ECLI:NL:RBNNE:2018:2057

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
LEE 17/4505
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van maatwerkvoorzieningen voor boodschappen en wasverzorging aan een nagenoeg blinde eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een nagenoeg blinde vrouw, en het college van burgemeester en wethouders van Haren. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de weigering van maatwerkvoorzieningen voor het doen van boodschappen en wasverzorging. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende was onderzocht of eiseres in staat was om gebruik te maken van een boodschappendienst en of deze financieel haalbaar was. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de toegekende maatwerkvoorziening voor wasverzorging niet voldeed aan het rechtszekerheidsbeginsel en onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor de periodes B en C en herzag de maatwerkvoorzieningen voor begeleiding en persoonlijke verzorging. Eiseres had eerder maatwerkvoorzieningen aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het college. De rechtbank concludeerde dat de zorgbehoefte van eiseres niet adequaat was vastgesteld en dat de toekenning van de voorzieningen niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om met inachtneming van de uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
Zittingsplaats: Groningen
zaaknummer: LEE 17/4505

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] eiseres

(gemachtigde mr. M.H. de Bruin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Haren, verweerder

(gemachtigde: H. de Boer).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2016, op 10 juni 2016 verzonden, (primair besluit A) heeft verweerder eiseres op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maatwerkvoorzieningen voor de periode 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2016 toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt
Bij besluit van 15 september 2016, gewijzigd bij besluit van 12 januari 2017, (primair besluit B) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Wmo 2015 maatwerkvoorzieningen toegekend voor de periode van 1 augustus 2016 tot 1 oktober 2016 (periode A), voor de periode van 1 oktober 2016 tot 1 januari 2017 (periode B) en voor de periode 1 januari 2017 tot en met 5 november 2017 (periode C) alle in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit op bezwaar van 9 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen primair besluit A gegrond verklaard, het bezwaar tegen primair besluit B ongegrond en primair besluit B gehandhaafd.
Tegen het bestreden besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2018. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en haar vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
1.2
Eiseres, geboren op [in] 1983, is als gevolg van een progressieve oogaandoening vanaf haar twaalfde slechtziend en sedert enkele jaren nagenoeg blind. Zij woont sinds 2008 zelfstandig op een afstand van circa 1 kilometer van haar ouders en heeft een geleidehond.
1.2
Door de stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) was eiseres op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor Begeleiding Individueel, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) voor de periode van 2 april 2013 tot en met 2 april 2028 en voor Persoonlijke Verzorging, te weten klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week) voor de periode van 3 april 2013 tot en met 28 juli 2013 en klasse 2 (2 tot 3,9 uur/week) voor de periode 29 juli 2013 tot en met 2 april 2028. Deze AWBZ-zorg is in de vorm van een PGB aan haar verleend.
1.3
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 per 1 januari 2015 is de zorg vanuit de AWBZ deels overgegaan naar de Wmo 2015 en is verweerder vanaf die datum verantwoordelijk voor deze zorg. Op grond van het overgangsrecht, zoals neergelegd in artikel 8.4, eerste lid, van de Wmo 2015, blijft de AWBZ- indicatie doorlopen tot uiterlijk 1 januari 2016. Verweerder heeft de AWBZ-indicatie laten doorlopen tot 1 augustus 2016, omdat de herindicaties op grond van de Wmo 2015 nog niet waren afgerond. Bij primair besluit A heeft verweerder eiseres op grond van de Wmo 2015 maatwerkvoorziening begeleiding voor 2 uur per week en persoonlijke verzorging voor 1 uur per week voor de periode van 1 augustus 2016 tot en met 31 december toegekend. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.5
Op 24 juli 2016 is eiseres ernstig mishandeld. Na eerst bij verweerder een melding uitbreiding maatschappelijke ondersteuning te hebben gedaan, heeft eiseres op 9 september 2016 een aanvraag om uitbreiding van de aan haar toegekende maatschappelijke ondersteuning ingediend. Hierop heeft verweerder bij primair besluit B, gehandhaafd bij het bestreden besluit, aan eiseres (gewijzigde) maatwerkvoorzieningen begeleiding en persoonlijke verzorging voor de periodes A, B en C toegekend.
