ECLI:NL:RBNNE:2018:2332

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
18/840089-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en zware mishandeling met noodweer als verweer

Op 1 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. De zaak betrof een incident dat plaatsvond op 19 november 2017 in Grootegast, waarbij de verdachte en het slachtoffer, [slachtoffer], betrokken waren bij een vechtpartij. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte veroordeeld zou worden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar waren en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk had gestoken of gesneden met een mes. De rechtbank erkende dat er een confrontatie had plaatsgevonden, maar oordeelde dat de verdachte had gehandeld uit noodweer. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte voor de poging tot doodslag, zware mishandeling en de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het feit niet bewezen was. De rechtbank benadrukte dat de vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840089-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 mei 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Wierts, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.I. de Ruiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Grootegast ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen en/of met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of de nek en/of de borst(kas) en/of de buik, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Grootegast ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen en/of met kracht) met een mes (en/of een aansteker), althans een scherp en/of puntig en/of hard voorwerp, in/tegen het gezicht en/of de nek en/of de borst(kas) en/of de buik, althans in/op en/of tegen het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Grootegast [slachtoffer] heeft mishandeld door hem (meermalen en/of met kracht) met een mes (en/of een aansteker), althans een scherp en/of puntig en/of hard voorwerp, in/tegen het gezicht en/of de nek en/of de borst(kas) en/of de buik, althans in/op en/of tegen het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen/gestompt.

Beoordeling

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] is weliswaar het onderwerp van de ruzie en was boos op verdachte, maar wat zij heeft verklaard komt deels wel overeen met wat anderen hebben verklaard. Over het tweede incident bij het Kokspaadje heeft zij verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte achter aangever aanrent. [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte achter aangever aanrent, dat verdachte vervolgens bovenop aangever zit en dat hij meerdere prikbewegingen maakt in en naar het lichaam van aangever. [getuige 2] heeft daarbij de locatie, de parkeerplaats, genoemd die ook door verdachte wordt genoemd. [getuige 2] heeft zo gedetailleerd verklaard, op een moment waarop aangever nog in het ziekenhuis lag, dat de officier van justitie zich niet kan voorstellen dat hij het niet zelf heeft gezien. De verklaring van aangever wordt tevens ondersteund door de beschrijvingen van het letsel. De kleine gaatjes in de jas en het lichaam van aangever passen bij het formaat van het zakmes van verdachte en in de letselverklaring wordt beschreven dat er sprake is van steekverwondingen. Deze verwondingen zijn niet op een eerder moment bij aangever waargenomen. De waarneming van verbalisant [verbalisant] draagt bij aan de overtuiging, nu zij kort na het incident heeft waargenomen dat aangever haar met een bebloed gezicht aanspreekt en in de richting van verdachte wijst, die op dat moment wegloopt en het mes laat vallen. Voorts draagt bij aan de overtuiging dat zowel verdachte als aangever heeft verklaard dat verdachte zich tijdens de worsteling bovenop aangever bevond.
De officier van justitie acht op grond van deze stukken in het dossier bewijsbaar dat verdachte boven op aangever heeft gezeten en steekbewegingen heeft gemaakt richting hoofd en romp. Dat de bij [slachtoffer] geconstateerde klaplong door toedoen van verdachte is ontstaan kan volgens de officier van justitie niet worden bewezen, nu aangever ook bij het eerste geweldsincident op de oprit betrokken is geweest en niet kan worden vastgesteld door welke handelingen en op welk moment de klaplong is ontstaan. De wijze waarop is gestoken in de richting van het hoofd en de romp, waar zich vitale delen bevinden, levert naar het oordeel van de officier van justitie poging tot doodslag op.
De officier van justitie heeft voorts aangevoerd dat van noodweer(exces) geen sprake is, nu zij uitgaat van de verklaring van aangever en de noodweersituatie reeds is afgelopen op het moment dat verdachte zich heeft onttrokken aan de eerste confrontatie die voor de woning plaatsvond, door zijn huis binnen te gaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 140 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met als bijzondere voorwaarden: toezicht door de jeugdreclassering, de verplichting om mee te werken aan ITB Harde Kern voor de duur van 6 maanden, een locatiegebod met daaraan gekoppeld elektronisch toezicht voor de duur van 3 maanden en de verplichting om mee te werken aan een ambulante behandeling, welke voorwaarden dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd.
Verdachte had geen vol opzet op de dood, dan wel de zware mishandeling van aangever [slachtoffer] . Er is evenmin sprake van voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel, aangezien het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat ten aanzien van het steken en/of snijden. Daartoe is van belang dat het letsel ook tijdens de eerste confrontatie voor de woning van verdachte kan zijn ontstaan. De verwondingen van aangever zijn bovendien oppervlakkig. Daarnaast betwist de raadsvrouw de getuigenverklaring van [getuige 2] , aangezien niemand deze getuige heeft gezien en hij enkele belangrijke details niet weet te noemen. Zijn verklaring komt bovendien slechts enigszins overeen met de getuigenverklaring van [getuige 1] , aan wiens kant hij bovendien staat. Beide verklaringen zijn voorts pas dagen later afgelegd, zodat er tijd voor afstemming is geweest.
Nu er onvoldoende bewijs is voor het steken en/of snijden, kan enkel het slaan in het gezicht van aangever worden aangenomen, zoals verdachte en aangever beiden verklaren. Verdachte heeft echter gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces, waardoor vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Inleiding
Blijkens het dossier is aangever [slachtoffer] met een aantal vrienden/kennissen op 19 november 2017 omstreeks 01:44 uur bij de woning van verdachte in Grootegast aangekomen. Verdachte is kort daarna thuisgekomen met zijn moeder, broer en de vriendin van zijn broer. Op de oprit en voor de woning is vervolgens een vechtpartij ontstaan tussen verdachte, zijn moeder, zijn broer en de vriendin van zijn broer enerzijds en aangever [slachtoffer] en een aantal vrienden/kennissen anderzijds, waarbij verdachte een verwonding aan zijn hand heeft opgelopen. Verdachte is op enig moment zijn woning ingegaan waar hij zijn hand heeft laten verbinden. Vervolgens heeft verdachte de woning weer verlaten, waarna hij op straat opnieuw werd geconfronteerd met aangever. De rechtbank begrijpt, zoals de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld in haar requisitoir, dat het ten laste gelegde betrekking heeft op deze tweede confrontatie. Aangever en verdachte hebben over deze tweede confrontatie tegenstrijdig verklaard. Aangever heeft onder andere verklaard dat verdachte achter hem is aangerend en dat hij door verdachte vervolgens is geslagen en met een mes in zijn hals is gesneden. Verdachte heeft daarentegen verklaard dat het aangever is geweest die de achtervolging heeft ingezet, waarna een worsteling ontstond waarbij over en weer is geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij wel een mes aan aangever heeft laten zien om te dreigen, maar hij heeft ontkend dat hij daarmee heeft gestoken.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van het steken en/of snijden onvoldoende bewijs voorhanden is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] niet bruikbaar voor het bewijs. Uit de verklaringen en de WhatsApp-gesprekken is gebleken dat [getuige 1] , de (ex-)vriendin van verdachte, op dat moment niet op goede voet stond met verdachte. Uit de WhatsApp-gesprekken volgt dat [getuige 1] aangever heeft gestimuleerd om naar de woning te gaan en verdachte te ‘pakken’. [getuige 1] en [getuige 2] , een vriend/kennis van [getuige 1] , hebben verklaard dat zij lawaai hoorden en dat zij samen zijn gaan kijken. Uit beide verklaringen blijkt dat zij voorafgaand aan het verhoor met elkaar hebben gesproken over het voorval. Dit maakt reeds dat enige terughoudendheid moet worden betracht ten aanzien van geloofwaardigheid van beide verklaringen. Daarnaast constateert de rechtbank een inhoudelijke tegenstrijdigheid in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ten aanzien van hun aanwezigheid op de plaats delict. [getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard dat zij verdachte hebben gehoord toen hij aangever aansprak, waarna verdachte de achtervolging zou hebben ingezet. [getuige 1] heeft verklaard dat zij dit heeft gehoord en gezien toen zij op de kruising van de G.P. Beukemalaan en de Noorderlaan stond, vlak nadat verdachte uit de richting van de G.P. Beukemalaan kwam lopen, terwijl [getuige 2] heeft verklaard dat hij dit heeft gehoord en gezien terwijl hij aan de andere kant van de straat stond, namelijk op de kruising van de Noorderlaan en de Noorderdwarslaan. [getuige 2] heeft daarbij verklaard dat verdachte hem daar heeft aangesproken en dat aangever uit de richting van het Kok’s padje kwam. Daarbij dient verder in aanmerking te worden genomen dat uit het dossier naar voren komt dat, behalve [getuige 1] , niemand [getuige 2] deze nacht ter plaatse heeft gezien. De rechtbank acht de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] gelet hierop onvoldoende geloofwaardig, waardoor deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Het proces-verbaal van bevindingen van de hondengeleidster van de politie kan evenmin bewijs aandragen voor het steken en/of snijden door verdachte, nu de hondengeleidster heeft gerelateerd wat zij heeft waargenomen op het moment dat zij in de Noorderlaan arriveert en aangever [slachtoffer] haar aanspreekt, maar het ten laste gelegde zelf niet heeft gezien.
Uit diverse stukken blijkt wel dat verdachte die nacht een mes in zijn handen heeft gehad en dat bij aangever diverse snij- en steekverwondingen zijn geconstateerd in het gelaat, de armen en de romp. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter uit het dossier onvoldoende worden afgeleid dat causaal verband bestaat tussen een snij- en/of steekbeweging van verdachte en de verwondingen van aangever, in het bijzonder de snee in zijn hals. Het is denkbaar dat aangever de verwondingen al op een eerder moment heeft opgelopen, aangezien hij kort daarvoor betrokken was bij de vechtpartij voor de woning van aangever en daarbij volgens de verklaringen van meerdere getuigen scherpe voorwerpen zijn gebruikt dan wel aanwezig waren. Hoewel de aangifte samen met de aanwezigheid van het mes bij verdachte en het letsel van aangever wettig bewijs oplevert voor het steken en/of snijden, heeft de rechtbank op grond van het vooroverwogene niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Er dient dan ook vrijspraak te volgen voor het primair ten laste gelegde.
Dat verdachte aangever heeft geslagen/gestompt kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen, nu zowel aangever als verdachte dit hebben verklaard. Uit de verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer dat verdachte dusdanig hard heeft geslagen dat deze gedraging een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel oplevert. Het dossier bevat daartoe ook geen aanknopingspunten. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling, welke is beperkt tot het slaan/stompen van aangever, kan worden bewezen gelet op het gevoerde noodweerverweer.
Vast staat dat er tussen verdachte en aangever een achtervolging en vervolgens een worsteling heeft plaatsgevonden. Verdachte en aangever hebben beiden verklaard dat de ander is begonnen met de achtervolging en het uitoefenen van geweld. Er zijn geen bruikbare getuigenverklaringen die hierover uitsluitsel kunnen geven. Ook op basis van hetgeen voorafgaand en na afloop van het voorval volgens getuigen heeft plaatsgevonden, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wie als agressor moet worden aangemerkt. Nu de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet voor onaannemelijk kan worden gehouden, zal de rechtbank daar bij de verdere beoordeling van uitgaan.
Zijn verklaring houdt in dat hij, nadat hij in zijn woning zijn hand heeft laten verbinden, naar buiten is gegaan om tot rust te komen. Op enig moment zag verdachte aangever in zijn richting rennen en hoorde hij aangever ‘kankerhomo’ en ‘ik pak je’ roepen. Daarop is verdachte weggerend, gevolgd door aangever. In het Kok’s padje is verdachte gestopt met rennen, omdat hij zich niet goed voelde. Aangever is naar hem toegekomen en er is vervolgens een worsteling ontstaan, waarbij beiden op de grond terecht zijn gekomen en zij elkaar over en weer hebben geslagen. Aangever zou hiermee zijn begonnen.
Uitgaande van de verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. De rechtbank oordeelt dat in de gegeven omstandigheden, met name de snelheid waarmee aangever op hem afrende, geen reële en redelijke mogelijkheid bestond voor verdachte om zich aan de situatie te onttrekken, laat staan dat dit van hem kon worden gevergd. Tevens is de rechtbank van oordeel dat de gehanteerde wijze van verdediging, het slaan van aangever, niet in wanverhouding staat tot de aanval door aangever, nu aangever het voornemen heeft geuit hem ‘te pakken’, aangever voor een confrontatie met verdachte in het holst van de nacht naar zijn huis is gekomen, aangever hem daadwerkelijk heeft geslagen en verdachte geen alternatieven tot zijn beschikking had.
Nu sprake was van verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf en de gehanteerde wijze van verdediging noodzakelijk en geboden was, slaagt het beroep op noodweer. Hierdoor kan de in de term mishandeling impliciet besloten liggende wederrechtelijkheid niet worden bewezen, en dient verdachte tevens te worden vrijgesproken van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.822,64 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels kan worden toegewezen. Ten aanzien van materiële schade komen de schadeposten ten aanzien van de jas, het shirt, het vest en het eigen risico van de zorgverzekering voor toewijzing in aanmerking. De gevorderde immateriële schade dient volgens de officier van justitie te worden gematigd tot een door de rechtbank te bepalen bedrag, nu het letsel niet geheel toe te rekenen is aan de ten laste gelegde gedraging. Daarnaast dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd ter hoogte van het toe te wijzen schadebedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering om twee redenen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten eerste dient niet-ontvankelijkheid te volgen in verband met de betoogde vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Ten tweede levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op, gelet op de complexiteit van de vordering. Het is thans onduidelijk welke personen voor welke schade aansprakelijk zijn. Bovendien heeft aangever de situatie veroorzaakt en is er dus sprake van forse medeschuld, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2018.
Mr. Bunk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.