn kamer in een sociaal pension te [pleegplaats], waar hij een kamer huurde. Toen medebewoners hem die avond wilden aanspreken op de door hem veroorzaakte geluidsoverlast heeft hij hen beiden met een mes gestoken. Een van de bewoners is als gevolg van een messteek overleden en het andere slachtoffer is levensgevaarlijk gewond geraakt, maar door tijdig medisch ingrijpen gered. Het betreft zeer ernstige feiten waardoor de rechtsorde is geschokt, er onherstelbaar leed is toegevoegd aan de nabestaanden van het overleden slachtoffer en die zeer traumatisch zijn voor het slachtoffer dat het steekincident heeft overleefd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 28 maart 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsmisdrijven waarbij verdachte een mes heeft gebruikt waarbij verdachte in één zaak een TBS-maatregel opgelegd heeft gekregen.
Voor wat betreft de persoon en de strafbaarheid van verdachte neemt de rechtbank in ogenschouw de bevindingen en conclusies uit het rapport d.d. 22 maart 2018, opgemaakt door P.K.J. Ronhaar, psychiater, en T. ’t Hoen, GZ-psycholoog, beide verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht. Dit PBC-rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
Bij verdachte, een alleenstaande ongeveer gemiddeld intelligente man, is sprake van een psychotische stoornis in het kader van schizofrenie, met vooral paranoïde, grootheids- en betrekkingswanen. Verder zijn er sterke aanwijzingen voor akoestische hallucinaties; uit het feit dat verdachte frequent en meestal met luide stem in gesprek is met niet aanwezige anderen, leiden de deskundigen af dat verdachte stemmen hoort.
Verdachte onderscheidt zich van anderen met schizofrenie door nadrukkelijke antisociale en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid, die zodanig zijn dat van een persoonlijkheidsstoornis moet worden gesproken. Hoewel vanwege de chronische aard van zowel de schizofrenie als de persoonlijkheidsstoornis, hiervan ook sprake was ten tijde van de ten laste gelegde feiten, verkeerde verdachte op dat moment niet in een floride psychotische toestand. Verdachte zijn pathologie was van invloed op zijn gedragingen direct voorafgaand aan en tijdens het ten laste gelegde.
De deskundigen concluderen dat verdachte tijdens het tenlastegelegde vooral antisociaal reageerde en dat hij op dat moment niet gestuurd werd door psychotische overtuigingen, maar dat zijn reactie verscherpt kan zijn door de op de achtergrond aanwezige (mogelijk chronische) psychose. Vanwege de nadrukkelijke doorwerking van verdachte zijn beperkte agressie- en impulsregulatie en het gebrek aan empathie, in combinatie met vermoedelijke enige invloed van psychotische belevingen, adviseren de deskundigen het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusie en maakt die tot de hare. De rechtbank is om die reden van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Het risico op herhaling van een gewelddadig delict wordt door de onderzoekers van het PBC ingeschat als hoog indien verdachte onbehandeld terug zou keren naar de situatie van voor zijn aanhouding. Verdachte zijn persoonlijkheidspathologie is onverminderd aanwezig, terwijl de psychotische symptomen zelfs meer op de voorgrond zijn komen te staan. Vooral in situaties waarin verdachte zich door anderen bedreigd, tekortgedaan of niet serieus genomen voelt en zij daarbij verdachte zijn domein of territorium niet respecteren, is het risico groot dat verdachte met agressie reageert naar zijn (vermeende) belagers. In een beveiligde behandelomgeving met geschoolde medewerkers wordt dit risico als matig beoordeeld. Dit risico wordt lager indien verdachte goed ingesteld wordt op antipsychotische medicatie, zoals dat ook tijdens zijn vorige tbs-behandeling het geval was.
Geadviseerd wordt over te gaan tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt de conclusies van het rapport van het PBC over en zal verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen, nu ook overigens aan de wettelijke vereisten is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld ter zake van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist de oplegging van deze dwangmaatregel.
Het verweer van de raadsvrouw dat geen TBS-maatregel kan worden opgelegd omdat er geen verband bestaat tussen de feiten en de vastgestelde stoornis wordt verworpen. Art. 37a lid 1 Sr eist enkel gelijktijdigheid van de stoornis en het strafbare handelen. De rechtbank heeft deze gelijktijdigheid in hetgeen eerder is overwogen vastgesteld.
In aanmerking genomen dat de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht en gelet op de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank alles afwegend van oordeel dat naast de maatregel tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren opgelegd dient te worden.

Benadeelde partij [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 505,00 ter vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] volledige toewijzing gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2017 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat de eigen bijdrage ziektekosten niet is onderbouwd en daarnaast is de hoogte van de immateriële schade niet eenvoudig vast te stellen omdat de benadeelde partij een deel eigen schuld heeft.
Met betrekking tot de opgevoerde shockschade heeft zij aangevoerd dat deze niet kan worden toegewezen omdat het het overlijden van een ander persoon betreft.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 primair bewezen verklaarde. De vordering zal met betrekking tot eigen bijdrage ziektekostenverzekering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat deze kosten niet zijn onderbouwd met bewijsstukken.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de gestelde materiële schade, te weten de schade aan de kleding, voldoende aannemelijk is geworden en voor toewijzing vatbaar is. De gestelde immateriële schade behoeft, gelet op de disproportionele reactie van verdachte, niet gematigd te worden met een percentage van eigen schuld. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding van € 6.000,- billijk als vergoeding voor de schade die hij heeft geleden naar aanleiding van wat hem is aangedaan los van mogelijke shockschade door het overlijden van [slachtoffer 1].
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 6.120,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2017.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
6.120,00(zegge: zesduizend en honderdtwintig euro) (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2017).
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 6.120,00 (zegge zesduizend en honderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
65 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 120,00 aan materiële schade en
€ 6.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2018.
Mr. W.S. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.