Begeleiding en persoonlijke verzorging voor periode A: maanden augustus 2016 en september 2016
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich kan vinden in het bestreden besluit voor zover daarbij de aan haar bij primaire besluit B toegekende begeleiding voor 7 uur per week en persoonlijke verzorging voor 7 uur per week in de periode A is gehandhaafd. Dit besluit onderdeel staat daarom in deze procedure niet ter beoordeling.
Begeleiding en persoonlijke verzorging voor periode B: oktober 2016, november 2016 en december 2016
3.1
Voor de periode B heeft verweerder bij het bestreden besluit de aan eiseres bij primair besluit B toegekende begeleiding voor 3,5 uur per week en persoonlijke verzorging voor 1,75 uur per week gehandhaafd. Aan de verlaging van de ondersteuningsuren heeft verweerder ten grondslag gelegd (1) dat eiseres in die periode deels hersteld was van de verwondingen die zij als gevolg van de mishandeling op 24 juli 2016 heeft opgelopen en (2) dat zij in de loop van periode B in staat was om enkele dagen in de week een revalidatietraject in [plaats] te volgen.
3.2
Eiseres heeft het standpunt van verweerder bestreden, mede onder verwijzing naar een rapport van 25 juli 2017, aangevuld op 26 november 2017, van [naam deskundige] , als seniordeskundige [naam BV] .
3.3
Ter zitting is verweerder teruggekomen van de toegekende maatvoorzieningen begeleiding en persoonlijke verzorging in periode B en heeft alsnog besloten aan eiseres (1) begeleiding voor 7 uur per week en persoonlijke verzorging voor 7 uur per week voor de periode van 1 oktober 2016 tot 23 november 2016 toe te kennen en (2) voor de periode van 23 november 2016 tot 1 januari 2017 begeleiding voor 4 uur per week en persoonlijke verzorging voor 2 uur per week.
3.4
Nu verweerder het bestreden besluit voor wat betreft periode B niet langer handhaaft, kan dit onderdeel van het bestreden besluit in beroep niet in stand blijven en zal dit besluitonderdeel worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond. Nu namens eiseres ter zitting is verklaard in te kunnen stemmen met de in rechtsoverweging 3.3 verwoorde voorzieningen, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien op de wijze als hierna in het dictum is aangegeven.
Begeleiding en persoonlijke verzorging voor periode C: 1 november 2017 tot en met 5 november 2017
4.1
Voor de periode C heeft verweerder bij het bestreden besluit de aan eiseres bij primair besluit B toegekende begeleiding voor 2,5 uur per week en persoonlijke verzorging voor 1 uur per week gehandhaafd. Aan dit besluitonderdeel heeft verweerder het advies van 19 april 2017 van A.R. [naam 1] , arts, werkzaam bij de MO-zaak, en het advies van 2 mei 2017 van E. [naam 2] , indicatiesteller, werkzaam bij de MO-zaak, ten grondslag gelegd.
[naam 1] heeft op basis van dossieronderzoek, informatie van de behandeld sector en een op 28 maart 2017 afgelegd huisbezoek de eigen beperkingen van eiseres en haar beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie vastgesteld. [naam 1] heeft geconcludeerd dat eiseres zelfstandig is in alle dagelijkse levensverrichtingen (adl). Wel heeft zij ondersteuning nodig bij het uitzoeken van kleding en schoenen en het opsporen van vlekken. Voorts heeft zij ondersteuning nodig bij het lezen van stukken, allerhande klusjes, huishouden en bij de wasverzorging. Ook moet eiseres iemand kunnen bellen indien zij angstig is, daar zij een traumatische ervaring heeft meegemaakt, aldus ook [naam 1] .
