ECLI:NL:RBNNE:2018:2094

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
18/820495-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling in huiselijke kring met ernstige gevolgen voor de aangeefster

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling van zijn vriendin. De feiten vonden plaats op 11 september 2017 in Groningen, waar de verdachte, na een conflict, zijn vriendin heeft aangevallen. Tijdens de eerste aanval heeft hij op haar gezeten en haar keel dichtgeknepen, waardoor zij enige tijd geen adem kon halen. Na een korte onderbreking van het geweld, waarbij de aangeefster haar zoontje naar de bovenbuurvrouw bracht, ging de verdachte verder met het geweld en sloeg hij haar meermalen hard tegen het hoofd. Dit resulteerde in twee breuken in haar kaak en een kapotte kies.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde, omdat het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan de onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten, waarbij het opzet van de verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen werd geacht. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van de aangeefster, de medische rapporten en de bekennende verklaring van de verdachte in overweging genomen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820495-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/015871-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 mei 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 mei 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.W. van der Zee, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op die [slachtoffer] is gaan zitten en/of haar de keel heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 september 2017 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door op haar te gaan zitten en/of haar de keel dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden.
2.
hij op of omstreeks 11 september 2017 te Groningen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (op een of meerdere plaatsen) gebroken (onder)kaak, heeft toegebracht door haar met kracht een of meermalen in/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 september 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] , (met kracht) een of meermalen in/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 september 2017 te Groningen [slachtoffer] heeft mishandeld door haar (met kracht) een of meermalen in/tegen het gezicht/hoofd te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (op een of meerdere plaatsen) gebroken (onder)kaak ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 primair ten laste gelegde, nu het letsel dat aangeefster heeft opgelopen niet als zwaar lichamelijk letsel is te kwalificeren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte, de medische verklaring over het letsel van aangeefster en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende betoogd. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde is niet te bewijzen dat door het handelen van verdachte de kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster aanmerkelijk is geweest. Bovendien was sprake van vrijwillige terugtred; verdachte is van aangeefster afgestapt toen hij zag dat zij geen lucht meer kreeg. Verdachte dient daarom ten aanzien van dit feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dient verdachte van de primaire variant te worden vrijgesproken en heeft de raadsvrouw zich voor wat betreft de subsidiaire variant gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 september 2017, opgenomen op pagina 19 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017242661, d.d. 17 oktober 2017, inhoudende een verklaring van [slachtoffer] ;
3. een geneeskundige verklaring, op 3 november 2017 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, (niet praktiserend) chirurg, opgenomen op de laatste (ongenummerde) pagina van voornoemd dossier.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde in aanmerking genomen dat blijkens de aangifte verdachte, die groter en zwaarder is dan aangeefster, boven op aangeefster is gaan zitten; hij heeft zijn knie op haar schouder gezet zodat zij geen kant meer op kon. Vervolgens heeft verdachte aangeefster bij haar keel gepakt waarbij hij haar hele nek heeft omvat en -aldus aangeefster- "alles heeft afgeknepen". Aangeefster dacht daarbij dat zij dood ging, het werd haar zwart voor de ogen. Toen verdachte haar had losgelaten kon zij moeilijk naar adem happen.
Door samendrukking van een kwetsbaar lichaamsdeel als de keel kan grote schade aan het lichaam, het strottenhoofd en met name ook -door zuurstoftekort- aan de hersenen worden toegebracht. Uit het feit dat het aangeefster zwart voor de ogen is geworden, dat zij nadien moeilijk naar adem kon happen en bloeduitstortingen in de hals had, leidt de rechtbank af dat er sprake is geweest van een zodanige kracht, duur en(/of) intensiteit van het dichtknijpen van de keel dat de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster daardoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. De rechtbank leidt uit het handelen van verdachte af dat hij deze kans ook willens en wetens heeft aanvaard en dat het opzet van verdachte aldus in voorwaardelijke zin gericht is geweest op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
De rechtbank is verder van oordeel dat op het moment dat verdachte aangeefster losliet er al sprake was van een voltooide poging tot zware mishandeling, zodat van een vrijwillige terugtred, zoals betoogd door de raadsvrouw, geen sprake is geweest. De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde dan ook bewezen.
