RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 18/720083-18
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 10/741351-17, 10/071812-16 en 10/053439-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2018.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 januari 2018 te Leeuwarden met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een blik bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij niet het oogmerk had om iets te stelen: verdachte had van alles aan zijn hoofd en is vergeten het blikje bier af te rekenen. Er is derhalve geen sprake van de ten laste gelegde diefstal.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 januari 2018, opgenomen op pagina 15 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018018853 d.d. 14 februari 2018, inhoudende als verklaring van [medewerker 1] namens [bedrijf]:
Ik ben gerechtigd om namens de [bedrijf] op de [straatnaam] aangifte te doen van diefstal op 16 januari 2018.
Op 16 januari 2018 om 16:10 uur, was ik als beveiliger van Trigion werkzaam in Leeuwarden. Ik kreeg via WhatsApp een bericht van [medewerker 2], de bedrijfsleider van supermarkt. In dat mij toegezonden whatsapp-bericht deelde hij mij (onder meer) het volgende mee.
Op deze door hem bekeken camerabeelden had hij gezien dat een man een blik bier van het merk Gulpener had weggenomen.
Ik heb ik deze beelden ook bekeken. Op deze door mij bekeken beelden heb ik gezien, dat een man op 16 januari 2018 om 15:55 uur de supermarkt [bedrijf] kwam binnenlopen. Vervolgens zag ik op deze door mij bekeken beelden dat die man zich om 15:57 uur bevond bij het schap met daarin de diverse biersoorten. Vervolgens zag ik dat die man met zijn linkerhand een blik inhoudende Gulpener bier uit dat schap pakte en dat blik onder de door hem gedragen jas deed. Zulks ter hoogte van diens rechteroksel.
Vervolgens zag ik op deze door mij bekeken beelden dat die man om 15:58 uur, de kassa's van supermarkt [bedrijf] passeerde zonder ook maar iets bij die kassa's ter betaling te hebben aangeboden. Vervolgens zag ik op deze door mij bekeken beelden dat die man op dinsdag, 16 januari 2018, 15:58 uur, de supermarkt [bedrijf] uitliep.
Dit door die man weggenomen blik bier is eigendom van supermarkt [bedrijf] en vertegenwoordigt een waarde van 0,98 euro.
Omstreeks 17:15 uur kreeg ik nog een WhatsApp-bericht van [medewerker 2]. Hij deelde hij mee, dat hij omstreeks 16:45 uur had gezien dat dezelfde man wederom in supermarkt [bedrijf] aanwezig was. De man had toen zijn Nederlandse identiteitskaart ter inzage aan [medewerker 2] gegeven. Aan de hand van de Nederlandse identiteitskaart van de man heeft [medewerker 2] vastgesteld dat de man [verdachte] is.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 7 februari 2018 heb ik camerabeelden bekeken. De camerabeelden betroffen opnames van een winkeldiefstal die werd gepleegd op 16 januari 2018 in de [bedrijf] supermarkt gelegen aan de [straatnaam] te Leeuwarden.
Ik heb het volgende waargenomen:
Ik zag dat de camerabeelden van de winkeldiefstal uit drie verschillende opnames bestonden. De drie verschillende opnames zijn door drie verschillende camera's vastgelegd. Omschrijving opname 2:
Ik zag dat opname 2 was opgeslagen met als datum en starttijd '16 januari 2018 te 15:57:42 uur'. Ik zag dat deze camera een gangpad waarnam. Ik zag dat het gangpad was voorzien met een bord waarop stond: Bieren, Wijnen en Zoutjes. Ik zag dat de verdachte te 15:57:47 uur het gangpad betrad. Ik zag dat de verdachte uit de richting liep van de camera. Ik zag dat de verdachte te 15:57:58 uur een product uit een krat pakte. Ik zag dat dit ongeveer halverwege het gangpad gebeurde. Ik zag dat de verdachte zich vervolgens omdraaide richting de camera. Ik zag dat de jas van de verdachte op dat moment open stond daar waar de jas zichtbaar dicht was geritst bij binnenkomst. Ik zag dat de verdachte vervolgens terug liep in de richting van de camera. Ik zag dat de verdachte met zijn linker hand het eerder genoemde product onder zijn rechter arm verstopte. Ik zag dat het product daardoor aan het zicht werd onttrokken. Ik zag dat de verdachte, onder zijn jas, een donker vest droeg met een opvallend witte rits.
Omschrijving opname 3:
Ik zag dat opname 3 was opgeslagen met als datum en starttijd; '16 januari 2018 te 15:58:19 uur'. Ik zag dat de camera zicht had op twee kassa's en op een gedeelte van de winkel. Ik zag dat de verdachte te 15:58:20 uur in de richting van de kassa's liep. Ik zag dat de verdachte te 15:58:33 uur één van de genoemde kassa's naderde . Ik zag dat de verdachte de kassa voorbij liep. Ik zag dat de verdachte het eerder genoemde product niet ter betaling aanbood bij de kassa. Ik zag de verdachte uit beeld was te 15:58:36 uur.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 februari 2017, opgenomen op pagina 35 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik was op 16 januari 2018 in de [bedrijf] supermarkt gelegen aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Ik heb een blikje bier in mijn jaszak gestopt.
Overweging
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer wordt verworpen door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Uit de beelden blijkt dat verdachte het oogmerk had om een blikje bier te stelen. Verdachte loopt bij binnentreden naar het gangpad waarin het bier is te vinden, stopt dit blikje bier in zijn jas zodat het buiten het zicht is van de eigenaar en loopt rechtstreeks, zonder enig goed af te rekenen langs de kassa's naar buiten.
De verklaring van verdachte bij de politie, dat hij zijn handen vol had en daarom het blik bier tijdelijk in zijn zak heeft gestopt of druk bezig is met allerlei andere zaken, wordt niet ondersteund door de camerabeelden. De rechtbank acht gelet hierop dan het ook niet geloofwaardig dat hij is vergeten het blikje bier af te rekenen zoals hij heeft verklaard.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een blik bier heeft weggenomen, zoals is ten laste gelegd, en zal verdachte hiervoor veroordelen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 januari 2018 te Leeuwarden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blik bier, toebehorende aan het winkelbedrijf [bedrijf].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de straf in de hoofdzaak geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een blikje bier in een supermarkt.
Diefstal is een ergerlijk feit dat veel overlast veroorzaakt en (in dit geval beperkte) financiële schade voor de benadeelde oplevert.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld in het verleden. Verdachte is voornamelijk veroordeeld voor agressiedelicten, maar ook voor winkeldiefstallen.
Uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte is aangemerkt als veelpleger in Rotterdam. De reclassering heeft in deze zaak in een eerder stadium het openbaar ministerie geadviseerd om de ISD maatregel te vorderen. De reclassering heeft dit advies niet gehandhaafd omdat op het gebied van hulpverlening niet alle mogelijkheden zijn aangewend om de kans op recidive af te laten nemen en het eerder opgelegde reclasseringstoezicht buiten de schuld van verdachte om niet tijdig is opgepakt. Daarnaast stelt verdachte dat hij gemotiveerd is om een klinische behandeling te ondergaan, maar er zijn geen mogelijkheden om dit bij deze strafzaak te realiseren binnen een gedwongen kader. Verdachte zit immers al drie maanden in voorarrest voor een gering feit en daarom is een voorwaardelijk strafdeel niet meer passend.
Gelet op het voorgaande heeft de reclassering geadviseerd om verdachte te veroordelen volgens de 'gangbare strafmaat'.
Volgens de oriëntatiepunten past bij een eenvoudige winkeldiefstal, bij frequente recidive een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken en zal dit dan ook aan verdachte opleggen.
Vorderingen na voorwaardelijke veroordelingen