ECLI:NL:RBNNE:2018:2143

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
18/830098-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en bezit van vals geld en een verboden wapen

Op 7 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal met geweld, het bezit van vals geld en een verboden wapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 19 november 2016, waarbij de verdachte naar de woning van het slachtoffer ging met de intentie om hennep te stelen. Hij was gewapend met een pistool en had valse bankbiljetten bij zich. Tijdens de confrontatie met het slachtoffer trok de verdachte het pistool en schoot, waardoor het slachtoffer ernstig gewond raakte en blijvende schade opliep. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte en oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat de andere tenlastegelegde feiten wel bewezen waren. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, waardoor hij nog 349 dagen gevangenisstraf moet ondergaan. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 25.000,- aan het slachtoffer toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830098-17
vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling parketnummer 22/001589-09 en VI-zaaknummer 99/000021-25
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 mei 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.W.A. Dekens, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 november 2016 te Stadskanaal, (in een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool
althans een vuurwapen, -een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] en/of -waarbij die [slachtoffer 1] door die kogel(s) werd geraakt in zijn buik en/of
elders in het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
hij op of omstreeks 19 november 2016 te Stadskanaal ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening weg te nemen (in/uit een woning gelegen aldaar aan de
[straatnaam]) een hoeveelheid hennep, althans drugs, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen
voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], te plegen/gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren -een pistool, althans een vuurwapen, op die [slachtoffer 1] heeft gericht en/of -een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] en/of -een tas met daarin hennep heeft vastgepakt en/of hieraan heeft getrokken, welk feit zwaar lichamelijk letsel, te weten ondermeer het verlies van een
nier en bijnier en/of een geperforeerde maag en/of een beschadiging van de
alvleesklier en/of lever en/of een afgestorven milt en/of een dwarslaesie met
verlamming en gevoelsstoornis van de benen, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge
heeft gehad, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2016 althans op een of meer tijdstipppen in
het jaar 2016 te Stadskanaal en/of elders in Nederland, opzettelijk een of meer bankbiljetten van E 50,- dat/die hij, verdachte, zelf
heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem,
toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze als echt en
onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad en/of heeft ontvangen;
3.
hij op of omstreeks 19 november 2016 te Stadskanaal een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Beretta, voorhanden heeft gehad.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde gevorderd. Met betrekking tot feiten 1 en 3 heeft de officier van justitie betoogd dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het verdachte is geweest die het vuurwapen had. Zij heeft daartoe aangevoerd dat objectieve aanwijzingen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verdachte wilden beroven, zoals verdachte heeft verklaard, er niet zijn. De afgesproken hoeveelheid wiet en een apparaat om het geld op echtheid te controleren waren in huis en [slachtoffer 1] heeft zijn eigen woning uitgekozen als locatie van de overdracht, hetgeen erop wijst dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gewoon van plan waren de wiet te leveren en het afgesproken bedrag te incasseren. Het wil er bij de officier van justitie bovendien niet in dat een man van het kaliber van verdachte, met zijn criminele achtergrond en zijn historie waar het gaat om vuurwapens, onbewapend naar zo’n deal zou gaan, waarbij hij ook nog eens van plan was de kluit te belazeren. Verder kan volgens de officier van justitie uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer 1] met het pistool van korte afstand in zijn buik heeft geschoten. Naar uiterlijke verschijningsvorm levert dit een poging tot doodslag op. In de buikregio bevinden zich allerlei vitale organen. Dankzij medisch ingrijpen heeft [slachtoffer 1] het overleefd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair en het onder 3 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de verklaringen die door de betrokkenen zijn afgelegd niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een wapen ter plaatse is gegaan. Ook het forensisch bewijsmateriaal wijst niet duidelijker in de richting van het ene scenario dat het wapen bij [slachtoffer 1] was of in de richting van het andere scenario dat het wapen bij verdachte was. Het voorhanden hebben van een vuurwapen kan dus niet worden bewezen. Verder kan uit de verklaring van verdachte en uit de verklaring van [slachtoffer 2] van 20 november 2016 worden afgeleid dat het wapen per ongeluk is afgegaan in een worsteling. Dit staat aan opzet op mogelijk overlijden in de weg. De ten laste gelegde poging tot doodslag kan daarom niet worden bewezen. Dit geldt ook voor de ten laste gelegde poging tot diefstal met geweld. De intentie van verdachte was om de hennep af te nemen zonder geweld door betaling met vals geld en er is ook geen geweld gebruikt om het gestolene onder zijn bereik te brengen.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat het voorhanden hebben van vals geld kan worden bewezen verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende gang van zaken.