Aan de hand van de door [naam 1] vastgestelde beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie en gelet op de door eiseres gevraagde hulp, heeft [naam 2] de ondersteuningsbehoefte van eiseres vastgesteld en onderzocht in hoeverre eiseres in die behoefte op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit haar sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan voorzien. [naam 2] is tot de conclusie gekomen dat eiseres dagelijks 10 minuten aan persoonlijke verzorging nodig heeft en wel voor het uitzoeken van schoenen en kleding, voor opmaakadviezen en voor toezicht maandelijkse vrouwelijke hygiëne. Verder heeft zij aan begeleiding 20 minuten per dag nodig en wel voor de wekelijkse administratie, het invullen en lezen van formulieren voor diverse instanties, het helpen met zoeken als zij iets kwijt is en het helpen herinneren aan afspraken en taken. Dit betekent dat eiseres in totaal 3,5 uur per week aan begeleiding en persoonlijke verzorging nodig heeft.
4.2
Eiseres kan zich om diverse reden niet vinden in het standpunt van verweerder. Ter zitting heeft zij haar stelling dat verweerder een onafhankelijke deskundige had moeten inschakelen ter vaststelling van eiseres’ eigen beperkingen ingetrokken, zodat dit betoog onbesproken kan blijven.
4.3
Eiseres betoogt verder, onder verwijzing naar het advies van 4 oktober 2017 van de commissie bezwaarschriften, dat het advies van [naam 2] onzorgvuldig tot stand is gekomen. Bij de vaststelling van de omvang van de benodigde begeleiding en persoonlijke verzorging is [naam 2] er namelijk van uitgegaan dat eiseres zeven dagen per week die ondersteuning nodig heeft terwijl eiseres in die periode drie dagen in de week intern een revalidatietraject heeft gevolgd in [plaats] , aldus eiseres. De rechtbank kan eiseres in dit standpunt niet volgen, reeds omdat zij door die handelwijze niet is benadeeld. Ook anderszins heeft eiseres geen feiten en omstandigheden noch argumenten aangevoerd die tot de conclusie moeten leiden dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
Wasverzorging
4.4.1
Eiseres stelt dat zij met de aan haar toegekende maatwerkvoorzieningen onvoldoende wordt ondersteund bij de wasverzorging. Verweerder stelt dat zij gebruik kan maken van de binnen de gemeente bestaande algemene voorziening voor wasverzorging, maar die voorziening is, aldus eiseres, voor haar ontoereikend. Die voorziening vereist namelijk handelingen die zij niet zelf kan uitvoeren: een formulier moet worden ingevuld, de was moet worden gesorteerd en de schone was moet worden teruggelegd.
4.4.2
De rechtbank stelt vast dat de maatwerkvoorziening begeleiding blijkens het advies van [naam 2] onder meer is verleend voor ondersteuning bij het invullen van formulieren voor instanties. Naar het oordeel van de rechtbank kan de dienst voor wasverzorging als zo'n instantie worden beschouwd.
4.4.3
Voor wat betreft de hulp voor de overige handelingen is ter zitting door verweerder verklaard dat deze hulp valt onder de bij een afzonderlijk besluit aan eiseres toegekende maatschappelijke voorziening huishoudelijk hulp voor het schoonmaken van de woning, zijnde voor 3 uur per week. Daartoe is overwogen (1) dat die handelingen weinig tijd kostne, (2) dat in de praktijk niet exact het aantal toegekende uren aan huishoudelijke hulp wordt verleend -het aantal toegekende uren is het maximum aantal uren dat geleverd kan worden- en (3) dat met de zorgaanbieders is afgesproken dat zij zo nodig een extra hand zullen en moeten uitsteken.
