ECLI:NL:RBNNE:2018:2010

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
18/850086-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank over uitkeringsfraude door verdachte en medeverdachte

Op 4 mei 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1966, die samen met een medeverdachte wordt beschuldigd van uitkeringsfraude. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek door de gemeente Hoogezand-Sappemeer, waar de verdachte en medeverdachte een uitkering ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk niet verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de gemeente, die van belang waren voor de vaststelling van hun recht op uitkering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en medeverdachte in de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 januari 2016 opzettelijk hebben nagelaten om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, waaronder informatie over onroerend goed in Turkije en hun financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente hierdoor benadeeld is voor een bedrag van ruim € 192.000,-. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte en medeverdachte wisten dat zij verplicht waren om deze informatie te verstrekken. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, en de in beslag genomen geldbedragen werden verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/850086-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
zonder bekende feitelijke woonplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2018.
Verdachte is niet verschenen. Als raadsman van verdachte was aanwezig mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 januari 2016 te Hoogezand, althans in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in strijd met (een) hem en/of die ander bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 van de
Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de (afdeling Sociale Zaken van de) gemeente Hoogezand-Sappemeer, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of die ander wist(en), althans redelijkerwijze moest(en) vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of die ander, toen daar
opzettelijk niet tijdig en/of volledig het/de juiste Turkse identiteitsnummer(s) aan voornoemde gemeente verstrekt en/of op generlei wijze tijdig en/of onverwijld uit eigen beweging aan voornoemde gemeente (volledig) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij, verdachte en/of die ander, onroerend goed (in Turkije) geheel of deels in eigendom/bezit had(den) en/of heeft/hebben gehad, te weten:
-zeven, althans een of meer perce(e)l(en) (landbouw)grond (te [plaats 1] , althans
in de provincie Yozgat ) en/of
-twee, althans een of meer woning(en) en/of gebouw(en) (te [plaats 1] en/of Yozgat , althans in de provincie Yozgat ) en/of
-twee, althans een of meer tuin(en) (te [plaats 1] , althans in de provincie Yozgat ), en/of beschikte(n) over vermogen en/of inkomsten, althans op de hoogte gesteld van (wijziging van) de financiële situatie van verdachte en/of die ander.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het dossier geen stukken bevat waaruit blijkt dat verdachte en medeverdachte geen inlichtingen aan de gemeente hebben verstrekt. Zo bevat het dossier geen formulieren waaruit blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een aanvraag hebben gedaan voor het verkrijgen van een uitkering. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat uit pagina 240 van het dossier blijkt dat een groot deel van de onroerende zaken buiten de ten laste gelegde periode zijn verworven. Daarnaast wordt in het dossier wisselend gesproken over bedragen in euro’s en Turkse lira’s. Dit onderscheid is volgens de raadsman – vanwege het grote verschil in waarde – van belang voor de vraag of er kleine of grote geldbedragen zijn uitgeleend. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat het benadelingsbedrag van € 300.000,-, zoals is ten laste gelegd, op een onjuiste berekening berust. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het benadelingsbedrag dient te worden berekend vanaf 2005 tot en met 2016, hetgeen een totaalbedrag oplevert van ruim € 192.000,-. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in de periodes dat hij in Turkije verbleef niet heeft geprofiteerd van de uitkering in Nederland. Tot slot heeft de raadsman betoogt dat verdachte niet ‘wist’ en ook niet redelijkerwijs moest vermoeden dat de ten laste gelegde gegevens van belang waren voor zijn recht op een uitkering en dat ook het ‘medeplegen’ niet kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 192 en 193 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PV-BWRI-05/2016 d.d. 15 februari 2017, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , manager Inkomen en Voorzieningen BWRI van de gemeente Hoogezand-Sappemeer:
Uit onderzoek is gebleken dat belanghebbenden [verdachte] en [medeverdachte] zich ten nadele van BWRI van de gemeente Hoogezand-Sappemeer vermoedelijk schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 270b van het Wetboek van Strafrecht. Om in aanmerking te komen en te blijven voor een uitkering krachtens de Participatiewet, verbindt de Participatiewet aan deze uitkeringen een aantal verplichtingen. Zo is de belanghebbende onder andere verplicht alle wijzigingen in de persoonlijke-, gezins- en financiële situatie door te geven aan BWRI van de gemeente Hoogezand-Sappemeer. BWRI van de gemeente Hoogezand-Sappemeer was niet de hoogte van het feit dat de zojuist genoemde belanghebbenden:
-onroerende goederen bezaten en/of bezitten in Turkije (vanaf 6 september 1999 tot en met heden) en/of
-in het bezit waren en/of zijn van aandelen van het bedrijf [bedrijf] (sinds 13 augustus 1996 en 27 mei 1998) en/of
-contant geld en/of vermogen in Turkije bezaten/bezitten.
Belanghebbenden hebben opzettelijk nagelaten tijdig gegevens te verstrekken die hun bij of krachtens wettelijk voorschrift waren opgelegd. Dit feit heeft gestrekt tot bevoordeling van belanghebbenden. Indien BWRI van de gemeente Hoogezand-Sappemeer had geweten of redelijkerwijze had kunnen vermoeden dat belanghebbenden de gegevens die nodig waren voor de vaststelling van het juiste recht op uitkering hadden verzwegen, dan was niet tot verstrekking van de uitkering overgegaan/dan zou de uitkering onmiddellijk beëindigd zijn;
2. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van de Gemeente Hoogezand-Sappemeer d.d. 15 november 2005, opgenomen op pagina 209 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Gericht aan: de heer [verdachte] en mevrouw [medeverdachte] .
Geachte heer [verdachte] ,
U ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. U bent verplicht alles te melden wat van invloed is of kan zijn op een uitkering, zoals wijzigingen in uw
persoonlijke-, gezins- of financiële situatie;
3. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van de Gemeente Hoogezand-Sappemeer d.d. 14 januari 2016, opgenomen op pagina 212 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Geachte heer [verdachte] en mevrouw [medeverdachte] ,
U ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Wij zijn bezig met een onderzoek naar uw recht op een uitkering. De volgende gegevens zijn noodzakelijk voor het beoordelen van uw (verdere) recht op een uitkering:
-Duidelijke kopieën van uw Turkse identiteitskaarten met daarop duidelijk zichtbaar uw identiteitsnummers die bij de Turkse autoriteiten bekend zijn. U bent wettelijk verplicht om die informatie te verstrekken die noodzakelijk is om uw recht op een uitkering vast te stellen. Levert u de informatie niet of niet volledig, dan schorten wij uw uitkering op;
4. Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport naar aanleiding van het onderzoek van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) d.d. 2 februari 2016, opgemaakt en ondertekend door E. Nieboer, rapporteur Team handhaving/toezichthouder PW, opgenomen op pagina 194 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende zijn bevindingen:
Aan belanghebbenden is op 14 januari 2016 een brief ‘aanleveren gegevens’ verzonden: Belanghebbenden dienen uiterlijk 19 januari 2016 de volgende gegevens te verstrekken:
-Duidelijke kopieën van uw Turkse identiteitskaarten met daarop duidelijk zichtbaar uw identiteit die bij de Turkse autoriteiten bekend zijn.
Belanghebbende heeft niet aan de informatie plicht zoals gesteld in de brief van 14 januari 2016 voldaan. Belanghebbenden worden gevraagd om uiterlijk 27 januari 2016 de volgende gegevens te verstrekken:
-Duidelijke kopieën van uw Turkse identiteitskaarten met daarop duidelijk zichtbaar uw identiteitsnummer die bij de Turkse autoriteiten bekend zijn.
Belanghebbenden hebben op 20 januari 2016 kopieën van oude Turkse paspoorten ingeleverd. Deze kopieën zijn niet voldoende omdat in de oude Turkse paspoorten niet het Turkse sofinummer (Kimlik Numerasi) staat vermeld. Dit nummer is noodzakelijk om de identiteit in Turkije vast te stellen.
Aangezien belanghebbenden op 20 januari 2016 alsnog met onjuiste gegevens zijn gekomen, is er op 21 januari 2016 opnieuw een brief verzonden. Belanghebbenden zijn gevraagd om uiterlijk 28 januari 2016 de volgende gegevens te verstrekken:
-Duidelijke kopieën van uw Turkse identiteitskaarten met daarop duidelijk zichtbaar uw identiteitsnummer die bij de Turkse autoriteiten bekend zijn. Het gaat hierbij om het zogenaamde T.C. Kimlik Numerasi. U heeft op 20 januari 2016 bij het BWRI kopieën van uw Turks paspoort ingeleverd. Dit is echter niet voldoende.
Belanghebbenden hebben naar aanleiding van de brief op 21 januari 2016 niet aan de verplichting voldaan om uiterlijk 28 januari 2016 de gevraagde gegevens, dan wel een schriftelijke verklaring in te leveren. Concluderend hebben belanghebbenden niet hun Kimlik Numerasi aan BWRI verstrekt en hiermee de inlichtingenplicht geschonden;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 februari 2017, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant:
Het proces-verbaal heeft betrekking op [verdachte] en [medeverdachte] , [straatnaam] te Hoogezand. Op 13 december 2016 is er een doorzoeking geweest in de woning aan de [straatnaam] te Hoogezand. In een videotas zijn twee Turkse identiteitskaarten met bijbehorende T.C. Kimliknummers van [verdachte] , nr. [nummer 1] en [medeverdachte] , nr. [nummer 2] , aangetroffen;
6. Een schriftelijk bescheid, zijnde een kopie van een paspoort, opgenomen op pagina 467 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Een paspoort op naam van [verdachte] , naam vader: [naam 1] , geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] . Identiteit in de Republiek van Turkije: [nummer 1] ;
7. Een schriftelijk bescheid, zijnde een kopie van een paspoort, opgenomen op pagina 468 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Een paspoort op naam van [medeverdachte] , naam vader: [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 1966, plaats van afgifte: [plaats 2] . Identiteitsnummer in de Republiek van Turkije: [nummer 2] ;
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 februari 2017, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant:
Landbouwgrond te [plaats 1] , aangekocht op 6 augustus 2001 en verkocht op 27 januari 2016. [1]
Landbouwgrond te [plaats 1] , aangekocht op 12 juli 2010 en verkocht op 26 januari 2016. [2]
Landbouwgrond te [plaats 3] , verkocht op 26 januari 2016. [3]
Een tuin te [plaats 1] , op 27 juli 2015 door vererving verkregen. Nog in bezit. [4]
Een huis met tuin te [plaats 1] , op 27 juli 2015 door vererving verkregen. Nog in bezit. [5]
Het dossier bevat nog meer kadastrale documenten van onroerende goederen van verdachte [verdachte] ; [6]
9. Een schriftelijk bescheid, zijnde een akte van aandelenoverdracht d.d. 13 augustus 1996 van [bedrijf] , opgenomen op pagina 308 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Betrokken partij (ontvanger) van de dochteronderneming: [verdachte] , zoon van [naam 1] , geboren in 1966 te [geboorteplaats] . Aantal aandelen: 16;
10. Een schriftelijk bescheid, zijnde een akte van aandelenoverdracht d.d. 13 augustus 1996 van [bedrijf] , opgenomen op pagina 310 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Rechthebbende: [verdachte] .
Overdrager: [naam 3] .
Aantal aandelen: 8.
Datum betaling: 27 mei 1998.
[bedrijf] , de Naamloze vennootschap, verklaart hierbij het volgende: de persoon, waarvan de gegevens zijn vermeld, heeft .. aantal aandelen gekocht;
11. Een schriftelijk bescheid, zijnde een verklaring van erfrecht d.d. 7 mei 2015, opgenomen op pagina 490 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
[naam 1] is overleden op [datum] 2015. Een van de erfgenamen, [verdachte] , zoon van [naam 1] , erft van de nalatenschap 3/20e deel;
12. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van [verdachte] aan het hoofd van Godsdienstzaken Ankara te Turkije d.d. 14 oktober 2013, opgenomen op pagina 506 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Ik ben [verdachte] . Ik heb van [naam 4] een maisonnette gekocht en het geld contant betaald. Toen ik dit jaar op vakantie naar Yozgat ging en het eigendomsbewijs van mijn huis van [naam 4] kwam ophalen, bleek er beslag op te liggen, gedateerd 17 juli 2013. [naam 4] leende wanneer ik op vakantie was, zowel met als zonder schuldbewijs, geld van mij. Hij heeft met schuldbewijs € 63.400,- en 45.000 Turkse lira van mij geleend. Zonder schuldbewijs heeft hij € 900,-, € 250,-, 1200 Turkse lira, 500 Turkse lira, 400 Turkse lira en 180 Turkse lira van mij geleend;
13. Een schriftelijk bescheid, zijnde een vonnis van de rechtbank te Yozgat (Turkije) d.d. 23 juni 2016, opgenomen op pagina 469 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Strafzaak van verdachte [verdachte] , zoon van [naam 1] , geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , wegens het plegen van woekerdaden in de periode 2001 tot en met 2014.
In verklaring van benadeelde [benadeelde 1] staat dat hij in 2012 € 3.000,- van verdachte heeft geleend en ongeveer een jaar later € 6.000,- terug heeft betaald. In de verklaring van de benadeelde [benadeelde 2] staat dat hij ongeveer 3 à 4 jaar eerder 2.000 Turkse lira van verdachte heeft geleend. Later, toen de koers hoger werd, heeft hij 3.000 Turkse lira terugbetaald. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij 8 à 10 jaar geleden van verdachte geld heeft geleend. De waarde hiervan was ongeveer 1.000 mark. Verdachte vroeg hem voor deze schuld nog 400 mark extra te betalen. [getuige 2] heeft verklaard: “Hij leent iedereen in het dorp geld”. Door verdachte [verdachte] is verklaard: “Ik ben het niet eens met de beschuldiging tegen mij. Ik heb geen rente of dergelijk verschil genomen. Ik heb de personen alleen geld gegeven”. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet vast en overtuigend is gebleken dat verdachte het delict waarvan hij wordt beschuldigd – het plegen van woekerdaden – heeft gepleegd en om die reden daarvan wordt vrijgesproken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] middels brieven – aan beide gericht – op de hoogte waren gesteld van het feit dat aan hen een uitkering werd verstrekt. Ook blijkt hieruit dat op hen de plicht rustte de gemeente op de hoogte te houden van de omvang van hun inkomsten en vermogen en de mutaties daarin. Eveneens blijkt uit deze stukken dat de uitkeringen werden verstrekt op basis van het met elkaar gehuwd zijn van verdachte en medeverdachte en het in dit huwelijk voeren van een gezamenlijke huishouding.
Toen door de gemeente Hoogezand-Sappemeer onderzoek werd gedaan naar de aan hen verstrekte uitkering, hebben zij nagelaten de gegevens te verstrekken die de gemeente in het kader van dit onderzoek nodig had. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en medeverdachte herhaaldelijk zijn gevraagd de benodigde gegevens, hun Turkse sofinummers (Kimlik Numerasi), te overleggen, zodat kon worden nagegaan of hun sofinummers en persoonlijke gegevens overeen kwamen met de documenten die over hen waren opgevraagd in het kader van het fraudeonderzoek. Zij hebben niet aan deze verplichting voldaan vóór het einde van de tenlastegelegde periode op 19 januari 2016 en ook niet daarna. Bij een doorzoeking in de woning van verdachte en medeverdachte zijn later alsnog hun Turkse paspoorten gevonden. De persoonsgegevens en sofinummers kwamen overheen met de hiervoor genoemde documenten. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de personen die in het onderzoek worden aangeduid als [verdachte] en [medeverdachte] , verdachte en medeverdachte zijn.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit te bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en/of medeverdachte onroerend goed, te weten landbouwgrond, tuinen en (een) gebouw(en) in Turkije bezaten, waarvan een deel verkregen door vererving. Verdachte en medeverdachte hebben nagelaten deze belangrijke gegevens voor het recht op een verstrekking of tegemoetkoming aan de gemeente mede te delen, zulks terwijl in de brieven die zij in eerdere stadia van de gemeente hadden ontvangen, duidelijk stond aangegeven dat zij verplicht waren alles te melden wat van invloed kon zijn op een uitkering, zoals wijzigingen in de persoon-lijke-, gezins- of financiële situatie. Daarnaast beschikten verdachte en/of medeverdachte over vermogen en/of inkomsten, waaronder aandelen in een Turks bedrijf, hetgeen eveneens niet door één van beide is doorgegeven aan de gemeente. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte grote geldbedragen uitleende aan dorpsbewoners in Turkije. Het niet doorgeven aan de gemeente van al deze bezittingen schreeuwde om een verklaring, welke door zowel verdachte als de medeverdachte niet is gegeven. Alles tezamen heeft ervoor gezorgd dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer in de periode van 2005 tot en met 2016 is benadeeld voor een bedrag van ruim € 192.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat verdachte en medeverdachte brieven ontvingen over hun recht op een uitkering en herhaaldelijk brieven ontvingen met het verzoek gegevens over te leggen voor het behoud van hun uitkering, blijkt dat zij ‘wisten’ dat bovengenoemde gegevens/wijzigingen in hun financiële situatie van belang waren voor hun recht op een uitkering.
