3.2.1In dit verband heeft eiser allereerst betoogd dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bestuur van de FNV het orgaan van de FNV is dat het beleid van de FNV bepaalt.
De rechtbank onderschrijft dit betoog niet. In artikel 23.4 onder a van de Statuten is bepaald dat het algemeen bestuur, onverminderd het overigens in deze Statuten bepaalde, tot taak heeft het vaststellen van het beleid van de FNV-vereniging en de kaders voor op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau in te nemen standpunten, voor zover het sectorale afdelingen overstijgende onderwerpen betreft. Het dagelijks bestuur, het ingevolge artikel 1.1. onder i van de Statuten daartoe door het ledenparlement benoemde deel van het algemeen bestuur, heeft verder ingevolge artikel 23.5 van de Statuten tot taak:
het ontwikkelen en uitvoeren van beleid, binnen de door het ledenparlement en het algemeen bestuur gestelde kaders,
het strategisch aansturen van de directe sectorale afdelingen en het toekennen van een budget aan ieder van deze directe sectorale afdelingen en
het aansturen van de directie van de werkorganisatie van de FNV-vereniging, op basis van een daartoe opgesteld directiestatuut.
In de omstandigheden dat het ledenparlement
1. leden van het algemeen bestuur op grond van artikel 20 van de Statuten benoemd,
2. enkel op grond artikel 43 van de Statuten bevoegd is de Statuten te wijzigen,
3. zekere besluiten van het algemeen bestuur op grond van artikel 26 van de Statuten dient goed te keuren, zoals
middellange termijnplan inzake het sectorale afdelingen overstijgende beleid,
de begroting en het jaarplan van de FNV-vereniging,
de kaders ten aanzien van
o het actuele beleid en het daaruit voortvloeiende onderhandelingsmandaat voor het algemeen bestuur; en
o het daadwerkelijke onderhandelingsresultaat,
ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het ledenparlement beschouwd moet worden als de leden van het orgaan van de FNV dat het beleid van de FNV bepaalt. Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat de invloed van het ledenparlement zich in bijzonder richt tot de vaststelling van de beleidskaders en de samenstelling van het algemeen bestuur.
3.2.2Tussen partijen is niet in geschil dat de leden van het dagelijks bestuur in tegenstelling tot andere leden van het algemeen bestuur bezoldigd zijn.
Eerst ter zitting heeft eiser gesteld dat reeds wordt voldaan aan artikel 5c, onder c, van de Awr, omdat de beloning van de leden van het dagelijks bestuur niet alleen ziet op hun beleidswerkzaamheden maar ook op hun werkzaamheden van uitvoerende aard.
De rechtbank is van oordeel dat het in artikel 5c, onder c, van de Awr opgenomen beloningscriterium, gelet op de woorden "in die hoedanigheid", enkel betrekking heeft op de beleidswerkzaamheden die de leden van het beleidsbepaalde orgaan van de FNV uitoefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat de wetgever doelbewust voor deze uitleg heeft gekozen. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2008-2009, 31939, nr. 3) is deze bepaling als volgt - voor zover van belang- toegelicht: "(…) Leden van het beleidsbepalende orgaan mogen slechts een vergoeding van gemaakte onkosten en een niet bovenmatig vacatiegeld ontvangen. De beperking geldt overigens slechts voor bezoldiging voor de door die leden als zodanig verrichte werkzaamheden. Voor werkzaamheden van uitvoerende aard geldt de beperking niet. In dit verband wordt nog opgemerkt dat ander personeel dat in dienst is bij de instelling het loon mag genieten dat in het economische verkeer gebruikelijk is.”. Nu eiser evenwel geen inzicht heeft gegeven welk deel van de beloning betrekking heeft op de werkzaamheden van uitvoerende aard, terwijl daarentegen uit de Statuten blijkt dat de taak van het dagelijks bestuur in het bijzonder ziet op niet-uitvoerende werkzaamheden, ziet de rechtbank in dit betoog van eiser geen grond voor het oordeel dat verweerder de FNV ten onrechte niet als SBBI heeft aangemerkt.
3.2.3Eiser betoogt verder dat de door de leden van het dagelijks bestuur ontvangen vergoeding moeten worden aangemerkt als niet-bovenmatig vacatiegeld.
Dit betoog treft geen doel. Nu die leden een bezoldiging ontvangen, ontvangen zij in beginsel geen vacatiegeld voor de uren die zij aan hun werk als lid van het dagelijks bestuur moeten besteden. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om de bezoldiging in dit geval aan te merken als vacatiegeld. Eiser heeft in dit verband, onder verwijzing naar het handelen van de belastinginspecteur, erop gewezen dat bezoldiging niet hoger is dan de vergoeding die is opgenomen in het Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies, maar hij heeft niet onderbouwd dat die situatie zich in dit geval voordoet, zodat reeds om die reden zijn betoog niet kan slagen.