4.4.5
De rechtbank stelt vast dat de eerdere toegekende voorziening voor huishoudelijke hulp enkel ziet op het schoonmaken van het huis. De rechtbank begrijpt dat verweerder met het bestreden besluit de eerder toegekende voorziening voor huishoudelijke hulp van 3 uur per week gewijzigd heeft in die zin dat daaronder nu ook zekere hulp voor wasverzorging valt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat met de toegekende drie uren een passende bijdrage geleverd kan worden aan wasverzorging en het schoonmaken van de woning. Dat in de praktijk blijkt dat het schoonmaken doorgaans minder tijd kost dan de toegekende uren, wat daar verder van zij, betekent niet dat dat ook in het geval van eiseres sprake van is, te meer nu eiseres blind is en dus vaker geconfronteerd zal worden met voorvallen die leiden tot schoonmaakklusjes en zij zelf geen bijdrage kan leveren aan het schoonmaken van de woning. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit oogpunt van rechtszekerheid niet alleen duidelijk dient te zijn dat onder huishoudelijk hulp naast schoonmaken ook wasverzorging valt, maar ook welk deel van de toegekende 3 uur per week voor wasverzorging is bestemd. In de omstandigheid dat de tijd die gemoeid is met wasverzorging gering is, ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen. Een andersluidende opvatting zou er immers anders toe kunnen leiden dat de toegekende huishoudelijk hulp voor schoonmaken door een opeenstapeling van toegevoegde kleine klusjes uitgehold wordt. In zo'n situatie ligt het voor de hand om één voorziening voor hand-en spandiensten van zekere omvang toe te kennen, waarvan zowel de soort hand- en spandiensten als de omvang daarvan nader in het toekenningsbesluit zijn gespecificeerd.
Boodschappen
4.5.1
Eiseres betoogt verder dat verweerder haar ook onvoldoende ondersteuning heeft geboden voor het doen van boodschappen en voor het opruimen van boodschappen. De rechtbank stelt vast dat in de MO rapporten en het rapport van Zeeman is aangegeven dat eiseres zelfstandig boodschappen doet, mits het kleine boodschappen betreft. Grote boodschappen kan zij niet zelf meenemen, omdat zij één hand nodig heeft voor haar tast-stok. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres voor haar grote boodschappen gebruik kan maken van de boodschappenservice van supermarkten. Eiseres stelt dat zij die boodschappen niet zelf kan bestellen en dat de bezorgkosten niet (altijd) gratis zijn. Verder wijst zij erop dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij de boodschappen niet zelf kan opbergen.
4.5.2
De rechtbank overweegt dat een boodschappendienst aan het verstrekken van een voorziening voor het doen van boodschappen in de weg staat indien deze boodschappendienst daadwerkelijk voor eiseres beschikbaar is, door haar financieel kan worden gedragen en voor haar passend is. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder heeft onderzocht of eiseres gezien haar beperkingen in staat is om een bestelling bij een boodschappendienst te doen en derhalve of zij daadwerkelijk gebruik kan maken van de boodschappendienst. Evenmin blijkt dat onderzocht is of een voor haar beschikbare boodschappendienst ook voor haar financieel haalbaar is. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres met behulp van het sociale netwerk haar grote boodschappen kan doen en dat dit netwerk haar ook kan helpen bij het opruimen van haar boodschappen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat die ondersteuning daadwerkelijk structureel is gewaarborgd. Daarbij merkt de rechtbank op dat vaststaat dat eiseres in dit verband geen beroep kan doen op haar ouders. Haar ouders willen die hulp immers slechts tegen betaling verlenen en wel uit het op basis van de Wmo 2015 verleende PGB, zodat zij die zorg niet in de vorm van mantelzorg verlenen.
Hulp in de nabijheid
4.6
De rechtbank onderschrijft niet het standpunt van eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat zij op elk gewenst moment hulp moet kunnen inroepen. Uit het advies van [naam 1] blijkt niet dat eiseres vanwege haar medische beperkingen zulke hulp nodig heeft. Eiseres heeft ook geen medische stukken overgelegd waaruit volgt dat daarvan sprake is. Zielman stelt enkel dat eiseres als gevolg van een traumatische ervaring bij angst iemand moet kunnen bellen die haar gerust stelt. Niet is gesteld dat eiseres op angstige momenten niet feitelijk terecht kan bij personen uit haar sociale netwerk. De rechtbank beseft dat eiseres als gevolg van haar visuele handicap eerder dan een willekeurige burger zonder de beperking van eiseres in een (onverwachte) situatie terecht kan komen waarbij zij hulp van een derde nodig heeft, maar nu in het advies van Zielman noch in haar aanvraag over zulke hulp is gerept en eiseres evenmin nadere medische stukken op dit aspect heeft overgelegd, ziet de rechtbank in het betoog onvoldoende aanwijzingen dat verweerder voor die hulp, mede gezien de frequentie en/of aard van die hulp, een passende voorziening had moeten verlenen dan wel nader onderzoek daarnaar had moeten instellen.
Persoonlijke verzorging en het ondersteunen en aanbrengen van structuur
4.7
Eiseres betoogt dat zij, gelet op het advies van Zeeman, anderszins meer uren aan begeleiding en persoonlijke verzorging nodig heeft.
Dit betoog faalt. Zeeman is in haar advies uitgegaan van diverse beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie van eiseres die [naam 1] in zijn advies niet heeft vastgesteld. Zeeman stelt namelijk dat eiseres hulp nodig heeft bij het wassen, aan- en uitkleden, tandpoetsen, het verzorgen van haar haren, bij haar medicatie en bij het ondersteunen en aanbrengen van structuur. Zeeman heeft die beperkingen niet met nadere (medische) stukken onderbouwd. Overigens merkt de rechtbank op dat blijkens de adviezen van [naam 1] en [naam 2] eiseres voormelde hulp ook niet heeft aangevraagd.
Indicatieduur
4.8
Eiseres kan zich tenslotte niet verenigen met de toegekende voorzieningen omdat deze gelden tot en met 5 november 2017.
Dit betoog faalt. Aan de geldigheidsduur heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de zorgbehoefte van eiseres in de toekomst kan wijzigen omdat zij in het najaar 2016 voor een aantal maanden deelneemt aan een revalidatietraject om beter met haar haar visuele beperkingen om te gaan. Dit standpunt acht de rechtbank, gelet op de duur van de revalidatie en het feit dat als gevolg van de revalidatie de beperkingen van eiseres in zelfredzaamheid en participatie kunnen verminderen, niet onredelijk. Dat het CIZ eiseres voorheen een indicatie voor de duur van 15 jaar heeft toegekend, leidt niet tot een ander oordeel. Dat indicatiebesluit berustte immers op de AWBZ, terwijl thans de Wmo 2015 van toepassing is. Op basis van de Wmo 2015 beschikt verweerder bij het vaststellen van de geldigheidsduur van een maatwerkvoorziening over beleidsvrijheid, van welke vrijheid verweerder redelijk gebruik heeft gemaakt.
Conclusie
4.9
Uit rechtsoverwegingen 4.4.1 tot en met 4.4.5, 4.5.1 en 4.5.2 volgt dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op periode C, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden vernietigd. Het beroep is in zoverre gegrond. Verweerder zal daarom met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen over de aan eiseres toe te kennen maatwerkvoorziening voor wasverzorging, voor het doen van boodschappen en voor het opruimen van boodschappen in de periode C. Gelet op het door verweerder te verrichten deskundigenonderzoek ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien.
Proceskosten en griffierecht
5.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
5.2
De in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op totaal € 3.669,44, bestaande uit € 2.004,00 aan rechtsbijstandskosten (het indienen van een bezwaarschrift één punt, bijwonen van een hoorzitting één punt, het indienen van een beroepschrift één punt, het verschijnen ter zitting één punt met gewicht van de zaak gemiddeld en waarde per punt € 501,00) en € 1.665,44.
aan deskundigenkosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op periodes B en C;
  • herroept het primaire besluit B voor zover dat ziet op periode B, bepaalt dat aan eiseres voor de periode van 1 oktober 2016 tot 23 november 2016 de maatwerkvoorziening begeleiding voor 7 uur per week en de maatwerkvoorziening persoonlijke verzorging voor 7 uur per week wordt toegekend en voor de periode 23 november 2016 tot en met 31 december 2016 de maatwerkvoorziening begeleiding voor 4 uur per week en de maatwerkvoorziening persoonlijke verzorging voor 2 uur per week wordt toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd en ziet op periode B;
  • bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw beslist op het bezwaarschrift tegen primair besluit B voor zover dat bezwaar ziet op periode C;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 46,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in bezwaar en beroep van eiseres tot een bedrag van € 3.669,44.
Aldus gegeven door mr. C. Coster, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2018.
Griffier Rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger
beroep worden ingesteld bij de Centrale raad van Beroep.
Afschrift verzonden aan partijen op: