ECLI:NL:RBNNE:2018:2343

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
C/19/122657 / KG ZA 18-70
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vordering tot schadevergoeding als gevolg van gaswinning door NAM

In deze zaak heeft eiser in kort geding een voorschot op schadevergoeding gevorderd van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wegens schade die hij stelt te hebben geleden door gaswinning. Eiser beroept zich op een afspraak met NAM en op het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde schade en dat de schade niet redelijkerwijs kan worden toegeschreven aan de gaswinning. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de schade het gevolg is van aardbevingen veroorzaakt door gaswinning. Eiser heeft ook niet kunnen aantonen dat er een afspraak was met NAM over schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering niet voldoende aannemelijk is gemaakt en dat er geen spoedeisend belang is voor het toekennen van het gevraagde voorschot. Eiser is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/122657 / KG ZA 18-70
Vonnis in kort geding van 19 juni 2018
in de zaak van

1.[eiser]

2.
[eiseres] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.A. Westers te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers] (mnl., ev.) en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 mei 2018,
  • de mondelinge behandeling van 5 juni 2018,
  • de pleitnota van [eisers] ,
  • de pleitnota van NAM,
  • de overige in het geding gebrachte bescheiden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling van dit geschil uitgaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
[eisers] is sinds 2009 eigenaar van de onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] (verder: de woning). In het gebied waar de woning is gelegen, komen aardbevingen voor als gevolg van gaswinning.
2.3.
NAM is als producent van aardgas op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek (BW) risicoaansprakelijk voor schade die het gevolg is van door gaswinning geïnduceerde aardbevingen.
2.4.
De woning heeft beschadigingen opgelopen. [eisers] gaat er van uit dat dit een (in-)direct gevolg is van de gaswinning door NAM en heeft op 1 april 2014 een schademelding bij NAM gedaan. Conform het door NAM gehanteerde schadeprotocol heeft er onderzoek plaatsgevonden, waarna uiteindelijk een bedrag van € 21.100,75 (inclusief BTW) aan [eisers] is betaald voor herstelkosten.
2.5.
Op 19 april 2016 heeft [eisers] aanvullende schade gemeld. De woning is toen - onder meer - door KPMS Bouwadvies en BBC Bouwmanagement beoordeeld. In haar rapport van 6 juli 2016 komt BBC Bouwmanagement tot de volgende conclusie, voor zover van belang:

De scheefstand en scheurvorming in het gevelmetselwerk wordt niet veroorzaak/verergerd door aardbevingen ten gevolge van de gaswinning door de NAM. De vervormingen en scheurvorming in het gevelmetselwerk zijn het gevolg van ongelijkmatige zettingen door ongelijkmatige belastingen en thermische werking van de kapconstructie.
BBC Bouwmanagement kwalificeert de schade in/aan de gevels als zogenoemde C-schade, één van de drie classificaties in het schadeprotocol (A-, B- of C-schade), waarbij A-schade ziet op schade die een direct gevolg is van aardbeving(en), B-schade op schade die reeds aanwezig was voor, maar verergerd is ten gevolge van de aardbeving(en) en C-schade op schade die niet zelfstandig in verband kan worden gebracht met aardbevingen.
2.6.
[eisers] heeft gebruik gemaakt van de in het schadeprotocol opgenomen mogelijkheid van contra-expertise, waarvoor Ontwerpburo [L.] (verder: [L.] ) is ingeschakeld. In het rapport van 10 oktober 2016 kwalificeert [L.] de schade aan de linker zijgevel, schade 5, als B-schade. Getuige het eindrapport van KPMS van 16 januari 2017 is [L.] op dat oordeel terug gekomen en is de schade aan de linker zijgevel - alsnog - als C-schade aangemeld. De schade is in overleg tussen de (eerste- en tweedelijns)expert vervolgens vastgesteld op een bedrag van € 904,99 (inclusief BTW).
2.7.
Medio februari 2017 is [eisers] begonnen met een verbouwing van de woning. Na de ontdekking van scheuren in de binnenwanden, heeft [eisers] een nieuwe schademelding gedaan bij NAM. Die melding heeft geresulteerd in een rapport van Octa van 8 mei 2017. De conclusie van dit rapport vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Voor de gemelde schade is een duidelijke hoofdoorzaak aanwezig. Hierdoor kan er geen verband worden gemaakt met schade welke door trilling van een aardbeving is verergerd dan wel ontstaan.
(…)
De opgenomen schades in dit rapport kunnen dan ook niet in verband worden gebracht met een beving.”.
De (hoofd-)oorzaak waaraan wordt gerefereerd, betreft autonome zettingen in de ondergrond en/of verhinderde vorming door temperatuur wisselingen.
2.8.
Op of omstreeks april 2017 heeft [eisers] contact opgenomen met de Nationaal Coördinator Groningen (verder: NCG) die bemiddeling heeft voorgesteld.
Partijen hebben daarmee ingestemd, waarna is afgesproken dat [eisers] op kosten van NAM een bouwadvies zou laten opstellen, met daarin verwerkt de door [eisers] geplande verbouwing. Hiervoor is het bouwkundig adviesbureau [T.] (verder: [T.] ) ingeschakeld. Bij e-mailbericht van 3 juli 2017 schrijft de heer [A.] , werkzaam bij het Centrum Veilig Wonen (verder: CVW), de schadeafhandelaar namens NAM, het volgende aan [eisers] , voor zover van belang:

We hebben met alle betrokken partijen voor ogen om een pragmatische, praktische en daar waar mogelijk duurzame totaal schadeafhandeling - naar uw tevredenheid - te bewerkstelligen.
(…)
Uw wensen en toekomstplannen qua verbouwen (alles omvattend vastgelegd in rapport) zal dan het uitgangspunt zijn van totaal schadeafhandeling waarbij we gezamenlijk overeenstemming dienen te bereiken over wie welke verantwoording in welke vorm of mate heeft.
Om vooraf niet in een mogelijke discrepantie te belanden, is mijn voorstel om het advies en rapport van [T.] af te wachten en op basis van uitgebrachte rapportage “een standpunt(en)” in te nemen.”.
2.9.
Bij -emailbericht van 20 juli 2017 heeft [A.] voornoemd aan [eisers] bericht dat CVW/NAM akkoord is met het verwijderen van een scheve binnenmuur in de woning op haar kosten, teneinde het onveilige gevoel dat [eisers] bij die muur heeft, weg te nemen.
2.10.
Bij e-mailbericht van 7 september 2017 schrijft [A.] het volgende aan [eisers] , voor zover van belang:

Op de datum van 2 oktober zal [T.] het totaal rapport incl. alle stukken zoals tekeningen benodigd investeringsoverzicht van gemaakte plannen toezenden. Op dat moment weet CVW of het totale plan akkoord en haalbaar is.
Op basis van dit plan (2 oktober) kan CVW u een aanbod doen in bijdrage kosten.”.
2.11.
Op 25 september 2017 is het concept rapport van [T.] gereed gekomen.
2.12.
Bij e-mailbericht van 30 oktober 2017 schrijft [eisers] het volgende aan [A.] , voor zover van belang:

We hebben tot nu toe een traject achter de rug wat ging met vallen en opstaan, het resultaat staat er … op papier. Nu staan we aan de vooravond van het moment waarop het financiële gedeelde zal worden besproken het moment supreme … nu zullen we zien of het slechts mooie woorden waren.”.
2.13.
Het definitieve rapport van [T.] , gedateerd op 3 november 2017, vermeldt het volgende, voor zover van belang:

Na diverse trajecten, van onder andere schademeldingen en onderzoeken naar aardbevingsveiligheid is door het Centrum Veilig Wonen aan [T.] Vormgeving en Bouwadvies gevraagd om voor de familie [eisers] een pragmatische, aardbevingsbestendige oplossing te onderzoeken waarbij de wensen van de familie voor een nieuwe indeling centraal zullen staan.
(…)
Naar onze mening is de huidige scheefstand van de beide gevels te groot en bieden beide zijgevels een weinig solide basis. Wij adviseren dan ook beide zijgevels te vervangen waarbij de gevels bij voorkeur als gespouwde muur worden uitgevoerd.
(…)
De binnenwanden in het pand dienen eveneens te worden vervangen voor houtskeletbouw-wanden i.v.m. reductie van het gewacht en de mogelijkheid een goede koppeling te maken met de langs-gevels.
(…)
Het casco van de woonboerderij zou in de meest ideale aardbevingsbestendige ontwerp moeten bestaan uit een aantal stalen portalen die in hun vlak voldoende sterkte en stijfheid bezitten.
(…)
De verdiepingsvloer wordt in zijn geheel naar éénzelfde niveau gebracht.
(…)
Om het gehele casco - bestaande uit stalen vormvaste en houtskeletwanden - op een juiste wijze te funderen adviseren wij een gewapende betonvloer met een dikte van minimaal 250 mm aan te brengen als begane grondvloer.
(…)
Het voorhuis is deels onderkelderd, de bestaande kelder dient te worden gesloopt en gevuld.”.
Buro [R.] heeft een begroting opgesteld, gebaseerd op het rapport van [T.] , en de totale kosten begroot op € 669.994,77 (inclusief BTW).
2.14.
De toenmalige gemachtigde, alsmede de raadsman van [eisers] hebben NAM aangemaand en gesommeerd tot schadeafhandeling conform de rapporten van [T.] en Buro [R.] .
2.15.
Bij e-mailbericht van 28 maart 2018 bericht NAM het volgende aan de raadsman van [eisers] , voor zover van belang:

Gezien de wens van uw cliënten om het object te verbouwen en inzicht te verkrijgen in de benodigde c.q. te combineren maatregelen in het kader van (aardbevingsbestendig) bouwen, is in onderling overleg tussen uw cliënten en NCG (betrokken vanwege haar bemiddelende rol) en CVW een expert van [T.] ingeschakeld voor het verkrijgen van advies. Daarnaast is aan de expert verzocht het object in te meten vanwege het ontbreken van bouwtekeningen van de huidige situatie. De discussie over de verdeling van de kosten van de uiteindelijk te treffen maatregelen is - in afwachting van de resultaten van het onderzoek van [T.] - geparkeerd. De insteek van het onderzoek van [T.] is aldus van meet af aan geweest om inzicht te verkrijgen in de te treffen maatregelen op basis van de huidige planvorming van uw clienten om te komen tot de voorgenomen nieuwbouw.”.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert samengevat - de veroordeling van NAM tot betaling van € 450.000,00.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eisers] - verkort weergegeven - het volgende ten grondslag. Primair stelt [eisers] dat hij met NAM (CVW) is overeengekomen dat de wijze van schadeherstel door [T.] wordt vastgesteld en de schade - de kosten van herstel - door Buro [R.] wordt begroot. Aan de uitkomst zouden partijen zich (moeten) conformeren. Die verplichting wordt niet meer nagekomen door NAM.
Subsidiair heeft [eisers] zich beroepen op het bewijsvermoeden van artikel 6:177a BW. [eisers] heeft gesteld dat de woning in het aardbevingsgebied is gelegen.
[eisers] heeft verder onder verwijzing naar het rapport van [T.] - fysieke - schade gesteld, waaronder scheuren en verdere scheefstand van de zijgevels, ten gevolge van aardbevingen. Ook de constructie die voor de bevingen goed en voldoende was, is aangetast. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de door [T.] begrote schade wordt vermoed veroorzaakt te zijn door gaswinning. NAM noch CVW heeft het bewijsvermoeden ten aanzien van de scheuren en constructie ontkracht. De kosten voor herstel van de schade zijn vervolgens onafhankelijk en in opdracht voor rekening van CVW begroot door het deskundigenbureau Buro [R.] . Voor zover het rapport van [T.] enkel ziet op het versterken van de woning, beroept [eisers] zich op het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 onder a BW in samenhang met artikel 6:184 BW. Buro [R.] heeft de totale kosten van herstel begroot op een bedrag van € 669.994,77 (inclusief BTW). Zowel primair als subsidiair vordert [eisers] een voorschot van € 450.000,00. Het spoedeisend belang van [eisers] bestaat er uit dat de situatie zeer onveilig is. De woning is niet water- en vorst- dicht, waardoor zich reeds (water-)schade heeft voorgedaan. De opstalverzekering biedt geen dekking meer. Ook zit [eisers] er psychisch doorheen. [eisers] heeft tot op heden steeds op alle mogelijke manieren meegewerkt aan de schadeafwikkeling. Het is voor hem dan ook een klap in het gezicht (geweest) dat NAM geen uitvoering meer wil geven aan de gemaakte afspraken. Met het toekennen van een voorschot van € 450.000,00 kan [eisers] de eerste maatregelen treffen om de woning weer veilig te maken en water- en vorstdicht. In een bodemgeschil, al dan niet ten overstaan van de Commissie Mijnbouwschade, kan over de rest geprocedeerd worden.
3.3.
NAM voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover aangewezen, worden nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het (formele) verweer van NAM dat de vordering van [eisers] zich niet leent voor behandeling in kort geding. In essentie komt die vordering er immers op neer of er (voldoende) aanleiding is om thans aan [eisers] een voorschot toe te kennen ter zake van schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen. Zoals uit het navolgende zal blijken, behoeft er van een "harde" vordering geen sprake te zijn. Voldoende is als het bestaan ervan in het kader van deze procedure voldoende aannemelijk is geworden. De omstandigheid dat [eisers] zich - mede - heeft beroepen op het in artikel 6:177a BW neergelegde bewijsvermoeden en de eventuele (procesrechtelijke) consequenties hiervan, maakt niet dat de zaak te complex is om in kort geding te worden behandeld. Dat wordt evenmin anders, nu deze rechtbank - zoals terecht door NAM wordt aangevoerd - voornemens is prejudiciële vragen te stellen over dat bewijsvermoeden.
4.2.
Inhoudelijk overweegt de voorzieningenrechter dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in de veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is.
De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3.
De voorzieningenrechter is in de eerste plaats van oordeel dat [eisers] een voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Dat belang bestaat er in ieder geval uit dat [eisers] op korte termijn duidelijkheid verkrijgt over de vraag of NAM aansprakelijk is voor de door hem gestelde schade; iets wat partijen al geruime tijd ernstig verdeeld houdt. [eisers] heeft verder onweersproken gesteld dat hij er - vanwege de schadeafwikkeling - "psychisch helemaal doorheen zit". Aan dat laatste zal zeker hebben bijgedragen dat [eisers] al geruime tijd, zo blijkt uit de ter zitting in kleur overgelegde foto's, in een half verbouwde woning zit, die bovendien niet wind- en waterdicht is.
4.4.