Op 19 november 2016 heeft er telefonisch contact plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte] en aangever [slachtoffer 1]. De strekking van dit telefoongesprek was het regelen van een ontmoeting met het oog op het (ver)kopen van een hoeveelheid hennep. Voorafgaand aan dit telefoongesprek had verdachte een enveloppe met een bedrag van € 7.700,- aan valse biljetten van € 50,- bij zich gestoken. Ook [medeverdachte] heeft een bedrag van € 300,- in deze enveloppe gestopt. Vervolgens heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen [medeverdachte] enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds. Bij deze ontmoeting heeft [slachtoffer 1] een testsample van de hennep meegegeven en heeft [medeverdachte] aan [slachtoffer 1] de enveloppe met geld getoond. [medeverdachte] heeft vervolgens de sample aan verdachte overhandigd. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij de kwaliteit van de hennep niet goed vond, heeft hij via [medeverdachte] wederom telefonisch contact opgenomen met [slachtoffer 1] om aan te geven dat hij 3 kilo wiet wilde kopen. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft [slachtoffer 1] ongeveer 4 kilo hennep in huis gehaald. Er vindt dan wederom een ontmoeting plaats tussen verdachte, [medeverdachte], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] geeft daarbij aan dat verdachte en [medeverdachte] achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan moeten rijden. Zij stoppen in de buurt van de woning van [slachtoffer 1], waarna [slachtoffer 1] te kennen geeft dat slechts een van de beide mannen mee naar binnen mag. [medeverdachte] blijft in de auto en verdachte volgt [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door de brandgang naar de achterzijde van de woning, waar ze via de aanbouw naar binnen gaan. [slachtoffer 1] verlaat vervolgens de aanbouw om de tassen met hennep te halen welke hij elders in de woning heeft gestald. Hij komt terug met de tassen en zet deze in de aanbouw op de grond. Vervolgens wordt er een vuurwapen getrokken en raakt [slachtoffer 1] ernstig gewond.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag is in dit geval, gelet op het gevoerde verweer van verdachte dat hij geen vuurwapen bij zich had, in de eerste plaats van belang dat komt vast te staan dat verdachte het vuurwapen bij zich had en met dat vuurwapen heeft geschoten.
Gelet op het feit dat [slachtoffer 1] er voor gezorgd heeft dat de hennep in huis was en dat hij verdachte in zijn eigen woning heeft uitgenodigd, gaat de rechtbank er van uit dat [slachtoffer 1] daadwerkelijk een deal wilde sluiten met verdachte. De rechtbank acht het verhaal van verdachte, dat [slachtoffer 1] ineens een vuurwapen trok en op verdachte richtte, dan ook niet aannemelijk. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen heeft meegenomen en heeft getrokken op het moment dat de hennep in de serre werd gebracht en vervolgens ook daadwerkelijk heeft geschoten. De rechtbank heeft daarbij in de eerste plaats acht geslagen op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dat verdachte het vuurwapen bij zich droeg. Voorts hecht de rechtbank waarde aan het proces-verbaal van bevindingen van de forensische specialisten waaruit blijkt dat in ieder geval één kogel is afgevuurd vanaf de buitendeuren van de serre, richting de open doorgang naar de keuken. Uit alle verklaringen blijkt dat verdachte in de nabijheid van de buitendeuren stond en dat [slachtoffer 1] zich in de omgeving rond de opening van de keuken bevond. Tot slot weegt de rechtbank mee dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de drugswereld geweld niet wordt geschuwd. De rechtbank acht het om die reden niet geloofwaardig dat verdachte, die geen onbekende is in de drugswereld, met twee onbekende drugsdealers een woning betreedt met het doel die dealers met behulp van vals geld op te lichten, zonder dat hij zichzelf heeft bewapend.
Voorts dient te worden vastgesteld of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met het afvuren van het wapen [slachtoffer 1] dodelijk zou kunnen treffen. De rechtbank is op dit punt van oordeel dat het gelet op de wisselende verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met betrekking tot het moment van het trekken en afvuren van het wapen, niet valt vast te stellen of verdachte het wapen heeft getrokken en gericht heeft geschoten dan wel het wapen heeft getrokken om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te bedreigen, waarna een worsteling volgde, waardoor het wapen is afgegaan. Nu het dossier op dit cruciale punt geen duidelijkheid verschaft en de verklaring van verdachte hierover niet voor onaannemelijk kan worden gehouden, ziet de rechtbank aanleiding op dit punt in het voordeel van verdachte uit te gaan van de verklaring van verdachte (en de verklaring van [slachtoffer 2], afgelegd op 22 november 2016). Uitgaande van de verklaring van verdachte dat het pistool in de worsteling is afgegaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet overtuigend worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op het intreden van de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad, zodat een vrijspraak dient te volgen voor het primair ten laste gelegde.
