ECLI:NL:RBNNE:2018:2344

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
18/830445-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen en witwassen van bankpassen

Op 18 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen en het witwassen van bankpassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 41 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte was betrokken bij het witwassen van in totaal € 2.660,- door middel van contante geldopnames van bankrekeningen die afkomstig waren van oplichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een mededader, op verschillende data geldbedragen had gepind van de rekening van een slachtoffer, terwijl hij wist of had moeten vermoeden dat deze bedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat de bankpassen van andere slachtoffers uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank overwoog dat de verdachte een belangrijke rol had gespeeld in het witwassen van de criminele opbrengsten en dat hij zich had laten inpakken door een mededader, die hem had gevraagd om de pinhandelingen uit te voeren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830445-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
4 juni 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Pluijter, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 augustus 2016 tot en met 26 augustus 2016, te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, op ondergenoemde datum/data (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en), namelijk
- op 16 augustus 2016, 570 euro, en/of
- op 17 augustus 2017, 250 euro en/of 460 euro, en/of
- op 18 augustus 2016, 250 euro, en/of
- op 19 augustus 2016, 160 euro, en/of
- op 25 augustus 2016, 360 euro, en/of
- op 26 augustus 2016, 610 euro,
in elk geval (telkens) (een) geldbedrag(en), (welk(e) geldbedrag(en) door middel van oplichting door een of meerdere aangevers was/waren overgemaakt op het rekeningnummer van [slachtoffer 1] ), door contante geldopnames van de rekening van [slachtoffer 1] bij een of meer geldautomaten heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerpen/geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2016 tot en met 16 november 2016, althans op of omstreeks 16 november 2016, te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, voorwerpen, te weten:
- een bankpas op naam van [slachtoffer 1] , rekeningnummer [rekeningnummer] , en/of
- een bankpas op naam van [slachtoffer 2] , rekeningnummer [rekeningnummer] , en/of
- een bankpas op naam van [slachtoffer 3] , rekeningnummer [rekeningnummer]
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het onder 1 ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangiftes, de camerabeelden van de geldopnames en de herkenning van verdachte op die beelden, de aangetroffen pet en zonnebril in de woning van verdachte en de verklaring van verdachte. De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde bewijsbaar op grond van de aangetroffen pinpassen in de woning van verdachte en de verklaringen van de tenaamgestelden, waaruit blijkt dat zij de passen niet vrijwillig hebben afgegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar geldbedragen heeft gepind, maar dat hij niet wist dat deze bedragen van misdrijf afkomstig waren. Daarnaast herkent verdachte zichzelf niet op de foto’s van de geldopnames. Mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van witwassen komen, dan kan geen sprake zijn van gewoontewitwassen gelet op de korte periode die ten laste is gelegd en de verklaring van verdachte dat hij slechts 10 keer heeft gepind.
Oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak feit 2
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de bankpassen op naam van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onvoldoende uit het dossier blijkt dat de bankpassen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Uit de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] lijkt weliswaar te kunnen worden afgeleid dat de bankpassen niet vrijwillig zijn afgegeven, maar uit de verklaringen blijkt niet hoe naast de bankpassen ook de bijbehorende pincodes zijn verkregen, waardoor niet kan worden uitgesloten dat de passen niet tegen de wil van de pashouders in handen van anderen terecht zijn gekomen. De rechtbank acht het onder 2, tweede en derde gedachtestreepje, ten laste gelegde derhalve niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Feiten 1 en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 4 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik meerdere malen heb gepind met bankpassen die op naam stonden van personen die ik niet ken. Ik ben door een zekere [naam 1] benaderd om te pinnen. Ik kreeg van hem bankpassen en daarbij briefjes met de pincodes. Ik droeg als ik pinde steeds een pet en een zonnebril, om niet herkenbaar te zijn. Ik moest van [naam 1] dan mijn telefoon thuis laten. Ik denk dat ik ongeveer 10% van het gepinde bedrag zelf mocht houden. De rest moest ik afdragen aan [naam 1] . Ik heb wel eens gevraagd naar de herkomst van het geld, maar daarover wilde [naam 1] of de anderen die ik soms zag zich niet uitlaten. Het kan kloppen dat ik heb gepind bij de ABN Amro aan de Gorecht-Oost in Hoogezand. Het zou ook kunnen dat ik de pas van [slachtoffer 1] heb gebruikt. U toont mij een foto van de persoon die de geldopnames uitvoert. [1] Het zou kunnen dat ik deze persoon ben. Ik snap dat ze bij mij zijn uitgekomen na het zien van deze foto. Ik zie gelijkenissen met mijn contouren.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 november 2016, opgenomen op pagina 276 e.v. van map 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R016088-NAGANE d.d. 17 januari 2017, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
A: Ik ben wel de pinner maar niet de oplichter.
V: Dit speelt nu een paar maanden.
A: Ja ongeveer 3 maanden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 augustus 2016, opgenomen op pagina 27 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik doe aangifte van oplichting. Op 12 augustus 2016 werd ik gebeld. Ik hoorde dat de man zei: "Ik ben van [bedrijf 1] en heb een factuur openstaan van 1150 euro." Ik heb hem gevraagd of het bedrag in twee termijnen betaald kon worden. Hij vond dit prima en zei: "Dan wordt het nu 575 euro." Ik maakte een bedrag over van 575 euro op 12 augustus 2016. Op 16 augustus 2016 werd ik benaderd door een manspersoon. Deze man belde om te vertellen dat ik het tweede deel moest betalen. Hij zei: "U moet het bedrag van de tweede termijn 575 euro overmaken op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1] met de omschrijving ALDI 25. Ik heb vervolgens de betaling gedaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 oktober 2016, opgenomen op pagina 36 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
Op 16 augustus 2016 omstreeks 16.30 uur werd er gebeld. Ik nam de telefoon op. Ik hoorde een mannenstem die zich voorstelde als zijnde incassobureau " [incassobureau] " en dat er bij hem een vordering ligt van [bedrijf 2] . De man vroeg naar de eigenaresse van restaurant " [restaurant 1] .". Mijn vriendin heeft het gesprek overgenomen. De onbekende persoon vertelde dat er een brief bij hem klaar ligt, maar dat ze voordat ze de brief versturen naar de debiteuren, altijd eerst even nabellen. Dit doen ze om klantgericht te zijn en om onnodige kosten te voorkomen. De man benadrukte wel dat men meteen de betaling zal moeten doen, want anders komen er onnodige incassokosten bij. De man vroeg of wij meteen de betaling konden doen. Mijn vriendin zei toen tegen die man, we kunnen nu niet betalen. Op 17 augustus 2016 belde de man weer. Omdat er nog steeds vanaf de zakelijke telefoon betaald kon worden heb ik het bedrag van zevenhonderdtwaalf euro en zesenveertig cent overgemaakt vanaf mijn privé rekening [rekeningnummer] overgemaakt naar bankrekening [rekeningnummer] ten name van [incassobureau] . Hierbij moest ik het dossiernummer ABDS25 vermelden.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 oktober 2016, opgenomen op pagina 56 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6] :
Ik werd gebeld door een man die zich voordeed als deurwaarder in dienst van bureau [incassobureau] . Deze persoon belde mij op het nummer van visrestaurant [restaurant 2] . Er stond nog een rekening open van € 250,-. Dit bedrag heb ik betaald via mijn bankrekeningnummer [rekeningnummer] . Het geld werd overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [slachtoffer 1] . De persoon die mij belde wist precies hoeveel er openstond bij [bedrijf 2] en als ik meteen € 250,- overmaakte zou het boetebedrag vervallen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 september 2016, opgenomen op pagina 33 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medewerker 1] , namens [restaurant 3] :