Waar het gaat om de aannemelijkheid van de vordering, overweegt de voorzieningenrechter dat [eisers] zich primair heeft beroepen op een afspraak met NAM. In essentie komt die afspraak er volgens [eisers] op neer dat NAM gehouden is een bedrag van € 669.994,77 te voldoen bij wijze van schadeherstel. Met NAM is de voorzieningenrechter evenwel van oordeel dat uit geen van de overgelegde stukken - zonder meer - blijkt van een dergelijke afspraak. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar het bij de feiten geciteerde e-mailbericht van 3 juli 2017. Daarbij wordt namens CVW (NAM) voorgesteld om eerst het rapport van [T.] af te wachten, alvorens (überhaupt) een standpunt/ standpunten in te nemen. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] hier niet mee heeft ingestemd. Ook uit latere berichtgeving - zie bijvoorbeeld het e-mailbericht van
7 september 2017, zoals opgenomen bij de feiten - volgt dat CVW (NAM) uitdrukkelijk een voorbehoud maakt ter zake van mogelijke kosten. Op basis van de thans beschikbare stukken kan de voorzieningenrechter niet opmaken dat CVW (NAM) zich zonder meer heeft geconformeerd aan de uitkomsten van het rapport van [T.] en de op basis van dat rapport opgestelde begroting. Hooguit zou gezegd kunnen worden dat partijen overeenstemming hadden over de inschakeling van [T.] voor het opstellen van een bouwadvies en dat de kosten daarvan door CVW (NAM) zouden worden gedragen. Dat (laatste) heeft Nam ook erkend en gedaan. Uit het e-mailbericht van [eisers] van 30 oktober 2017 maakt de voorzieningenrechter overigens op dat [eisers] zich er ook zelf wel van bewust is geweest dat er nog geen (volledige) overeenstemming was zoals hij stelt, nu hij in dat e-mailbericht immers aangeeft dat er over het financiële gedeelte - het moment suprême volgens [eisers] - nog moet worden gesproken. Onvoldoende is komen vast te staan, onder verwijzing naar het e-mailbericht van NAM van 28 maart 2018, dat hierover overeenstemming is bereikt. Van een afspraak in de door [eisers] gestelde zin kan in het kader van dit kort geding dan ook niet worden uitgegaan, zodat aan de subsidiaire grondslag wordt toegekomen.
4.5.
Met betrekking tot die grondslag overweegt de voorzieningenrechter dat hiervoor in ieder geval vereist is dat er sprake is van fysieke schade die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn. Daarvan is de voorzieningenrechter niet, althans onvoldoende gebleken.
Het rapport van [T.] kan hiervoor, anders dan [eisers] meent, niet dienen. Uit dit rapport volgt niet dat (en zo ja op welke wijze) de deskundige van [T.] schade in vorenbedoelde zin heeft vastgesteld. Dat is in lijn met de verklaring van de ter zitting als informant gehoorde deskundige van [T.] die heeft aangegeven dat het rapport is opgesteld vanuit de vooronderstelling dat er sprake is van aardbevingsschade. Het rapport van Octa van 8 mei 2017 vermeldt dat de opgenomen schades in dat rapport niet in verband kunnen worden gebracht met een beving. Aldus kan op basis van dit rapport evenmin gesproken worden van fysieke schade die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn. De schademelding van [eisers] in 2014 en de aanvullende schademelding van [eisers] in 2016 kunnen evenmin dienen ter onderbouwing van schade als bedoeld in artikel 6:177a BW, nu deze meldingen immers zijn afgewikkeld. Nu de voorzieningenrechter ten slotte niet is gebleken van meer of andere schades dan hiervoor omschreven, kan de subsidiaire grondslag evenmin slagen. Voor zover de vordering van [eisers] ten slotte is gegrond op het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 onder a BW in samenhang met artikel 6:184 BW, geldt het volgende.
4.6.
NAM heeft onweersproken gesteld dat het bij artikel 6:184 BW gaat om kosten ter voorkoming van schade, terwijl die kosten bovendien gemaakt moeten zijn. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 6:184 BW bepaalt dat onder de schade waarvoor op grond van de artikelen 173-182 van boek 6 BW aansprakelijkheid bestaat ook vallen de kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade door wie dan ook genomen, nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging is ontstaan dat schade zal worden veroorzaakt die krachtens die artikelen voor vergoeding in aanmerking komt. Deze bepaling is een aanvulling op artikel 6:96 lid 2 BW en bij de toepassing ervan zijn de bepalingen van afdeling 6.1.10 BW van belang. Willen de in art. 6:184 BW bedoelde kosten voor vergoeding in aanmerking komen, dan is vereist dat het redelijk is de maatregel te treffen en dat de met de maatregel gemaakte kosten redelijk zijn. Voor het oordeel of het redelijk is de maatregel te treffen, is voldoende dat degene die de kosten maakt er op grond van de ten tijde van het maken van de kosten beschikbare gegevens in redelijkheid van mocht uitgaan dat schade dreigde. Uit wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de vastgestelde schade aan de woning en de stellingen die zijn gedaan met betrekking tot de dreiging van schade door aardbevingen kan de voorzieningenrechter onvoldoende afleiden dat er sprake is van een ernstige en onmiddellijke dreiging zoals door de wet vereist.
4.7.
Het voorgaande betekent dat [eisers] de vordering die hij stelt te hebben op NAM niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Daarmee is niet voldaan aan het criterium zoals dat geldt voor geldvorderingen in kort geding en wordt aan het restitutierisico niet meer toegekomen. Dit brengt met zich dat de vordering van [eisers] zal worden afgewezen. [eisers] zal daarbij als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NAM worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.606,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van NAM tot op heden begroot op € 1.606,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. van Weringh en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: