ECLI:NL:RBNNE:2018:2056

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
LEE 17/3169
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op IOAW-uitkering na beëindiging WW-uitkering door vertrek naar het buitenland

In deze zaak hebben eisers, beiden werkloos geworden na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar, een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). Hun aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Veendam, omdat de WW-uitkering, die zij eerder hadden ontvangen, was beëindigd in verband met hun vertrek naar het buitenland. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat eisers geen recht hebben op een IOAW-uitkering, omdat zij niet voldoen aan de voorwaarde dat over de volledige uitkeringsduur een WW-uitkering is genoten. De rechtbank oordeelde dat de wetgever met de IOAW beoogde dat de werkloze werknemer daadwerkelijk een WW-uitkering heeft ontvangen over de maximale uitkeringsduur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, door hun vertrek naar het buitenland, hun WW-uitkering voortijdig hebben beëindigd en dat hun recht op WW niet is herleefd. Daarom is het beroep van eisers ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. C. Coster, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats: Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/3169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2018 in de zaak tussen

[eisers] , wonende te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. G. Bakker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Veendam, verweerder

(gemachtigde: B.P. Brouwer).

Procesverloop

Eisers hebben zich op 2 februari 2017 bij verweerder gemeld voor een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), welke aanvraag zij op 23 februari 2017 hebben ondertekend.
Bij besluit van 27 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder die aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd, onder overneming van het advies van de Commissie voor bezwaarschriften en klachten van juli 2017.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr. F. Bakker, een kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 5 van de IOAW hebben -voor zover hiervan belang- de werkloze werknemer en de echtgenoot recht op uitkering, indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de overeenkomstig het derde tot en met zesde lid vastgestelde grondslag.
2. Onder werkloze werknemer wordt ingevolge artikel 2, eerste lid, van de IOAW in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder meer verstaan de persoon die werkloos is en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en:
a. die
1° geboren is voor 1 januari 1965 en na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar werkloos is geworden;
2° in verband met die werkloosheid recht heeft gekregen op een uitkering op grond van hoofdstuk II van de Werkloosheidwet met een duur van meer dan drie maanden, en
3° nadien de volledige uitkeringsduur, bedoeld in hoofdstuk II van de Werkloosheidswet, inclusief een eventuele verlenging van deze duur op grond van artikel 76 van die wet, heeft bereikt, tenzij op dat tijdstip een maatregel van blijvend gehele weigering van de uitkering op grond van artikel 27, eerste of tweede lid, van de Werkloosheidswet van toepassing is; of
b. (…)
2. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers, beiden geboren voor [geboortedatum] , werkloos zijn geworden na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar en in verband met die werkloosheid recht hebben gekregen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met een duur van meer dan drie maanden. Wel in geschil is of eisers nadien de volledige uitkeringsduur hebben bereikt. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of de woorden "de volledige uitkeringsduur heeft bereikt" zo moeten worden uitgelegd dat over de maximale uitkeringsduur daadwerkelijk een WW-uitkering moet zijn genoten of dat die woorden zo moeten worden uitgelegd dat de einddatum van het oorspronkelijk verkregen recht op een WW-uitkering is bereikt, ongeacht of in de uitkeringsperiode daadwerkelijk een WW-uitkering is genoten of niet.
3. Gelet op de bedoeling van de wetgever en de wetsystematiek is de rechtbank met verweerder van oordeel dat met de derde voorwaarde van artikel 2, aanhef en onder a, van de IOAW, wordt bedoeld dat de werkloze over de maximale uitkeringstermijn een WW-uitkering heeft genoten.
