Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de in de tenlastelegging omschreven bezittingen, nu alles op naam van de medeverdachte [medeverdachte] stond en hij degene was die handelde. Gelet hierop acht de raadsvrouw niet wettig en overtuigd bewezen dat verdachte wist, dan wel moest vermoeden dat het bestaan en ontstaan van deze bezittingen bij de gemeente moest worden gemeld. Ook het medeplegen acht de raadsvrouw niet wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van de erfenis heeft de raadsvrouw betoogt dat deze niet aan verdachte toebehoorde.
Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat het benadelingsbedrag van € 300.000,- ,zoals is ten laste gelegd, op een onjuiste berekening berust. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het benadelingsbedrag dient te worden berekend vanaf 2005 tot en met 2016, hetgeen een totaalbedrag oplevert van ruim € 192.000,- en voorts dat dit bedrag in tweeën moet worden gedeeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 192 en 193 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PV-BWRI-05/2016 d.d. 15 februari 2017, inhoudende de verklaring van [getuige 1] , manager Inkomen en Voorzieningen BWRI van de gemeente Hoogezand -Sappemeer:
Uit onderzoek is gebleken dat belanghebbenden [medeverdachte] en [verdachte] zich ten nadele van BWRI van de gemeente Hoogezand -Sappemeer vermoedelijk schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 270b van het Wetboek van Strafrecht. Om in aanmerking te komen en te blijven voor een uitkering krachtens de Participatiewet, verbindt de Participatiewet aan deze uitkeringen een aantal verplichtingen. Zo is de belanghebbende onder andere verplicht alle wijzigingen in de persoonlijke-, gezins- en financiële situatie door te geven aan BWRI van de gemeente Hoogezand -Sappemeer. BWRI van de gemeente Hoogezand -Sappemeer was niet de hoogte van het feit dat de zojuist genoemde belanghebbenden:
-onroerende goederen bezaten en/of bezitten in Turkije (vanaf 6 september 1999 tot en met heden) en/of
-in het bezit waren en/of zijn van aandelen van het bedrijf [bedrijf] (sinds 13 augustus 1996 en 27 mei 1998) en/of
-contant geld en/of vermogen in Turkije bezaten/bezitten.
Belanghebbenden hebben opzettelijk nagelaten tijdig gegevens te verstrekken die hun bij of krachtens wettelijk voorschrift waren opgelegd. Dit feit heeft gestrekt tot bevoordeling van belanghebbenden. Indien BWRI van de gemeente Hoogezand -Sappemeer had geweten of redelijkerwijze had kunnen vermoeden dat belanghebbenden de gegevens die nodig waren voor de vaststelling van het juiste recht op uitkering hadden verzwegen, dan was niet tot verstrekking van de uitkering overgegaan/dan zou de uitkering onmiddellijk beëindigd zijn;
2. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van de Gemeente Hoogezand -Sappemeer d.d. 15 november 2005, opgenomen op pagina 209 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Gericht aan: de heer [medeverdachte] en mevrouw [verdachte] .
U ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. U bent verplicht alles te melden wat van invloed is of kan zijn op een uitkering, zoals wijzigingen in uw
persoonlijke-, gezins- of financiële situatie;
3. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van de Gemeente Hoogezand -Sappemeer d.d. 14 januari 2016, opgenomen op pagina 212 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Geachte heer [medeverdachte] en mevrouw [verdachte] ,
U ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Wij zijn bezig met een onderzoek naar uw recht op een uitkering. De volgende gegevens zijn noodzakelijk voor het beoordelen van uw (verdere) recht op een uitkering:
-Duidelijke kopieën van uw Turkse identiteitskaarten met daarop duidelijk zichtbaar uw identiteitsnummers die bij de Turkse autoriteiten bekend zijn. U bent wettelijk verplicht om die informatie te verstrekken die noodzakelijk is om uw recht op een uitkering vast te stellen. Levert u de informatie niet of niet volledig, dan schorten wij uw uitkering op;
4. Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapport naar aanleiding van het onderzoek van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) d.d. 2 februari 2016, opgemaakt en ondertekend door [naam 1] , rapporteur Team handhaving/toezichthouder PW, opgenomen op pagina 194 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende zijn bevindingen:
Aan belanghebbenden is op 14 januari 2016 een brief ‘aanleveren gegevens’ verzonden: Belanghebbenden dienen uiterlijk 19 januari 2016 de volgende gegevens te verstrekken:
-Duidelijke kopieën van uw Turkse identiteitskaarten met daarop duidelijk zichtbaar uw identiteit die bij de Turkse autoriteiten bekend zijn.
