ECLI:NL:RBNNE:2018:2058

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
18/830376-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een verkeersongeval

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 april 2017 in Delfzijl als bestuurder van een personenauto betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, die al langere tijd kampte met slaaptekort, viel tijdens het rijden in slaap en kwam daardoor op de verkeerde weghelft terecht, waar hij een groep voetgangers aanreed. Een van de voetgangers, mevrouw [slachtoffer], liep daarbij zwaar lichamelijk letsel op, waaronder beenfracturen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen door met zijn slaapproblemen achter het stuur te stappen. De officier van justitie had een voorwaardelijke geldboete van € 600,- en een rijontzegging van 6 maanden geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een voorwaardelijke geldboete op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer]. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich bewust was van zijn slaapproblemen en dat hij had moeten voorzien dat hij in gevaarlijke situaties kon komen door zijn vermoeidheid. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om zich bewust te zijn van hun rijvaardigheid en de gevolgen van hun gedrag in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830376-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 mei 2018. Verdachte is verschenen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 april 2017,
te [pleegplaats], in de gemeente Delfzijl,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam],
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en/of
zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of niet
voortdurend de handeling(en) verricht die van hem, verdachte, werden vereist,
immers is hij, verdachte, tijdens het rijden in slaap gevallen, in elk geval
is zijn, verdachtes, aandacht tijdens het rijden verslapt, waarbij hij,
verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze de rechterzijde van de
door hem bereden weg te (blijven) volgen, geheel of gedeeltelijk terecht is
gekomen op - gezien verdachtes rijrichting - linker zijde van die weg en toen
is aangereden of opgebotst tegen één of meer zich aldaar bevindende
voetgangers,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten één
of meer been-fractu(u)r(en), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht,
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 8 april 2017,
te [pleegplaats], in de gemeente Delfzijl,
als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), daarmede rijdende over de
weg, [straatnaam],
niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en/of
zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of niet
voortdurend de handeling(en) verricht die van hem, verdachte, werden vereist,
immers is hij, verdachte, tijdens het rijden in slaap gevallen, in elk geval
is zijn, verdachtes, aandacht tijdens het rijden verslapt, waarbij hij,
verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze de rechterzijde van de
door hem bereden weg te (blijven) volgen, geheel of gedeeltelijk terecht is
gekomen op - gezien verdachtes rijrichting - linker zijde van die weg en toen
is aangereden of opgebotst tegen één of meer zich aldaar bevindende
voetgangers,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij al lang kampte met slapeloze nachten en dat hij slechts 2 tot 3 uren per nacht sliep. Het gebeurde wel vaker dat verdachte, meestal binnenshuis, even kort in slaap viel. Verdachte heeft verder verklaard dat hij bijna nooit in een auto reed, omdat hij dit probleem had. Na het ongeval is bij verdachte de diagnose slaapapneu gesteld. Verdachte was zich derhalve voor het ongeval - en voordat de diagnose slaapapneu werd gesteld - al bewust van het risico om in slaap te vallen, ook achter het stuur en daarom vermeed verdachte die situatie door zo min mogelijk te rijden. Desondanks is verdachte op 8 april 2017 als bestuurder in de auto gestapt om een boodschap te doen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte door toch met een slaapstoornis achter het stuur te stappen, aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld en dat een aan zijn schuld te wijten ongeval is ontstaan, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan mevrouw [slachtoffer].
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd, maar heeft ter zitting wel verklaard dat hij zich op 8 april 2017 goed in staat voelde om te gaan autorijden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, nummer 08.04.2017.12.30.0284 d.d. 27 mei 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant], als los document gevoegd:

