ECLI:NL:RBNNE:2018:2178

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
18/730036-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot zware mishandeling door steken met een mes

Op 8 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Leeuwarden, waar de verdachte op 15 februari 2018 in Burgum een steekincident heeft gepleegd. De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. G.R. Stoeten, heeft tijdens de zitting verklaard dat zij zich niet kan herinneren wat er is gebeurd, terwijl het slachtoffer, [slachtoffer], verklaarde dat er een ruzie was ontstaan en dat hij door de verdachte met een mes in de schouder was gestoken. De officier van justitie eiste een veroordeling voor poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 282 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast werd de verdachte onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een verbod op het gebruik van drugs en alcohol. Het slachtoffer heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vorderde schadevergoeding, waarvan de rechtbank een deel toewijsde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730036-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam] [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.R. Stoeten, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 15 februari 2018, in elk geval in of omstreeks de periode omvattende de dagen 15 februari 2018 en 16 februari 2018 te Burgum, in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de/een bovenarm/schouder, in elk geval het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 15 februari 2018, in elk geval in of omstreeks de periode omvattende de dagen 15 februari 2018 en 16 februari 2018 te Burgum, in elk geval in de gemeente Tytsjerksteradiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de/een bovenarm/schouder, in elk geval het bovenlichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor poging doodslag gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er in de woning van verdachte een steekincident is geweest waarbij verdachte, nadat onenigheid met [slachtoffer] was ontstaan, naar de keuken is gelopen om een mes op te halen en vervolgens [slachtoffer] heeft gestoken. Gelet op de plaats waar verdachte [slachtoffer] heeft verwond, namelijk in de schouder, dus in de buurt van de hals, heeft zij daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] hierbij zou komen te overlijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag. Ten hoogste is sprake van een poging tot zware mishandeling.
Oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte met een vleesmes [slachtoffer] een steekwond in zijn schouder heeft toegebracht.
Van voorwaardelijk opzet is sprake indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de verklaring van [slachtoffer] en de plaats van de wond stelt de rechtbank vast dat hij is gestoken met een van boven naar beneden op de schouder gerichte steekbeweging. Dat daarbij bewust de aanmerkelijke kans is aanvaard dat niet de schouder, maar de halsstreek zou worden geraakt, volgt hieruit echter niet zonder meer. Een zodanige verwonding kan immers ook het gevolg zijn van een bewuste en voldoende gecontroleerde steekbeweging gericht op die schouder. Een dergelijke steekbeweging laat zich naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet kwalificeren als een poging tot doodslag omdat zich op deze plaats geen vitale organen bevinden.
Ook uit de verklaring van [slachtoffer] zelf volgt niet dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij [slachtoffer] dodelijk zou verwonden. Hij verklaart dat hij bij de deur naar de gang stond toen verdachte een mes uit de keuken ophaalde, dat verdachte hem hiermee begon te dreigen, dat hij haar bij de arm pakte, maar zij zich losrukte. Vervolgens zou verdachte hem hebben gestoken.
Over de mate waarover verdachte controle had over haar steekbeweging, heeft [slachtoffer] zich niet uitgelaten. Ook is niet duidelijk of, en zo ja op welke wijze [slachtoffer] zich heeft afgeweerd en/of sprake is geweest van een of meerdere steekbewegingen. De verklaring van [slachtoffer] past zowel bij het scenario dat verdachte bewust en op voldoende gecontroleerde wijze doelgericht [slachtoffer] in de schouder heeft gestoken als bij het scenario dat verdachte bij een handgemeen in meer of mindere mate ongecontroleerde steekbewegingen heeft gemaakt waarbij zij op de koop toe nam dat zij [slachtoffer] in de halsstreek zou raken.
Verdachte verklaart als gevolg van speed- en alcoholgebruik geen herinnering te hebben aan de wijze waarop [slachtoffer] gewond is geraakt. Ook haar verklaring sluit in onvoldoende mate het scenario uit waarbij zij doelbewust en voldoende gecontroleerd [slachtoffer] in de schouder heeft gestoken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans om [slachtoffer] dodelijk te verwonden heeft aanvaard.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de na te noemen bewijsmiddelen volgt dat verdachte, door [slachtoffer] met een vleesmes in de schouder te steken, willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 februari 2018, opgenomen op pagina 10 van het zaaksdossier van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNR018019 d.d. 17 april 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben op 15 februari 2018 naar [verdachte] in Burgum gegaan. We hadden een gezellige dag. Tussen 23:00 en 24:00 sloeg de stemming ineens om. [verdachte] werd woest. Ik probeerde haar rustig te krijgen, maar dat lukte niet. Toen de ruzie begon, stond ik bij de deur naar de gang om weg te gaan. [verdachte] begon mij te slaan. Ik heb daar nu nog een blauw rechteroog van. [verdachte] pakte een mes uit de keuken. Ik zag dat dit een slagersmes was met een zwart heft en in dat heft een soort klinknagels. [verdachte] begon mij te dreigen met dat mes. Ik probeerde het mes af te pakken. Dat lukte niet. Ik pakte haar bij de arm maar zij rukte haar weer los. Ik zag en voelde toen dat [verdachte] mij stak met het mes in mijn linker bovenarm, bijna ter hoogte van mijn schouder. Ik droeg een witte jas en een wollen trui en daaronder een grijs t-shirt.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 februari 2018, opgenomen op pagina 32 van het persoonsdossier van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Het laatste dat ik mij kan herinneren is dat wij muziek luisterden en daar een gesprek over voerden. Het volgende moment stond hij voor mij en had hij een bloedneus en een blauw oog. Ik hoorde “[verdachte], [verdachte], [verdachte]”. Dat was [slachtoffer] die dat zei want er was verder niemand in de woning. Ik heb die dag ook geen bezoek gehad. Hij had ook bloed aan zijn schouder en hij zei dat ik dat had gedaan. Ik dacht dat kan ik niet gedaan hebben, maar ik weet niet of ik dat gezegd heb. Ik zag wel veel bloed en ik weet dat ik nog verband heb gepakt. Hij zei toen kijk maar naar je broek want daar zit veel bloed op. Ik keek toen naar mijn broek en daar zat inderdaad bloed op.