Feiten 1 subsidiair en 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feiten 1 subsidiair en 3 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 24 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik had met mannen die ik niet kende afgesproken dat ik hennep van hen zou kopen. Ik ben op 19 november 2016 achter hen aangereden naar hun huis. Ik stond bij de bank bij de serredeur, met mijn rug naar de achterkant van de serre. We hadden een gevecht over een wapen. Het wapen is twee keer afgegaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 januari 2017, opgenomen op pagina 883 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRAB16007-IBERIAN d.d. 1 juni 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1], zakelijk weergegeven:
Bij de woning aan de [straatnaam] te Stadskanaal ging de man mee naar binnen. Ik had de wiet eerst verstopt in de aanbouw en het zat in 1 of 2 boodschappentassen. Ik keek naar de man en hij pakte ineens zijn pistool en richtte op mij. Ik hoorde een schot. De man heeft twee keer geschoten. Ik voelde eerst niets. Later voelde ik ineens mijn laatste kracht.
3. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 14 december 2017, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in rechtbank Noord-Nederland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Verdachte stond rechts van de bank bij de deur van de aanbouw, ikzelf stond (dit laatste is ingetekend met een [slachtoffer 1] in een aan het proces-verbaal aangehechte plattegrond van de woning: in de serre, links voor de open doorgang naar de keuken).
4. Een geneeskundige verklaring, op 21 augustus 2017 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Betreft: [slachtoffer 1], geboortedatum [geboortedatum]-1995.
Betrokkene werd op 19 november 2016 binnengebracht op de spoedeisende hulp. Bij lichamelijk onderzoek werd een verwonding in de bovenbuik net links van het midden gezien met een diameter van ongeveer 1 cm, door de behandelaar aangeduid als schotverwonding. Directe letsels als gevolg van het feit zijn een huidverwonding aan de buik en rug, een perforatie aan de voor- en achterwand van de maag, beschadiging van de alvleesklier en de lever en een afgescheurde nierslagader links. Indirecte schade als gevolg van het levensreddend handelen zijn het uitnemen van de linker nier, een dwarslaesie met verlamming en gevoelsstoornissen van de benen tot gevolg, een afgestorven milt en een groot operatielitteken van de buikwand. De letsels aan de maag, linker nier en de alvleesklier zijn een direct gevolg van de schotbaan door het lichaam. De gedeeltelijke dwarslaesie en de a-functionele milt zijn complicaties bij een noodzakelijke ingreep in het kader van levensreddend medisch handelen en daarmee direct gerelateerd aan het schietincident.
Betrokkene zal van de gedeeltelijke dwarslaesie nooit geheel herstellen. Hij zal naar alle waarschijnlijkheid nooit meer kunnen lopen en rolstoelafhankelijk zijn voor de rest van zijn leven. Betrokkene moet de rest van zijn leven zijn blaas legen met een slangetje als hij aandrang tot plassen voelt.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 22 november 2016, opgenomen op pagina 738 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
[slachtoffer 1] kwam terug met een Jumbotas met wiet. Het leek toen of die jongen het geld wilde pakken. Hierop pakte die jongen een pistool en richtte dit op [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] deinsde een beetje achteruit en zei: “Wat doe je?” of zoiets. Daarna begon [slachtoffer 1] met die man te vechten. Terwijl [slachtoffer 1] met die jongen vocht, hoorde ik schoten.
De man wilde de tas met wiet pakken. Ik was bang om de tas terug te pakken omdat ik niet wist of hij nog een wapen had. Ik heb de wiet bij elkaar geveegd en weer in de tas gedaan.
6. Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 14 december 2017, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in rechtbank Noord-Nederland, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Verdachte stond bij de deur van de aanbouw. [slachtoffer 1] stond tegenover hem (dit laatste is ingetekend met een [slachtoffer 1] in een aan het proces-verbaal aangehechte plattegrond van de woning: in de serre, op enige afstand links voor de open doorgang naar de keuken).
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 24 november 2016, opgenomen op pagina 844 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
Ik zag dat [slachtoffer 2] bezig is die vent weg te werken. Ik zag dat die vent probeerde een Jumbotas mee te nemen. Ik zag dat [slachtoffer 2] hem de tas voorzichtig probeerde af te pakken. Op een gegeven moment ging de tas stuk en lag er overal weed in de aanbouw.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen d.d. 10 juli 2017 met proces-verbaalnummer PL0100-2016328996-143, opgenomen in het (ongenummerde) FO-dossier TGO Iberian van de Politie Noord-Nederland met BVH-nummer PL0100-2016328996 d.d. 18 juli 2017, inhoudende als relatering van verbalisant:
Object : Vuurwapen
Merk : Beretta
Het voorwerp is een semi automatisch pistool. Het is een voorwerp in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De vrijstellingsbepalingen van de Wet wapens en munitie zijn op het voormelde vuurwapen niet van toepassing.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d.8 maart 2017 met proces-verbaalnummer 01-2016328996-84, opgenomen in voornoemd (ongenummerd) FO-dossier TGO Iberian, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Gelet op de gereconstrueerde schotbaan was de meest waarschijnlijke plaats van afvuren een gebied in de serre tussen de dubbele buitendeuren en de open doorgang naar de keuken.
Zoals hiervoor op pagina 3 en 4 is overwogen, gaat de rechtbank er op grond van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van uit dat verdachte het vuurwapen heeft meegenomen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Reeds uit de verklaring van verdachte zelf blijkt dat verdachte nooit de intentie heeft gehad een deal aan te gaan met [slachtoffer 1]. Vanaf het begin was hij van plan om [slachtoffer 1] de hennep afhandig te maken. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte, toen het zover was, dit heeft geprobeerd te doen door te dreigen met een vuurwapen, dat vervolgens in een worsteling is afgegaan. Van dit laatste gaat de rechtbank althans in het voordeel van verdachte uit, waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen op pagina 4 is overwogen met betrekking tot het afvuren van het wapen.
Het onder 1 subsidiair ten laste gelegde kan daarom eveneens wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 december 2016 met nummer FO-AH-011, opgenomen in het (ongenummerde) FO-dossier TGO Iberian van Politie Noord-Nederland met BVH-nummer PL0100-2016328996 d.d. 18 juli 2017, inhoudende de verklaring van verbalisant L.J. Mulder.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 19 november 2016 te Stadskanaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning gelegen aldaar aan de [straatnaam] een hoeveelheid hennep, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], en daarbij de voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
- een pistool op die [slachtoffer 1] heeft gericht en
- kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] en
- een tas met daarin hennep heeft vastgepakt en hieraan heeft getrokken,
welk feit zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer het verlies van een nier en bijnier, een geperforeerde maag, een beschadiging van de alvleesklier en lever, een afgestorven milt en een dwarslaesie met verlamming en gevoelsstoornis van de benen, voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in het jaar 2016 te Stadskanaal en elders in Nederland opzettelijk bankbiljetten van 50 euro, waarvan de valsheid hem toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad heeft gehad;
3.
hij op 19 november 2016 te Stadskanaal een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Beretta, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair
Poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
gemakkelijk te maken, waarbij het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2. Bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het
oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben;
3. Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Standpunt van verdachte
Namens verdachte is een beroep op noodweer gedaan, waarbij is aangevoerd dat het feit is begaan voor de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, de bedreiging met het vuurwapen door [slachtoffer 1].
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat geen beroep op noodweer kan worden gedaan, omdat uitgegaan moet worden van een andere feitelijke toedracht, waarbij verdachte de aanvaller is.
Oordeel van de rechtbank
Zoals reeds uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte het vuurwapen heeft meegenomen en op [slachtoffer 1] heeft gericht. De rechtbank acht de door verdachte aan het beroep ten grondslag gelegde feitelijke toedracht dan ook niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Nu ook geen andere omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluiten, zijn de feiten strafbaar.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1
primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het letsel dat verdachte heeft opgelopen. De raadsvrouw heeft verder bepleit dat, gelet op straffen die normaal gesproken bij uit de hand gelopen ripdeals worden opgelegd, een kortere gevangenisstraf dan gevorderd op zijn plaats is, waarbij de raadsvrouw zich kan voorstellen dat een gevangenisstraf van 5 jaar wordt opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte, zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het reclasseringsrapport van 16 mei 2017, en het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is vanuit het zuiden van het land naar Stadskanaal gekomen om van het slachtoffer een hoeveelheid hennep te “rippen”. Hij is met een enveloppe met vals geld en een pistool naar de woning van het slachtoffer gegaan en heeft daar, toen de hennep werd getoond, het pistool getrokken. In de worsteling die volgde, is het slachtoffer door een kogel geraakt. Als gevolg hiervan zijn meerdere organen van het slachtoffer beschadigd en is het slachtoffer vanaf zijn middel verlamd geraakt.