Concluderend is de rechtbank op basis van bovengenoemde van oordeel dat – hoewel ieder voor zich de plicht had belangrijke gegevens door te geven in het kader van het recht op een uitkering – verdachte en medeverdachte zich ‘tezamen’ schuldig hebben gemaakt aan uitkeringsfraude van 1 januari 2005 tot en met 19 januari 2016.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 januari 2016 te Hoogezand tezamen en in vereniging met een ander meermalen (telkens) in strijd met (een) hem en die ander bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de (afdeling Sociale Zaken van de) gemeente Hoogezand-Sappemeer, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en die ander wisten dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, immers hebben hij, verdachte en die ander, toen daar opzettelijk niet tijdig de juiste Turkse identiteitsnummers aan voornoemde gemeente verstrekt en op generlei wijze tijdig en onverwijld uit eigen beweging aan voornoemde gemeente (volledig) medegedeeld dat hij, verdachte en/of die ander, onroerend goed (in Turkije) geheel of deels in eigendom had(den), te weten:
-zeven percelen (landbouw)grond (te [plaats 1] ) en
-een woning of gebouw (te [plaats 1] ) en
-twee tuinen (te [plaats 1] ), en
beschikte(n) over vermogen en/of inkomsten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nagelaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de officier van justitie in de strafeis meegenomen dat het ten laste gelegde een lange periode bestrijkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – indien de rechtbank tot bewezenverklaring van het feit komt – verzocht aan verdachte een forse, deels voorwaardelijke, taakstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en medeverdachte hebben zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk na te laten gegevens te verstrekken en wijzigingen in hun financiële situatie door te geven die van belang waren voor de vaststelling van het recht op een uitkering, die door de gemeente Hoogezand-Sappemeer werd verleend. Hierdoor is het voor de uitkeringsinstantie onmogelijk geweest, met inachtneming van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden, het recht van verdachte en medeverdachte op een uitkering, dan wel de juiste hoogte of duur hiervan te bepalen. Bovendien is de gemeente Hoogezand-Sappemeer tussen 2005 en 2016 voor een bedrag van ruim € 192.000,- benadeeld. Verdachte en medeverdachte hebben tezamen misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. Bovendien heeft verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen.
Uitgaande van de richtlijnen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is het oriëntatiepunt voor fraude bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- en € 250.000,-, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9-12 maanden. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van dit oriëntatiepunt. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur dan ook passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd te verklaren, nu deze geldbedragen een onderdeel zijn van het strafbare feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen geldbedragen gepleit voor teruggave aan de rechthebbende.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de inbeslaggenomen geldbedragen, nu deze onderdeel vormen van het bewezen verklaarde, verbeurd verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen geldbedragen, bestaande uit € 1.500,- (euro’s) en
₤ 1.650,- (Turkse lira).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 mei 2018.
Mr. Nolta is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Pagina 523 en 524 van voornoemd dossier. De eigenaar van het stuk grond is [verdachte] , zoon van [naam 1] .
2.Pagina 529 en 530 van voornoemd dossier. De eigenaar van het stuk grond is [verdachte] , zoon van [naam 1] .
3.Pagina 532 van voornoemd dossier. De eigendom is van [verdachte] , zoon van [naam 1] , overgegaan op een ander.
4.Pagina 536 van voornoemd dossier. 1/5 Van het eigendom van de tuin werd geërfd door [verdachte] , zoon van [naam 1] .
5.Pagina 538 van voornoemd dossier. 1/5 Van het eigendom van de huizen met tuinen en bijgebouwen werd geërfd door [verdachte] , zoon van [naam 1] .
6.Naast de hiervoor genoemde onroerende goederen, hebben verdachte en/of medeverdachte nog meer onroerende goederen in bezit gehad. Als bewijsmiddelen worden daarom ook meegenomen pagina 518, waaruit blijkt dat [verdachte] , zoon van [naam 1] , een stuk landbouwgrond heeft verkocht op 27 januari 2016, pagina 522, waaruit blijkt dat [verdachte] , zoon van [naam 1] , een stuk landbouwgrond heeft verkocht op 27 januari 2016, pagina 526, waaruit blijkt dat [verdachte] , zoon van [naam 1] , een stuk landbouwgrond heeft verkocht op 27 januari 2016, pagina 528, waaruit blijkt dat [verdachte] , zoon van [naam 1] , een stuk landbouwgrond heeft verkocht op 27 januari 2016, pagina 531, waaruit blijkt dat [verdachte] , zoon van [naam 1] , op 22 juni 2006 eigenaar was van landbouwgrond en pagina 535, waaruit blijkt dat [verdachte] , zoon van [naam 1] , op 29 juli 2002 eigenaar was van een tuin.