Beknopte ongevalsbeschrijving

De bestuurder van voertuig 1, een personenauto, reed hiermee over de rijbaan van [straatnaam] in [pleegplaats]. Door onbekende oorzaak hield hij niet zoveel mogelijk rechts waardoor hij met zijn voertuig in botsing kwam met het groepje voetgangers dat voor hem uiterst links op de rijbaan stond. Bij dit ongeval liep een van de voetgangers, een volwassen vrouw, zwaar lichamelijk letsel op.
Conclusie / beantwoording
Ik, verbalisant, ben van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek,
doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder
van voertuig 1. Deze bestuurder hield niet zoveel mogelijk rechts toen hij de voetgangers, die voor hem uiterst links op de rijbaan stonden, naderde.
2. Een geneeskundige verklaring, op 10 april 2017 opgemaakt door M. van den Brand, AIOS Chirurgie, opgenomen op pagina 19 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2017089971 d.d. 15 juni 2017, zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Betreft: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum]-1934
Bezoekdatum: 8 april 2017
Soort ongeval: verkeer.
Conclusie:
- Tibiaplateaufractuur schatzker type 2 links
- Weber B fractuur links met goede stand.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 8 april 2017, opgenomen op pagina 31 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Vanmorgen 8 april 2017, omstreeks 12.00 uur, heb ik een aanrijding gehad in de straat waar ik woon. Ik reed als bestuurder in mijn personenauto. Op het moment dat ik in de straat [straatnaam] te [pleegplaats], reed, ben ik kennelijk op een gegeven moment buiten bewustzijn geraakt achter het stuur. Vervolgens schrok ik weer wakker van een klap. Ik keek op en ik zag dat ik een aanrijding had gehad. Ik stapte uit en zag dat het om de buurvrouw ging van een paar huizen naast ons.
Ik denk dat het gebeurd is omdat ik altijd zo moe ben. Ik slaap al heel lang erg slecht en als ik twee à drie uur slaap krijg op een nacht dan is dat normaal voor mij. Ik denk dat ik afgelopen nacht, de nacht van vrijdag 7 april op zaterdag 8 april 2017, in totaal 4 uur slaap heb gehad. Meestal slaap ik de laatste tijd maar 3 uur per nacht. Ik denk dat ik door vermoeidheid in slaap ben gevallen achter het stuur terwijl ik reed en daardoor de aanrijding werd veroorzaakt. Het gebeurt wel eens vaker dat ik zomaar even kort in slaap val, maar dat is dan binnen in huis meestal. Ik rijd bijna nooit omdat ik dit probleem heb. U vraagt mij waarom ik toch als bestuurder ben gaan rijden in mijn personenauto, terwijl ik weet dat ik chronisch slaaptekort heb en het risico loop om zomaar in slaap te vallen of even weg te vallen. Ik voelde mij wel goed vandaag, al ben ik altijd wel moe.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 8 april 2017 als bestuurder van een personenauto tijdens het autorijden in slaap is gevallen waarbij hij terecht is gekomen op de voor hem, verdachte, linkerzijde van de weg. Verdachte is vervolgens opgebotst tegen zich aldaar bevindende voetgangers. Mevrouw [slachtoffer] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten beenfracturen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij al gedurende een langere periode slecht sliep, slechts twee à drie uren per nacht en dat hij daardoor kampte met een chronisch slaaptekort, waarbij het wel eens vaker gebeurde dat hij, veelal thuis, even kort in slaap viel. Verdachte heeft verder verklaard dat hij bijna nooit in de auto reed omdat hij dit probleem heeft. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zich bewust was van zijn slaapproblemen én van het risico dat hij door vermoeidheid zomaar in slaap kon vallen. Hij had dan ook moeten voorzien dat hij tijdens het autorijden voor korte tijd in slaap zou kunnen vallen, gedurende welke tijd hij zijn aandacht logischerwijs niet bij het verkeer zou hebben. Dat verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 7 op 8 april 2017 voor zijn doen redelijk goed had geslapen - zo'n vier uren - doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, omdat verdachte zich naar eigen zeggen in die tijd altijd vermoeid voelde. Door toch op 8 april 2017 als bestuurder in zijn auto te gaan rijden, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen, zodat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. De rechtbank acht dan ook het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 8 april 2017 te [pleegplaats] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig niet voortdurend de aandacht aan de weg en/of aan het verkeer besteed en zijn motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en niet voortdurend de handelingen verricht die van hem, verdachte, werden vereist,
immers is hij, verdachte, tijdens het rijden in slaap gevallen, waarbij hij, verdachte, in plaats van op normale en veilige wijze de rechterzijde van de door hem bereden weg te blijven volgen, terecht is gekomen op - gezien verdachtes rijrichting - linker zijde van die weg en toen is opgebotst tegen zich aldaar bevindende voetgangers, waardoor een ander
(genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten beenfracturen, werd toegebracht.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 600,- subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 2 jaren en een rijontzegging voor de duur van 6 maanden.
Bij het formuleren van de strafeis heeft de officier van justitie meegewogen dat verdachte schuldbewust is en dat hij zich verantwoordelijk voelt voor het ongeval. Voorts heeft de officier van justitie het blanco strafblad, het reclasseringsadvies d.d. 4 mei 2018, de richtlijnen van het openbaar ministerie alsmede de mate van schuld en de gevolgen voor het slachtoffer meegewogen.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat hij zich kan vinden in de strafeis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Terwijl hij wist dat hij chronisch slaaptekort had en zomaar in slaap kon vallen, is verdachte in zijn auto gaan rijden, waarbij hij tijdens het autorijden in slaap is gevallen. Hij is vervolgens met zijn auto terechtgekomen aan de linker zijde van de weg waar hij op een aantal voetgangers is gebotst, waardoor het slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 mei 2018 niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 4 mei 2018 volgt dat er geen criminogene en/of delictgerelateerde factoren aanwezig zijn. Verdachte is een goed opgeleide man die in staat is zijn problemen zelfstandig, dan wel met behulp van anderen op te lossen. Sinds een paar jaren kampt verdachte met gezondheidsproblemen in de vorm van ernstig hartfalen en prostaatkanker, waarvoor hij diverse medicatie gebruikt. Uit informatie van de huisarts komt naar voren dat verdachte nauwelijks in staat zal zijn een werkstraf te verrichten. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag nu verdachte zelf geen auto meer rijdt. Een aanbod van de reclassering is niet geïndiceerd.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte ter zitting oprecht spijt heeft getoond en na het ongeval op een zorgvuldige manier met de slachtoffers is omgegaan. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het feit en de gevolgen, waarmee hij dagelijks wordt geconfronteerd nu de aangeredenen deels buurtgenoten betreffen (nog steeds) zwaar op verdachte drukt.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS wordt bij aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als uitgangpunt oplegging van een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden gehanteerd. Gelet echter op de aard en oorzaak van de gedraging waardoor het ongeval is ontstaan, de wijze waarop verdachte zich na het ongeval jegens de slachtoffer(s) heeft opgesteld, het blanco strafblad van verdachte en de lichamelijke conditie van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval – conform de eis van de officier van justitie - kan worden volstaan met oplegging van een voorwaardelijke geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid.

Benadeelde partij

Mevrouw [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van mevrouw [slachtoffer] heeft de officier van justitie gevorderd dat de immateriële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 3.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangevoerd dat het betalen van schadevergoeding de verantwoordelijkheid is van zijn verzekeringsmaatschappij en dat hij ook niet in staat is € 3.000,- te betalen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer], naast de reeds door de verzekeraar vergoede materiële schade, ook immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank begroot de immateriële schade, gelet op het aan de benadeelde partij toegebrachte letsel en de gevolgen die zij daarvan nog steeds ondervindt in haar dagelijks functioneren, in ieder geval op een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu nadere vaststelling een te grote belasting zou vormen voor het strafgeding.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 600,-(zegge: zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 6 maanden.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 3.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2018.
Mr. K. Bunk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.