3.1
Daartoe wijst de rechtbank er allereerst op dat bij de inwerkingtreding van de IOAW op 1 januari 1987 voormelde uitleg ondubbelzinnig uit de wettekst zelf volgde. Artikel 2, eerste lid, onderdeel a, 3°, van de IOAW luidde immers -voor zover hier van belang- als volgt: "(…) nadien de volledige uitkeringsduur (…) een loondervingsuitkering en een vervolguitkering op grond van die wet heeft
ontvangen(cursivering: rechtbank)"
.Met ingang van 1 maart 1995 is in deze bepaling onder meer het woord "ontvangen" vervangen door het woord "bereikt" en luidt de bepaling, voor zover van belang: "(…) nadien de volledige uitkeringsduur bedoeld in hoofdstuk IIb van de Werkloosheidswet, inclusief een eventuele verlenging van deze duur op grond van artikel 76 van die wet, heeft bereikt". Het is de rechtbank evenwel niet gebleken dat de wetgever met deze wijziging een andere uitleg van deze voorwaarde heeft beoogd. In de wetsgeschiedenis heeft de rechtbank daar geen aanknopingspunten voor gevonden. Uit de Nota van Wijziging leidt de rechtbank af dat slechts sprake is van een wetstechnische wijziging (TK 94-95, 23985, nr. 6, pagina 6). Hierin is namelijk vermeld:
"In artikel 2, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) wordt diverse malen naar artikelen in de WW verwezen. Deze verwijzingen zouden zonder wijziging van dit artikel 2, tweede lid, na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel niet meer juist zijn. In artikel II, onderdeel A, wordt dit gerepareerd."
3.2
Dat bij wijziging van de IOAW op 1 juli 1997 in de Nota van Wijziging (TK 1994-1995, nr. 8, pagina 53) is opgemerkt dat voor een werkloze, aan wie een maatregel op grond van artikel 27, derde lid, van de WW is opgelegd, na het verstrijken van de volledige uitkeringsduur van de Werkloosheidswet een recht op IOAW kan ontstaan, is voor de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. In de eerste plaats sluit die opmerking de rechtsoverweging 3.1 genoemde uitleg niet uit. In tegendeel, het sluit bij die uitleg aan, nu de uitkering blijft doorlopen indien deze bij wijze van maatregel op nihil is vastgesteld, hetgeen ook volgt uit het huidige en sedert 1 juli 2015 geldende artikel 27, eerste en tweede lid, van de WW. Hierin is bepaald dat een bedrag blijvend in mindering wordt gebracht op de uitkering, indien betrokkene een zekere verplichting niet nakomt.
3.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan verder de situatie van eisers, zijnde beëindiging van de WW-uitkering vanwege vertrek naar het buitenland, niet op één lijn gesteld worden met de situatie dat WW-uitkering op grond van artikel 27, derde lid, van de WW, blijvend is geweigerd. In dat verband wijst de rechtbank erop dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever het ontstaan van een recht op IOAW mede gerechtvaardigd heeft geacht omdat het bevoegd orgaan op die IOAW ook een sanctie kan toepassen, waarbij de IOAW heeft te gelden als verlengstuk van de WW. Overigens is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het ook niet voor de hand ligt om de kring van rechthebbenden ruim te interpreteren gezien het uitzonderingskarakter van de IOAW. De wetgever heeft in deze wet voor zekere langdurige oudere werkloze een speciale inkomensvoorziening getroffen in afwijking van de Participatiewet, waarvoor een middelentoets geldt. Dit geldt te meer nu in de wetsgeschiedenis de situatie als die van eisers niet aan de orde is gekomen. Voor zover dit al als een omissie moet worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van de wetgever ligt om die omissie te herstellen
4. Tussen partijen is niet in geschil dat geen van eisers voldoet aan de voorwaarde dat over de volledige uitkeringsduur een WW-uitkering is genoten. Hun WW-uitkering is immers voortijdig door een vertrek naar het buitenland beëindigd en het recht op WW is nadien ook niet herleefd. Verweerder heeft dus terecht geoordeeld dat eisers geen recht hebben op een IOAW-uitkering. Het beroep van eisers is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C. Coster, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2018.
Griffier Rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger
beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden aan partijen op: