ECLI:NL:RBNNE:2018:2163

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
8 juni 2018
Zaaknummer
6378323
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van contributie door coöperatieve vereniging van eigenaren

In deze zaak vordert de coöperatieve vereniging van eigenaren, gevestigd te Nieuwegein, betaling van contributie door gedaagde, die in zijn bungalow op een bungalowpark woont. De gedaagde is contributie verschuldigd voor het gebruik van de bungalow en heeft een factuur ontvangen van € 495,-. Na uitblijven van betaling heeft de eiseres incassohandelingen verricht, maar de gedaagde heeft de factuur onbetaald gelaten. De eiseres heeft in haar huishoudelijk reglement bepalingen opgenomen over de betaling van de jaarlijkse bijdrage en de gevolgen van het niet betalen, waaronder boetes en rente. De gedaagde erkent dat hij contributie verschuldigd is, maar weigert te betalen totdat de eiseres het straatwerk van zijn oprit heeft hersteld, omdat hij meent dat er schade is ontstaan door de werkzaamheden van de vereniging. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de gedaagde geen recht heeft op opschorting van zijn betalingsverplichting, omdat er geen geldige vordering op de eiseres bestaat die samenhangt met de contributie. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
Zaak-/rolnummer: 6378323 / CV EXPL 17-7008
Vonnis van de kantonrechter van 24 april 2018
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE VERENIGING VAN EIGENAREN [eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwegein,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
bijgestaan door AGIN Pranger Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederende in persoon.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Na het tussenvonnis van 7 november 2017 is er op 21 februari 2018 een comparitie ter plaatse gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Dat proces-verbaal bevindt zich bij de stukken en de inhoud ervan maakt deel uit van het dossier.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is aan [eiseres] contributie verschuldigd voor de in zijn bezit zijnde bungalow op bungalowpark [X] " te [adres] .
2.2.
[eiseres] heeft [gedaagde] een factuur toegezonden voor de contributie ten bedrage van € 495,-. Na uitblijving van betaling van deze factuur heeft [eiseres] aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd. [eiseres] heeft tevergeefs incassohandelingen laten verrichten. De factuur is tot op heden door [gedaagde] onbetaald gelaten.
2.3.
In het huishoudelijk reglement van [eiseres] is - voor zover hier relevant - het volgende opgenomen:
"LEDENBIJDRAGE
Artikel 10
(…)
2. Het is een lid niet toegestaan rekeningen met de te betalen bijdrage te verrekenen.
3. Op facturen betreffende de jaarlijkse bijdrage wordt een betalingstermijn vermeld van één maand. Na het verstrijken van deze termijn wordt een betalingsherinnering verzonden, waarbij het verschuldigde bedrag wordt verhoogd met 1 % van de jaarlijkse bijdrage.
(…)
4. Wanneer na het vervallen van de laatste in lid 3 genoemde termijn geen betaling is ontvangen, wordt (…) een aanmaning verzonden (…). Indien tot het verzenden van een aanmaning (…) moet worden overgegaan, is het in gebreke blijvende lid verplicht om naast de jaarlijkse bijdrage:
- de wettelijke rente te betalen (…)
- en tevens een extra bedrag te betalen van 15% van de jaarlijkse bijdrage
(…)
HANDHAVING
Artikel 14
1. Het bestuur is namens de vereniging het aangewezen orgaan om toezicht te houden of te doen houden op naleving van het parkreglement en is bij overtreding bevoegd een boete op te leggen en geëigende maatregelen te treffen (…). De beslissing tot het opleggen van een boete wordt schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd aan het lid medegedeeld.
(…)
2. Overtredingen van een of meer bepalingen van de statuten en/of van de krachtens de statuten vastgestelde reglementen (…) kunnen worden beboet met (…) te betalen boete van ten minste EUR 50 en ten hoogste EUR 300 per overtreding, afhankelijk van de aard van de overtreding en van de vraag of de overtreding eerder is begaan."
2.4.
[eiseres] heeft de asfaltering van de openbare weg in het bungalowpark en de aansluitingen van de opritten daarop collectief ter hand genomen. Bij elk verharde oprit in het park is er één meter van de oprit eruit gehaald om deze vervolgens aan te laten sluiten op de openbare weg. [eiseres] heeft de heer [D] aangesteld als contactpersoon ten aanzien van deze straatwerkzaamheden.
2.5.
[gedaagde] heeft aan de stratenmakers, van de door [eiseres] ingeschakelde firma [H.] , gevraagd om zijn oprit drie à vier meter open te trekken (in plaats van één meter). Dit is niet gebeurd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van
€ 662,34 vermeerderd met de handelsrente over een bedrag van € 569,25 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] in verzuim is met het betalen van de gefactureerde (jaarlijkse) contributie ad € 495,-. Vanwege het uitblijven van enige betaling is de contributie conform artikel 10 en 14 van het huishoudelijk reglement (genoemd in overweging 2.3) verhoogd met een bedrag van € 74,25, aldus [eiseres] . Tot slot voert [eiseres] aan dat [gedaagde] rente en incassokosten verschuldigd is vanwege het uitblijven van een (tijdige) betaling.
3.3.
[gedaagde] erkent contributie verschuldigd te zijn maar wil pas betalen als [eiseres] het straatwerk van zijn oprit in orde heeft gemaakt. Volgens [gedaagde] is de openbare weg nu, ten opzichte van zijn oprit, te hoog waardoor er een soort talud is ontstaan. [eiseres] had het straatwerk verder moeten uitvlakken, aldus [gedaagde] , en had hem van tevoren moeten informeren dat ze de straatwerkzaamheden zouden gaan verrichten. Volgens [gedaagde] is het aanpassen van het straatwerk niet besproken in de algemene ledenvergadering, gehouden in april 2017.
3.4.
De kantonrechter zal hierna, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil op de standpunten van partijen ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop. Door [gedaagde] is geen vordering in reconventie ingediend. Ter beoordeling staat daarom uitsluitend de vraag of [gedaagde] de gevorderde contributie met boetes en kosten aan [eiseres] dient te betalen.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de gevorderde contributie verschuldigd is. [gedaagde] heeft in de stukken eveneens geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de gevorderde boete, rente en incassokosten. [gedaagde] stelt uitsluitend pas tot betaling over te gaan als [eiseres] het straatwerk van zijn oprit heeft hersteld.
4.3.
[eiseres] stelt onder verwijzing naar artikel 10 lid 2 van het huishoudelijk reglement (genoemd onder 2.3) dat [gedaagde] zijn contributie niet kan verrekenen met eigen gepretendeerde vorderingen. Naar het oordeel van de kantonrechter is verrekening hier niet aan de orde. [gedaagde] voert met zoveel woorden aan dat hij zijn betalingsverplichting opschort totdat het gestelde gebrek aan zijn oprit door [eiseres] is hersteld. Het opschortingsrecht (artikel 6:52 BW) is in het huishoudelijk reglement van [eiseres] niet beperkt en staat daarom aan het uitoefenen ervan niet in de weg.
4.4.
Of [gedaagde] een opschortingsrecht toekomt hangt af van de vraag of hij een opeisbare vordering heeft op [eiseres] die voldoende samenhangt met zijn verplichting tot betaling van de contributie. De kantonrechter begrijpt uit het verweer van [gedaagde] dat hij stelt een vordering op [eiseres] te hebben tot het herstellen van schade. De kantonrechter overweegt dat de samenhang tussen de gepretendeerde vordering van [gedaagde] en zijn verplichting tot betaling van de contributie gegeven is, nu beide zaken aangelegenheden zijn van [eiseres] als Vereniging van Eigenaren (VvE) waarvan [gedaagde] lid is. Dat laat onverlet de vraag of [gedaagde] een geldige vordering heeft en hier gerechtvaardigd een beroep op kan doen.
4.5.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] bestratingswerkzaamheden laten verrichten en is als gevolg van die werkzaamheden een soort talud c.q. een knik in zijn oprit ontstaan. Daardoor is het nu moeilijk om een motor of aanhangwagen vanuit de oprit de openbare weg op te krijgen, aldus [gedaagde] . [gedaagde] stelt dat hij niet van tevoren door [eiseres] op de hoogte was gebracht van de bestratingswerkzaamheden. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] de oprit verder had moeten laten uitvlakken door de toplaag van de openbare weg minder hoog te maken en door in plaats van één meter drie of vier meter van de oprit eruit te halen. Volgens [gedaagde] gaven de stratenmakers van de firma [H.] aan dat zij voor dat laatste geen toestemming hadden van hun leidinggevende. [gedaagde] zou, als hij dit van tevoren geweten had, zelf het straatwerk hebben gedaan.
4.6.
Onder verwijzing naar overgelegde agendastukken en notulen voert [eiseres] aan dat op de algemene ledenvergaderingen van 4 juni 2016 en 8 april 2017 de plannen voor het vernieuwen van de openbare weg in het bungalowpark zijn besproken. In laatstgenoemde vergadering is volgens [eiseres] besloten om alle opritten gelijk te maken met het asfalt op het terrein. Daarna is er nog een nieuwsbrief d.d. 11 mei 2017 verspreid waarin is aangekondigd dat het terraswerk op het gehele terrein zou worden aangepast en is dit ook kenbaar gemaakt via het mededelingenbord bij de receptie, aldus [eiseres] .
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan [gedaagde] niet volhouden dat hem niet van tevoren is medegedeeld dat de openbare wegen in het bungalowpark zouden worden vernieuwd en dat de opritten daarvoor zouden worden aangepast. Zulks blijkt immers in ieder geval uit de notulen van de algemene ledenvergadering van 8 april 2017 en uit de nieuwsbrief van 11 mei 2017 van welke stukken [gedaagde] het ontvangst niet heeft weersproken. Zijn verweer op dit punt slaagt daarom niet.
4.8.
[eiseres] betwist dat er aan de oprit van [gedaagde] schade is ontstaan. Zij is van mening dat de oprit vlak is en mooi aansluit op de openbare weg. [gedaagde] diende - indien hij vindt dat er schade is ontstaan aan de oprit - bezwaar te maken bij de heer [D] als contactpersoon maar dat heeft hij niet gedaan, aldus [eiseres] .
4.9.
Voor zover [eiseres] met het laatstgenoemde punt stelt dat [gedaagde] zijn klachtplicht heeft geschonden, oordeelt de kantonrechter dat zulks niet het geval is. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de vernieuwing van de wegen en de aansluiting van de opritten daarop heeft plaatsgevonden omstreeks juni 2017 in welke periode [gedaagde] zich hierover door middel van een e-mailbericht bij het bestuur van [eiseres] heeft beklaagd. Het is niet zo dat [gedaagde] zijn beklag uitsluitend bij de heer [D] zou kunnen doen.
4.10.
De kantonrechter heeft de betreffende oprit en openbare weg bij [gedaagde] bezichtigd en waargenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is - hoewel hij wel aan wil aannemen dat de oprit voorafgaand aan de werkzaamheden vlakker is geweest - geen sprake van een talud of knik zoals door [gedaagde] aangevoerd. Van schade aan de oprit die het opschorten door [gedaagde] van zijn betalingsverplichting van contributie rechtvaardigt is volgens de kantonrechter geen sprake.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde hoofdsom ad € 569,25 (inclusief de onweersproken gevorderde boetes) toewijzen.
4.12.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 89,84 (inclusief btw) overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] heeft tegen de gevorderde incassokosten geen (zelfstandig) verweer gevoerd. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten valt binnen het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.13.
Tegen de gevorderde wettelijke (handels)rente heeft [gedaagde] geen zelfstandig verweer gevoerd. De vordering wordt daarom toegewezen met dien verstande dat niet de handelsrente maar de wettelijke rente wordt toegewezen.
4.14.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter acht geen termen aanwezig voor een reële proceskostenvergoeding zoals door [eiseres] verzocht. De proceskosten die [gedaagde] aan [eiseres] moet vergoeden worden begroot op € 101,05 aan dagvaardingskosten, € 470,- aan griffierecht en € 200,- (€ 100,- maal 2 punten) aan salaris gemachtigde, in totaal zijnde een bedrag van € 771,05.
4.15.
De gevorderde nakosten - door [gedaagde] onweersproken - worden eveneens toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 662,34 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 569,25 vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 771,05 alsmede in de nakosten;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.Tj. Terpstra en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2018.
c559/MS