Op 19 augustus 2016 werd ik gebeld. Ik nam op en hoorde een mannenstem welke zich kenbaar maakte als een medewerker van [bedrijf 2] . Ik hoorde de man zeggen dat ik vergeten was om een paar maanden geleden het maandelijks verschuldigde bedrag aan [bedrijf 2] over te maken. Om te voorkomen dat er een deurwaarder naar ons toe zou komen moest ik het bedrag meteen overmaken. De man vertelde mij dat ik dit op een ander rekeningnummer moest omdat het dan sneller verwerkt zou worden. Ik hoorde dat de man mij het volgende rekeningnummer opgaf: [rekeningnummer] op naam van [bedrijf 2] met daarbij de omschrijving [incassobureau] . De man heeft mij het bedrag dat ik zou moeten overmaken niet genoemd. Hij heeft mij wel verteld dat het over de maand april zou gaan. Ik heb toen tegen de man verteld dat ik het bedrag meteen over ging maken. Ik ben nadat het gesprek beëindigd was meteen via mijn mobiel op internetbankieren via de ING gegaan en heb het bedrag van EUR 157,46 naar voornoemd rekeningnummer overgemaakt. Ik heb dit gedaan omdat ik overdonderd was en geen deurwaarder wilde hebben. Het rekeningnummer van ons restaurant [restaurant 3] betreft [rekeningnummer] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 augustus 2016, opgenomen op pagina 132 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 7] :
Ik werd op 25 augustus 2016 gebeld door een man die zich voordeed als de crediteurenadministratie van [bedrijf 2] . Deze persoon belde mij op het nummer van Dorpshuis [naam 2] . Er stond nog een rekening open van € 361,46. Dit bedrag heb ik betaald via mijn bankrekening [rekeningnummer] . Het geld werd overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [bedrijf 2] . Het was druk en ik had nog een factuur van ongeveer dit bedrag van [bedrijf 1] openstaan. Daar het telefoontje toch wat haastig overkwam en het tijd werd om te betalen heb ik het overgemaakt.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 augustus 2016, opgenomen op pagina 52 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medewerker 2] , namens Dorpshuis [naam 3] :
Op 26 augustus 2016 werd ik gebeld door een manspersoon die zich voordeed als werknemer [incassobureau] gerechtsdeurwaarderskantoor. De persoon aan de telefoon vertelde mij dat er nog een rekening openstond vanaf april 2016. Dit zou gaan om een rekening van [bedrijf 2] á 612,46 euro. Ik vertelde de man dat wij vrijstelling hiervoor hebben aangevraagd en gekregen omdat wij te weinig gebruik van de radio maken en wij dus geen [bedrijf 2] -rechten hoeven te betalen. Ik hoorde dat de man aan de telefoon zei dat we wel degelijk [bedrijf 2] -rechten moesten betalen, omdat we ook een radio en televisie in het dorpshuis hebben en hier gebruik van maken. Het bedrag moest 26 augustus 2016 uiterlijk voor 16:00 uur zijn bijgeschreven op hun rekening, anders zouden ze de volgende dag over gaan op algemene beslaglegging. Daarbij zouden extra kosten komen zoals proceskosten die ook voor onze rekening kwamen. De man aan de telefoon kwam heel geloofwaardig en zeker van zichzelf over. Indien het om een onterechte betaling zou gaan, zou het geld gewoon weer teruggestort worden. Ik heb voor de zekerheid toen het bedrag van 612,46 euro via internetbankieren overgemaakt op rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [incassobureau] . Ik heb dit bedrag overgemaakt van de rekening van het dorpshuis [naam 3] . Dit is het rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. St. Dorpshuis [naam 2] .
9. Een schriftelijk bescheid, te weten bankafschriften van het rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [slachtoffer 1] , opgenomen op pagina 98 e.v. van map 3 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Boekdatum
Omschrijving
Bedrag af
Bedrag bij
16-08-2016
IBAN: [rekeningnummer]
Naam: [naam 4]
Omschrijving: ALDI 25
€ 575,00
16-08-2016
GEA Gorecht Oost 166 Hoogezand
15:49 uur
€ 570,00
17-08-2016
IBAN: [rekeningnummer]
Naam: Hr. [slachtoffer 5]
Omschrijving: Dossiernummer ABDS 25
€ 712,46
17-08-2016
GEA Gorecht Oost 166 Hoogezand
18:01 uur
€ 250,00
17-08-2016
GEA Gorecht Oost 166 Hoogezand
18:16 uur
€ 460,00
18-08-2016
IBAN: [rekeningnummer]
Naam: [restaurant 2]
€ 250,00
18-08-2016
GEA Gorecht Oost 166 Hoogezand
09:25 uur
€ 250,00
19-08-2016
IBAN: [rekeningnummer]
Naam: [restaurant 3]
Omschrijving: [incassobureau]
€ 157,46
19-08-2016
GEA Gorecht Oost 166 Hoogezand
16:47 uur
€ 160,00
25-08-2016
IBAN: [rekeningnummer]
Naam: Dorpshuis [naam 2]
Omschrijving: Ad321795
€ 361,46
25-08-2016
GEA Gorecht Oost 166 Hoogezand
12:27 uur
€ 360,00
26-08-2016
[rekeningnummer]
Naam: St. Dorpshuis [naam 2]
Omschrijving: AD 321795
€ 612,46
26-08-2016
GEA Gorecht Oost 166 Hoogezand
13:30 uur
€ 610,00
10. Een proces-verbaal camerabeelden te Hoogezand (pinnen) d.d. 21 september 2016, opgenomen op pagina 22 van het aanvullend procesdossier met nummer NN2R016088-NAGANE, inhoudende als relatering van verbalisant:
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] is gebleken dat er geld is gepind van de bankrekening van aangever, waarvan aangever zegt dat hij dat niet is geweest. Het gaat om de pintransacties:
- 16/08/2016 te 15:49 uur een bedrag van € 570,00
- 17/08/2016 te 18:01 uur een bedrag van € 250,00
- 17/08/2016 te 18:16 uur een bedrag van € 460,00
- 26/08/2016 te 13:30 uur een bedrag van € 610,00
- 25/08/2016 te 12:27 uur een bedrag van € 360,00
- 19/08/2016 te 16:47 uur een bedrag van € 160,00
- 18/08/2016 te 09:25 uur een bedrag van € 250,00
Deze beelden werden gevorderd van de ABN AMRO bank NV. Ik zag aan de beelden dat de pintransacties steeds door dezelfde man werden gedaan. Ik herkende de man aan zijn postuur en het gelaat van de man, de jas die hij droeg en hij droeg steeds dezelfde pet met grote bril.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 september 2016, opgenomen op pagina 000 e.v. van map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik werd in april 2016 ineens door [naam 5] benaderd via Facebook. Hij zei dat ik zijn naam had genoemd en dat ik hem had "gesnitched." [naam 5] zei dat ik mijn jas aan hem moest afstaan, of ik moest 250 euro aan hem betalen, anders zou ik problemen met hem krijgen. Ik voelde wel druk. Ik ken [naam 5] namelijk nog van de basisschool en ik weet dat hij geen lieverdje is. Ik heb weleens gehoord dat hij een vuurwapen had of heeft. Ik zag hem weleens tijdens het uitgaan. Ik weet dat hij gauw agressief wordt. Ik heb mijn jas aan hem afgegeven. Op 26 juli 2016 kreeg ik weer een bericht van [naam 5] . Hij zei dat ik weer iets voor hem moest doen. Hij zei dat ik mijn pinpas met code aan hem moest geven. Ik zei dat ik dat niet wilde. Ik kreeg weer een appje van hem op 9 augustus. Hij wou mijn pas hebben. Op 11 augustus wou hij afspreken. Ik heb mijn pinpas aan hem gegeven en de code heb ik later via Whatsapp naar hem toegestuurd. Uiteindelijk heb ik mijn pas niet teruggekregen. [naam 5] zei ook dat ik mijn pas niet mocht blokkeren omdat hij dat dan gelijk wel zou zien. Hij zei "probeer me niet te naaien" en "niet blokken tot ik me doekoe heb." Ik heb mijn pas niet geblokkeerd. Ik durfde dat niet.
De rechtbank overweegt met betrekking tot hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd het volgende.
Feit 1
Nu de verklaring van verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer als onaannemelijk kan worden gepasseerd, terwijl uit het dossier het tegendeel niet is gebleken, zal de rechtbank bij de verdere beoordeling uitgaan van verdachtes verklaring.
Ten aanzien van de specifiek in de tenlastelegging opgenomen bedragen heeft verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij deze geldbedragen heeft opgenomen. Daartegenover heeft verdachte verklaard dat hij in een periode van 3 maanden voorafgaand aan het verhoor bij de politie in november 2016 meerdere malen geldbedragen heeft gepind met bankpassen die hij van een zekere [naam 1] heeft gekregen. Deze passen stonden niet op naam van [naam 1] en evenmin op naam van verdachte zelf. Het is volgens verdachte goed mogelijk dat hij heeft gepind bij de betreffende geldautomaat, die is gesitueerd vlak bij de woning waar hij in die periode heeft verbleven. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij de persoon zou kunnen zijn die zichtbaar is op de foto’s van de pintransacties en dat hij - zoals tevens op de camerabeelden is te zien - altijd een pet en een zonnebril droeg tijdens het pinnen. De rechtbank concludeert uit het voorgaande, in samenhang bezien, dat het verdachte is geweest die de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen heeft gepind.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat deze geldbedragen, die verdachte heeft verworven en voorhanden heeft gehad, middellijk of onmiddellijk afkomstig waren van enig misdrijf, te weten oplichting. De geldbedragen zijn overgemaakt naar een bankrekening van [slachtoffer 1] door aangevers die allen verklaren te zijn benaderd door een persoon die zich heeft voorgedaan als een medewerker van een deurwaarderskantoor, van [bedrijf 1] of van [bedrijf 2] . Deze persoon heeft door het aannemen van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels aangevers bewogen tot het voldoen van een zogenaamde openstaande vordering, met het kennelijke oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank stelt vast dat de in de aangiftes genoemde bedragen daadwerkelijk zijn overgemaakt en dat (nagenoeg) gelijke bedragen nog dezelfde dag zijn opgenomen bij een geldautomaat aan de Gorecht-Oost te Hoogezand.
Verdachte heeft ontkend dat hij wist dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aard van verdachtes gedraging (het pinnen met een bankpas van een voor verdachte onbekende), de relatief hoge beloning die verdachte hiervoor ontving (ongeveer 10% van de gepinde bedragen) en de wijze van uitvoering (vermomd met bril en pet, zonder een telefoon mee te nemen ter voorkoming van herkenning en/of traceerbaarheid) echter worden afgeleid dat verdachte -op zijn minst genomen- willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de geldbedragen die hij met de aan hem ter beschikking gestelde pinpas bij de geldautomaat opnam, afkomstig waren uit enig misdrijf. Bewezen kan dan ook worden dat verdachte de door hem opgenomen geldbedragen heeft witgewassen.
Uitgaande van de verklaring van verdachte acht de rechtbank voorts het medeplegen bewezen, nu er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met in ieder geval de door verdachte genoemde [naam 1] . Hoewel er geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de materiële en intellectuele bijdrage van [naam 1] voorafgaand en na afloop van het strafbare feit van aanzienlijk gewicht. [naam 1] heeft immers het plan opgezet en verdachte gevraagd om de pinhandelingen uit te voeren, waarna hij de bankpas met pincode aan verdachte heeft verstrekt. De gepinde geldbedragen heeft verdachte vervolgens, na aftrek van zijn verdiensten, moeten afstaan aan [naam 1] .
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte gedurende een korte periode meerdere geldbedragen heeft witgewassen. Gelet op de frequentie van de geldopnames in de ten laste gelegde periode acht de rechtbank het gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de bankpas van [slachtoffer 1] , die verdachte heeft gebruikt voor het verrichten van de onder feit 1 bedoelde pinhandelingen en dus voorhanden heeft gehad, afkomstig is van afpersing van deze [slachtoffer 1] door een ander. Ook voor deze bankpas geldt dat uit de omstandigheden waaronder verdachte de bankpas heeft gekregen en de wijze waarop hij hiervan gebruik heeft gemaakt, kan worden afgeleid dat verdachte -in ieder geval in voorwaardelijke zin- wetenschap heeft gehad van de criminele herkomst hiervan. Feit 2 is in zoverre daarom eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 16 augustus 2016 tot en met 26 augustus 2016 te Hoogezand tezamen en in vereniging met een of meer anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte meermalen op ondergenoemde data voorwerpen, te weten geldbedragen, namelijk
- op 16 augustus 2016, 570 euro, en
- op 17 augustus 2016, 250 euro en 460 euro, en
- op 18 augustus 2016, 250 euro, en
- op 19 augustus 2016, 160 euro, en
- op 25 augustus 2016, 360 euro, en
- op 26 augustus 2016, 610 euro,
welke geldbedragen door middel van oplichting door meerdere aangevers waren overgemaakt op het rekeningnummer van [slachtoffer 1] ,
door contante geldopnames van de rekening van [slachtoffer 1] bij een geldautomaat, verworven, terwijl hij en zijn mededader(s) wisten dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 16 augustus 2016 tot en met 16 november 2016 te Hoogezand een voorwerp, te weten een bankpas op naam van [slachtoffer 1] , rekeningnummer [rekeningnummer] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. In het bijzonder wordt hierbij overwogen dat het jaartal 2017, eenmaal genoemd in feit 1, door de rechtbank als een kennelijke verschrijving wordt aangemerkt. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
2. witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 41 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen - aangesloten bij de vordering van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte reclasseringsrapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft meerdere geldbedragen van in totaal € 2.660,- witgewassen. Verdachte heeft verklaard dat hij de contante bedragen in opdracht van een persoon, genaamd [naam 1] , heeft opgenomen en dat hij de bedragen vervolgens aan hem moest afstaan. Van de gepinde en vervolgens afgedragen geldbedragen ontving verdachte naar eigen zeggen 10%. Verdachte heeft op deze manier als schakel in een keten gefungeerd en daarmee bijgedragen aan het bemoeilijken van het traceren van de uit oplichting verkregen geldstromen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte is niet eerder veroordeeld wegens vergelijkbare strafbare feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voorts rekening gehouden met de rapporten van Reclassering Nederland en de ter terechtzitting gegeven toelichting door de heer [naam 6] , reclasseringswerker. De heer [naam 6] heeft ter terechtzitting meegedeeld dat verdachte zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden die reeds vanaf 4 april 2017 gelden. De behandeling bij De Waag is positief afgerond en bij verdachte is thans sprake van enig probleembesef, inzicht in risicofactoren en beschikbare handelingsalternatieven. Verdachtes impulsiviteit is afgenomen.
Hoewel verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, ziet de rechtbank verdachtes onveranderde instabiele financiële situatie, gelet op de aard van het bewezenverklaarde, als een onverminderd aanwezige risicofactor. Hierin ziet de rechtbank aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, om zo verdachte ervan te weerhouden bij het oplossen van zijn financiële problemen verkeerde keuzes te maken en strafbare feiten te plegen.
Al met al acht de rechtbank de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. Hoewel de rechtbank verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde deels vrijspreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een lagere straf op te leggen dan geëist.
In beslag genomen goederen
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen pet en zonnebril verbeurd worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over deze in beslag genomen goederen.
Oordeel van de rechtbank
In de woning waar verdachte verbleef zijn twee zonnebrillen in beslaggenomen, een Rayban pilotenbril en een zonnebril van blauw zwart kunststof. Uitgaande van de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, inhoudende dat hij bij het pinnen een donkerbruine zonnebril met grote glazen, een beetje een ronde vierkante bril, op heeft gehad, gaat de rechtbank ervan uit dat hij hiermee de Rayban pilotenbril bedoelt.
De rechtbank acht de inbeslaggenomen pet en de Rayban pilotenbril vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit voorwerpen zijn met behulp van welke feit 1 is begaan en deze toebehoren aan verdachte.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen zonnebril van blauw zwart kunststof, zal de rechtbank gelasten dat deze bril moet worden teruggegeven aan verdachte als degene onder wie deze bril in beslag is genomen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 41 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen pet en zonnebril (merk Rayban pilotenbril).
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen zonnebril van blauw zwart kunststof aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.A. Wiersma, voorzitter, mr. M. Haisma en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juni 2018.
Mr. Wiersma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie pagina 21 van het aanvullend procesdossier.