De onder 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank eveneens bewezen. Verdachte heeft dusdanig hard tegen het hoofd van aangeefster geslagen dat zij daardoor op twee plaatsen haar kaak heeft gebroken en een kapotte kies heeft opgelopen. Het zo hard slaan tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster willens en wetens aanvaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 11 september 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet op die [slachtoffer] is gaan zitten en haar de keel heeft dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 september 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] , met kracht tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 primair en 2 subsidiair: Poging tot zware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden als aangegeven in het advies van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) d.d. 28 december 2017.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om, conform het reclasseringsadvies, een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de duur van het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn vriendin. Verdachte verbleef bij aangeefster in de woning waar onenigheid tussen hen is ontstaan. In zijn boosheid is verdachte op aangeefster gaan zitten en heeft hij haar keel dichtgeknepen waardoor zij enige tijd geen adem kreeg. Na dit gebeuren heeft aangeefster haar zoontje naar de bovenbuurvrouw gebracht en toen zij was teruggekeerd in haar woning was verdachte kennelijk nog steeds niet tot bedaren gekomen en is hij doorgegaan met het toepassen van geweld waarbij hij aangeefster meermalen hard tegen het hoofd heeft geslagen. Aangeefster heeft hierdoor twee breuken in haar kaak en een kapotte kies opgelopen. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster en dit heeft hij bovendien gedaan in de woning van aangeefster, bij uitstek de plek waar zij zich veilig en geborgen hoort te kunnen voelen.
Voor dergelijke feiten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De reclassering adviseert in het rapport d.d. 28 december 2017 om verdachte onder meer een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting (aan de hand van verplichte nadere diagnostiek) en andere voorwaarden betreffende het gedrag.
De rechtbank stelt evenwel vast dat de schorsing van de voorlopige hechtenis die verdachte met betrekking tot de onderhavige feiten onderging op 15 mei jl. is opgeheven vanwege overtreding door verdachte van de aan die schorsing verbonden bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft hiervoor terechtzitting nauwelijks verantwoordelijkheid willen nemen.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte ter terechtzitting echter wel volledig zijn verantwoordelijkheid genomen en heeft aangegeven dat zowel hij als zijn vriendin hun relatie willen voortzetten en dat zij gezamenlijk therapie volgen. Verdachte heeft ter terechtzitting tevens aangegeven bereid te zijn zich aan de thans geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden.
De rechtbank acht, mede met het oog op de gezamenlijke toekomst van verdachte en zijn vriendin, een snelle behandeling van verdachte van groot belang.
De rechtbank zal daarom, anders dan gevorderd door de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met daaraan verbonden de na te noemen door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 10 mei 2017, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 mei 2017.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 30 april 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd vonnis van
10 mei 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken, acht de rechtbank termen aanwezig een taakstraf van na te noemen duur te gelasten in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te geven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 164 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen drie dagen -volgend op deze uitspraak- zal melden bij Reclassering Nederland op het volgende telefoonnummer [telefoonnummer].
Hierna zal veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zal hij zich houden aan de aanwijzingen en afspraken
van/met de reclassering;
2. dat de veroordeelde zich zal laten diagnosticeren bij de AFPN of de Waag of een
soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering,
waarbij hij het behandeladvies van de instelling/behandelaar zal opvolgen en zich zal
houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens
de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zal meewerken aan een behandeling bij de VNN of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, ten behoeve van verdiepingsdiagnostiek en behandeladvies met betrekking tot het gebruik van softdrugs, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
4. dat de veroordeelde zal meewerken aan controles op het gebruik van softdrugs middels urine- en/of bloedonderzoek;
5. dat de veroordeelde zich actief in zal zetten om betaald werk te vinden en te behouden, indien de reclassering dit nodig acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/015871-17:
Gelast het verrichten van een taakstraf voor de duur van 52 uren, in plaats van de last tot tenuitvoerlegging van gevangenisstraf voor de duur van 13 dagen, oorspronkelijk voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen d.d. 10 mei 2017.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 13 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 mei 2018.
Mr. Smeets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.