3. Een geneeskundige verklaring, op 5 maart 2018 opgemaakt en ondertekend door A.W. Westerveld, forensisch arts KNMG, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Aan de bovenzijde van de linkerschouder een huiddefect van 2 bij 0,7 cm met scherpe deels verdikte wondranden. De huis van de linkerschouder is geel gekleurd, in de huid van de linker bovenarm zijn uitgebreide blauwe verkleuringen aanwezig.
Conclusie
De letstels zijn zeker meerdere dagen geleden ontstaan en vertonen tekenen van genezing.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 15 februari 2018 te Burgum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een drugs- en alcoholverbod en een locatie- en contact verbod.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, met een lange proeftijd en de (bijzondere) voorwaarden zoals door de Reclassering zijn voorgesteld.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft daarbij het navolgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, toen [slachtoffer] niet weg wilde gaan, onder invloed van alcohol en speed een mes gepakt en hem daarmee bedreigd en gestoken. Dat [slachtoffer] daarbij geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte en verdachtes handelwijze is te danken. De rechtbank rekent verdachte dit handelen in aanzienlijke mate aan, in het bijzonder omdat verdachte er niet voor heeft teruggedeinsd gebruik te maken van een mes.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 april 2018 leidt de rechtbank af dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
In het reclasseringsadvies d.d. 23 april 2018 is beschreven dat het delictgedrag van verdachte lijkt samen te hangen met middelengebruik. In het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis is aan haar een drugs- en alcoholverbod opgelegd, waaraan zij zich houdt. Ook heeft zij een start gemaakt met inventarisatie van behandelmogelijkheden ter zake van haar beperkte probleemoplossende vaardigheden en inadequate agressieregulatie. Zij houdt zich aan de afspraken, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de reclassering noodzakelijk als stok achter de deur. De reclassering wijst erop dat verdachte gemotiveerd is om behandeling te ondergaan. Het recidiverisico wordt matig geacht, als verdachte het behandeltraject ingaat en zij geen alcohol, drugs of niet voorgeschreven medicijnen gebruikt. De reclassering adviseert een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een verplicht reclasseringscontact, een ambulante behandelverplichting met eventueel een kortdurende klinische behandeling voor de duur van maximaal zeven weken, een alcohol- en drugsverbod, te controleren door middel van verplichte medewerking aan urinecontroles, een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor wat betreft een straal van vijf kilometer om de woning van [slachtoffer].
Uit het reclasseringsadvies leidt de rechtbank af dat verdachte veel hulp nodig heeft en slechts met een zwaar behandeltraject het risico om weer in een vergelijkbare situatie te raken als die heeft geleid tot dit strafbare feit, zal kunnen afwenden.
De rechtbank zal het advies grotendeels overnemen. Zij ziet echter geen aanleiding voor een contact- of straatverbod, gelet op de door de verdachte afgelegde verklaring ter zitting dat zij geen enkele contact meer wil of zal opnemen met [slachtoffer]. Zij heeft in de tussentijd evenmin met [slachtoffer] contact gezocht.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat zij niet de poging tot doodslag, maar de poging tot zware mishandeling bewezen heeft verklaard.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf van 282 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar in combinatie met een taakstraf van 180 uur voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. De rechtbank is voorts van oordeel dat het opleggen van de in het reclasseringsadvies genoemde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contact- en locatieverbod, gekoppeld aan het voorwaardelijk strafdeel wenselijk en noodzakelijk zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.099 ter vergoeding van materiële schade. Daarvan heeft € 599 betrekking op kleding die als gevolg van het handelen van verdachte beschadigd is geraakt en heeft € 2.500 betrekking op schade die aan de auto van [slachtoffer] zou zijn ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering tot een bedrag van € 300 voor de schade aan de kleding toewijsbaar. Volgens hem is niet gebleken dat er een oorzakelijk verband is tussen het delict en de gestelde schade aan de auto van [slachtoffer].
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de gestelde schade aan de auto bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten. Ten aanzien van de schade aan de kleding heeft hij aangevoerd dat deze niet is onderbouwd en om die reden niet-ontvankelijk verklaart dient te worden. Subsidiair acht hij het geschatte bedrag door de officier van justitie redelijk.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat schade is ontstaan aan twee kledingstukken van [slachtoffer] als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Aangezien een deugdelijke onderbouwing ontbreekt, zal de rechtbank deze schade ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schattenderwijs vaststellen op € 300. De schade aan de auto van [slachtoffer] komt niet voor toewijzing in aanmerking aangezien de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen het bewezen verklaarde feit en deze schade aan te kunnen nemen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering, voor zover deze € 300 te boven gaat, daarom niet ontvankelijk verklaren. In zoverre kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen subsidiair aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 282 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 240 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als algemene voorwaarden:
dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich uiterlijk 22 juni 2018 meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en daarna zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs, alcohol en niet-voorgeschreven medicijnen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling bij de Forensische Poli van VNN, of een soortgelijke ambulante zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
300(zegge: driehonderd euro).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], te betalen een bedrag van €
300(zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juni 2018.