Belanghebbende heeft niet aan de informatie plicht zoals gesteld in de brief van 14 januari 2016 voldaan. Belanghebbenden worden gevraagd om uiterlijk 27 januari 2016 de volgende gegevens te verstrekken:
-Duidelijke kopieën van uw Turkse identiteitskaarten met daarop duidelijk zichtbaar uw identiteitsnummer die bij de Turkse autoriteiten bekend zijn.
Belanghebbenden hebben op 20 januari 2016 kopieën van oude Turkse paspoorten ingeleverd. Deze kopieën zijn niet voldoende omdat in de oude Turkse paspoorten niet het Turkse sofinummer (Kimlik Numerasi) staat vermeld. Dit nummer is noodzakelijk om de identiteit in Turkije vast te stellen.
Aangezien belanghebbenden op 20 januari 2016 alsnog met onjuiste gegevens zijn gekomen, is er op 21 januari 2016 opnieuw een brief verzonden. Belanghebbenden zijn gevraagd om uiterlijk 28 januari 2016 de volgende gegevens te verstrekken:
-Duidelijke kopieën van uw Turkse identiteitskaarten met daarop duidelijk zichtbaar uw identiteitsnummer die bij de Turkse autoriteiten bekend zijn. Het gaat hierbij om het zogenaamde T.C. Kimlik Numerasi. U heeft op 20 januari 2016 bij het BWRI kopieën van uw Turks paspoort ingeleverd. Dit is echter niet voldoende.
Belanghebbenden hebben naar aanleiding van de brief op 21 januari 2016 niet aan de verplichting voldaan om uiterlijk 28 januari 2016 de gevraagde gegevens, dan wel een schriftelijke verklaring in te leveren. Concluderend hebben belanghebbenden niet hun Kimlik Numerasi aan BWRI verstrekt en hiermee de inlichtingenplicht geschonden;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 februari 2017, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant:
Het proces-verbaal heeft betrekking op [medeverdachte] en [verdachte] , [straatnaam] te [woonplaats] . Op 13 december 2016 is er een doorzoeking geweest in de woning aan de [straatnaam] te [woonplaats] . In een videotas zijn twee Turkse identiteitskaarten met bijbehorende T.C. Kimliknummers van [medeverdachte] , nr. [nummer] en [verdachte] , nr. [nummer] , aangetroffen;
6. Een schriftelijk bescheid, zijnde een kopie van een paspoort, opgenomen op pagina 467 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Een paspoort op naam van [medeverdachte] , naam vader: [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] . Identiteit in de Republiek van Turkije: [nummer] ;
7. Een schriftelijk bescheid, zijnde een kopie van een paspoort, opgenomen op pagina 468 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Een paspoort op naam van [verdachte] , naam vader: [naam 3] , geboren op [geboortedatum] 1966, plaats van afgifte: [plaats 2]. Identiteitsnummer in de Republiek van Turkije: [nummer] ;
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 februari 2017, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant:
Landbouwgrond te [plaats 1] , aangekocht op 6 augustus 2001 en verkocht op 27 januari 2016.
Landbouwgrond te [plaats 1] , aangekocht op 12 juli 2010 en verkocht op 26 januari 2016.
Landbouwgrond te [plaats 3] , verkocht op 26 januari 2016.
Een tuin te [plaats 1] , op 27 juli 2015 door vererving verkregen. Nog in bezit.
Een huis met tuin te [plaats 1] , op 27 juli 2015 door vererving verkregen. Nog in bezit.
Het dossier bevat nog meer kadastrale documenten van onroerende goederen van verdachte [medeverdachte] ;
9. Een schriftelijk bescheid, zijnde een akte van aandelenoverdracht d.d. 13 augustus 1996 van [bedrijf] , opgenomen op pagina 308 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Betrokken partij (ontvanger) van de dochteronderneming: [medeverdachte] , zoon van [naam 2] , geboren in 1966 te [geboorteplaats] . Aantal aandelen: 16;
10. Een schriftelijk bescheid, zijnde een akte van aandelenoverdracht d.d. 13 augustus 1996 van [bedrijf] , opgenomen op pagina 310 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Rechthebbende: [medeverdachte] .
Overdrager: [naam 4] .
Aantal aandelen: 8.
Datum betaling: 27 mei 1998.
[bedrijf] , de Naamloze vennootschap, verklaart hierbij het volgende: de persoon, waarvan de gegevens zijn vermeld, heeft .. aantal aandelen gekocht;
11. Een schriftelijk bescheid, zijnde een verklaring van erfrecht d.d. 7 mei 2015, opgenomen op pagina 490 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
[naam 2] is overleden op 1 mei 2015. Een van de erfgenamen, [medeverdachte] , zoon van [naam 2] , erft van de nalatenschap 3/20e deel;
12. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van [medeverdachte] aan het hoofd van Godsdienstzaken Ankara te Turkije d.d. 14 oktober 2013, opgenomen op pagina 506 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Ik ben [medeverdachte] . Ik heb van [naam 5] een maisonnette gekocht en het geld contant betaald. Toen ik dit jaar op vakantie naar Yozgat ging en het eigendomsbewijs van mijn huis van [naam 5] kwam ophalen, bleek er beslag op te liggen, gedateerd 17 juli 2013. [naam 5] leende wanneer ik op vakantie was, zowel met als zonder schuldbewijs, geld van mij. Hij heeft met schuldbewijs € 63.400,- en 45.000 Turkse lira van mij geleend. Zonder schuldbewijs heeft hij € 900,-, € 250,-, 1200 Turkse lira, 500 Turkse lira, 400 Turkse lira en 180 Turkse lira van mij geleend;
13. Een schriftelijk bescheid, zijnde een vonnis van de rechtbank te Yozgat (Turkije) d.d. 23 juni 2016, opgenomen op pagina 469 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Strafzaak van verdachte [medeverdachte] , zoon van [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats], wegens het plegen van woekerdaden in de periode 2001 tot en met 2014.
In verklaring van benadeelde [naam 6] staat dat hij in 2012 € 3.000,- van verdachte heeft geleend en ongeveer een jaar later € 6.000,- terug heeft betaald. In de verklaring van de benadeelde Ali Anan staat dat hij ongeveer 3 à 4 jaar eerder 2.000 Turkse lira van verdachte heeft geleend. Later, toen de koers hoger werd, heeft hij 3.000 Turkse lira terugbetaald. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij 8 à 10 jaar geleden van verdachte geld heeft geleend. De waarde hiervan was ongeveer 1.000 mark. Verdachte vroeg hem voor deze schuld nog 400 mark extra te betalen. [getuige 2] heeft verklaard: “Hij leent iedereen in het dorp geld”. Door verdachte [medeverdachte] is verklaard: “Ik ben het niet eens met de beschuldiging tegen mij. Ik heb geen rente of dergelijk verschil genomen. Ik heb de personen alleen geld gegeven”. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet vast en overtuigend is gebleken dat verdachte het delict waarvan hij wordt beschuldigd – het plegen van woekerdaden – heeft gepleegd en om die reden daarvan wordt vrijgesproken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] middels brieven – aan beide gericht – op de hoogte waren gesteld van het feit dat aan hen een uitkering werd verstrekt.
Toen door de gemeente Hoogezand-Sappemeer onderzoek werd gedaan naar de aan hen verstrekte uitkering, hebben zij nagelaten de gegevens te verstrekken die de gemeente in het kader van dit onderzoek nodig had. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en medeverdachte herhaaldelijk zijn gevraagd de benodigde gegevens, hun Turkse sofinummers (Kimlik Numerasi), te overleggen, zodat kon worden nagegaan of hun sofinummers en persoonlijke gegevens overeen kwamen met de documenten die over hen waren opgevraagd in het kader van het fraudeonderzoek. Zij hebben niet aan deze verplichting voldaan vóór het einde van de tenlastegelegde periode op 19 januari 2016 en ook niet daarna. Bij een doorzoeking in de woning van verdachte en medeverdachte zijn later alsnog hun Turkse paspoorten gevonden. De persoonsgegevens en sofinummers kwamen overheen met de hiervoor genoemde documenten. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat de personen die in het onderzoek worden aangeduid als [verdachte] en [medeverdachte] , verdachte en medeverdachte zijn.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit te bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en/of medeverdachte onroerend goed, te weten landbouwgrond, tuinen en (een) gebouw(en) in Turkije bezaten, waarvan een deel verkregen door vererving. Verdachte en medeverdachte hebben nagelaten deze belangrijke gegevens voor het recht op een verstrekking of tegemoetkoming aan de gemeente mede te delen, zulks terwijl in de brieven die zij in eerdere stadia van de gemeente hadden ontvangen, duidelijk stond aangegeven dat zij verplicht waren alles te melden wat van invloed kon zijn op een uitkering, zoals wijzigingen in de persoon-lijke-, gezins- of financiële situatie. Daarnaast beschikten verdachte en/of medeverdachte over vermogen en/of inkomsten, waaronder aandelen in een Turks bedrijf, hetgeen eveneens niet door één van beide is doorgegeven aan de gemeente. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat de medeverdachte grote geldbedragen uitleende aan dorpsbewoners in Turkije. Het niet doorgeven aan de gemeente van al deze bezittingen schreeuwde om een verklaring, welke door zowel verdachte als de medeverdachte niet is gegeven. Alles tezamen heeft ervoor gezorgd dat de gemeente Hoogezand-Sappemeer in de periode van 2005 tot en met 2016 is benadeeld voor een bedrag van ruim € 192.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat verdachte en medeverdachte brieven ontvingen over hun recht op een uitkering en herhaaldelijk brieven ontvingen met het verzoek gegevens over te leggen voor het behoud van hun uitkering, blijkt dat zij ‘wisten’ dat bovengenoemde gegevens/wijzigingen in hun financiële situatie van belang waren voor hun recht op een uitkering. Voor dit oordeel is niet van belang dat mogelijk sprake is geweest van het geheel of gedeeltelijk ontbreken van een huwelijksgoederengemeenschap. De aan verdachte (en medeverdachte) toegekende uitkeringen waren immers gebaseerd op het voeren van een gezamenlijke huishouding door verdachte met de medeverdachte. Dit houdt in dat ook wanneer met uitsluiting van verdachte slechts de medeverdachte in het bezit zou zijn van het in de tenlastelegging genoemde vermogen en inkomen, verdachte gehouden zou zijn melding te maken van dit inkomen en vermogen van medeverdachte en de mutaties hierin.
Concluderend is de rechtbank op basis van bovengenoemde van oordeel dat – hoewel ieder voor zich de plicht had belangrijke gegevens door te geven in het kader van het recht op een uitkering – verdachte en medeverdachte zich ‘tezamen’ schuldig hebben gemaakt aan uitkeringsfraude van 1 januari 2005 tot en met 19 januari 2016.