Het slachtoffer zal voor de rest van zijn leven niet meer kunnen lopen, omdat verdachte meende een partij hennep buit te kunnen maken door met een pistool te dreigen. Verdachte heeft zich niet bekommerd om het risico dat hij met het meenemen van het pistool nam en heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Naast het voorhanden hebben van het wapen en de poging tot diefstal met geweld rekent de rechtbank verdachte ook aan dat hij vals geld in voorraad had. Indien het valse geld dat verdachte bij zich had in omloop zou zijn gebracht, had dit ernstige schade kunnen toebrengen aan het vertrouwen van burgers in de waarde van het geld, in de overheid die dit geld uitgeeft en in het betalingsverkeer.
Verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, zowel op Curaçao als in Nederland. De laatste veroordeling dateert uit 2010, waarbij aan verdachte voor soortgelijke strafbare feiten als nu zijn bewezenverklaard een langdurige gevangenisstraf is opgelegd, waarover voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend. Het baart zorgen dat verdachte, ondanks dat hij in de proeftijd van deze voorwaardelijke invrijheidstelling liep en ondersteuning kreeg bij het op orde brengen van zijn leven, wederom ernstige strafbare feiten heeft gepleegd. Zoals de reclassering ook in haar rapport heeft opgenomen, lijkt het erop dat verdachte duidelijk kiest voor een criminele levenswijze.
Mede gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf. Gezien de straffen die in het algemeen voor soortgelijke feiten worden opgelegd en het strafblad van verdachte acht de rechtbank na te noemen gevangenisstraf passend en geboden. Deze gevangenisstraf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is gevorderd.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 100.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, gelet op de referentie-uitspraken, een bedrag van € 50.000,- aan immateriële schadevergoeding redelijk is en heeft voorgesteld de vordering tot dit bedrag toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het evident is dat er schade is, maar dat de vordering niet goed is onderbouwd, waardoor de hoogte van de schade niet zo eenvoudig is vast te stellen. Omdat er wel schade is, kan de raadsvrouw zich voorstellen dat een deel van de vordering bij wijze van voorschot wordt toegewezen en de benadeelde partij in het overige deel niet-ontvankelijk wordt verklaard zodat dat deel aan de civiele rechter kan worden voorgelegd. Bij het ontbreken van een goede onderbouwing dient dat voorschot wel een stuk lager te zijn dan het gevorderde bedrag en het door de officier van justitie genoemde bedrag, waarbij de raadsvrouw denkt aan een bedrag van € 10.000,- tot maximaal € 25.000,-.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. Nu deze schade tot een bedrag van € 25.000,- niet is betwist, zal de rechtbank bepalen dat verdachte in ieder geval dat bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, aan de benadeelde partij dient te betalen. Om de hoogte van de verdere schade te kunnen beoordelen beschikt de rechtbank op grond van de summier onderbouwde vordering over onvoldoende informatie. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Den Haag van 8 juli 2010 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, welke gevangenisstraf bij onherroepelijk arrest van de Hoge Raad van 1 november 2011 is bepaald op 8 jaar en 10 maanden. De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is met ingang van
12 juli 2008 gestart.
Veroordeelde is, gelet op artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 31 juli 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld over een detentieperiode van 714 dagen, onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Daarnaast zijn er meerdere bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een meldplicht bij de reclassering.
Bij beslissing van 28 februari 2017 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank te Den Haag de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen voor een periode van 365 dagen wegens het niet naleven van de meldplicht.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 15 maart 2017 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling ook voor de resterende 349 dagen wordt herroepen nu veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. Ter terechtzitting is de officier van justitie bij deze vordering gebleven.
De raadsvrouw heeft de rechtbank in overweging gegeven de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een kortere periode te herroepen.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan drie strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden heeft overtreden. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de gehele (resterende) periode dient te worden herroepen. Gelet op de ernst van de in de proeftijd gepleegde strafbare feiten ziet de rechtbank geen enkele aanleiding de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een kortere periode te herroepen.
De vordering zal daarom worden toegewezen.

Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 15g, 15j, 36f, 45, 57, 209 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
25.000,-(zegge: vijfentwintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 november 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 25.000,- (zegge: vijfentwintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 160 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 25.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder parketnummer 22/001589-09 / VI-zaaknummer 99/000021-25:
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 349 dagen gevangenisstraf, alsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2018.