4.1.4Lijkschouw
De schouw van [slachtoffer 1] werd op zondag 6 november 2016 omstreeks 04.00 uur, in bij-
zijn van ons, verbalisanten, verricht door J. Touissaint, forensisch arts te Groningen. Bij
deze schouw bleek dat het slachtoffer als gevolg van schedel/ hersenletsel was overleden.
Dit letsel was te herleiden als gevolg van het ongeval.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2016, opgenomen op pagina 51 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op dinsdag 8 november 2016 verklaarde getuige [getuige 3] telefonisch het volgende:
Ik was zaterdag 8 november 2016 getuige van de aanrijding op de Plataanlaan te Groningen. Ik reed op de ringweg van Groningen, komende uit de richting Zuidwolde en gaande in de richting Aduard. Ik reed op dat moment ongeveer 60 à 70 kilometer per uur. Bij de oprit, vlakbij waar het ongeluk is gebeurd, zag ik een bestelbus rijden De bus was op ongeveer 50 à 60 meter voor mij. De bestelbus had ongeveer dezelfde snelheid als ik, omdat de afstand niet groter of kleiner werd. Aan het einde van de oprit of al op de rechter rijbaan zag ik dat de bestelbus een rare knik maakte. Ik bedoel daarmee dat de bestelbus naar rechts zwenkte en toen tegen de betonnen pilaar botste.
3-1 Een geneeskundige verklaring, op 24 november 2017 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis (niet praktiserend) chirurg, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring: Op 5 november 2016 is bij [slachtoffer 2] ernstig schedel-hersenletsel geconstateerd.
3-2 Een schriftelijk bescheid, te weten een ontslagbrief d.d. 27 januari 2017 van het UMCG Centrum voor Revalidatie, locatie Beatrixoord, opgemaakt door [naam], voor zover luidende:
[slachtoffer 2] is van 28-12-2016 tot en met 19 januari 2017 opgenomen geweest in het UMCG Centrum voor Revalidatie, locatie Beatrixoord, met de diagnose: "status na ernstig traumatisch hersenletsel na (auto vs viaduct) d.d. 5-11-2016.
3-3 Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 24 november 2017, los opgenomen bij voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik heb ernstig traumatisch hersenletsel. Ik ben in januari 2017 naar het Beatrixoord gegaan voor een langdurige revalidatie. Ik zat de eerste 3 weken intern bij liet Beatrixoord. Ik heb ongeveer 2 a 2,5 weken in coma gelegen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 45 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [getuige 1] :
Ik hoorde de man zeggen: 'Het is mijn schuld, ik ben de schuldige, ik heb aan de handrem getrokken. Ik moest er al uit en ze reden door dus ik trok aan de handrem.' Ik zag dat de man welke dit zei blank was. Ik zag nog een andere man rond lopen die zichtbaar in paniek was. Ik zag dat deze man een getinte huidskleur had.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 6 november 2016 had ik telefonisch contact met collega [getuige 1] . Ik hoorde dat zij gisteren, 5 november 2016, bij de aanrijding geweest was in privé tijd. Ik hoorde dat zij twee slachtoffers op de grond had zien liggen die niet aanspreekbaar waren. Zij zag verder nog twee mannen rondlopen die bij het ongeluk betrokken waren. Hiervan was er één man met een blanke huidskleur en de andere man had een donkere huidskleur. Zij hoorde de man met blanke huidkleur zeggen: 'ik heb het gedaan, ik heb aan de handrem getrokken'. Mij is bekend dat er vier betrokkene waren, hiervan waren twee aanspreekbaar, namelijk: [slachtoffer 3] en [verdachte] , van wie één een blanke huidskleur heeft en dit is [verdachte] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 november 2016, opgenomen op pagina 79 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
(p. 80) Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: "Wat heb ik gedaan? Wat heb ik gedaan?" Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: "Ik heb de handrem omhoog getrokken". Ik zei tegen [verdachte] : "Dat meen je niet?!" Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: "Ja, ik heb dit nooit gewild, dit was echt niet mijn bedoeling. Wat moet ik nu doen?"
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 9 november 2016, opgenomen op pagina 96 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
(p. 95) Ik hoorde [verdachte] ter plaatse zeggen ik wou naar het feest en ze wilde me er niet uit laten, kijk nou wat er is gebeurd. [verdachte] heeft gezegd, help we zijn gebotst en het woord handrem erbij.
(p. 96) Hierop volgde een stormvloed van woorden, waarvan ik mij kan herinneren, dat hij continue herhaalde: "ik had hier niet moeten zijn ik had op het feest moeten zijn en dit had niet moeten gebeuren". Ik weet zeker dat mijn man tegen mij heeft gezegd: "Handrem en ik had hier niet moeten zijn, etc".
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De oorzaak van het ongeval
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank bewezen dat het ongeval is veroorzaakt door het aantrekken van de handrem. Naar het ongeval is nader onderzoek ingesteld waarvan de bevindingen zijn opgenomen in genoemd proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse. Uit het onderzoek is gebleken dat de handrem volledig is aangetrokken, waardoor beide achterwielen blokkeerden. Als gevolg van de blokkerende achterwielen kwam het voertuig in een ongecontroleerde dwarsslip terecht en kwam het voertuig vervolgens in botsing met een betonnen pilaar van het spoorwegviaduct, ten gevolge waarvan het om zijn as tolde en onder het spoorwegviaduct op de rijbaan tot stilstand kwam. Op de rijbaan werden twee blokkeersporen aangetroffen. Uit de positie van deze twee blokkeersporen kon blijken dat deze waren veroorzaakt door de achterbanden van het voertuig. De knik die in het spoor op het wegdek is aangetroffen is ontstaan op het moment dat de voorzijde van het voertuig in botsing kwam met de 1e pilaar van het spoorwegviaduct aan de rechterzijde van de rijbaan. Dat de rijvaardigheid van de bestuurder mogelijk was beinvloed door het gebruik van alcohol en cocaïne doet aan het voorgaande niet af. Het verweer van de raadsman over dit punt wordt daarom verworpen.
Verder leidt de rechtbank uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen af dat het verdachte is geweest die aan de handrem heeft getrokken. De getuigen [getuige 1] en [slachtoffer 3] hebben verklaard dat verdachte hen dit kort na het ongeval heeft verteld. Anders dan de raadsman heeft de rechtbank geen reden om aan de juistheid van hun verklaringen te twijfelen nu zij deze gelijkluidend en onafhankelijk van elkaar hebben afgelegd. De verklaring die verdachte op straat tegenover [getuige 1] heeft afgelegd was bovendien met redenen omkleed. Immers, verdachte heeft niet slechts gezegd dat hij aan de handrem heeft getrokken, hij heeft daarbij ook aangegeven waarom hij aan de handrem heeft getrokken, namelijk omdat hij eruit moest en de bestuurder van de auto, [slachtoffer 2] , doorreed. De verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer 3] worden bovendien ondersteund door de verklaring van de vrouw van verdachte, [getuige 2] , inhoudende dat zij verdachte kort na het ongeval heeft horen zeggen "help we zijn gebotst en het woord handrem erbij". Tevens zou verdachte haar hebben gezegd "ik wou naar het feest en ze wilde me er niet uit laten, kijk nou wat er is gebeurd". De rechtbank stelt vast dat verdachte derhalve ook tegenover zijn vrouw, in lijn van hetgeen hij aan [getuige 1] had gezegd, een verband legt tussen het hem niet eerst willen afzetten en het trekken aan de handrem. De rechtbank beschouwt daarom hetgeen verdachte op straat tegenover de getuigen heeft gezegd als een waarachtige verklaring over de toedracht van het ongeval. Het verweer van de raadsman over dit punt wordt verworpen.
Vrijspraak van doodslag, poging tot doodslag en (poging tot) zware mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat verdachte heeft verklaard dat hij de gevolgen van het ongeval niet heeft gewild. De rechtbank hecht geloof aan deze verklaring. Vol opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de inzittenden van de auto is daarom niet te bewijzen.
Voor opzet in de vorm van ‘voorwaardelijk opzet’ acht de rechtbank evenmin voldoende bewijs voorhanden. Het aantrekken van de handrem was naar het oordeel van de rechtbank géén handeling die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer was gericht op het intreden van dood dan wel zwaar lichamelijk letsel bij één van de inzittenden (waaronder hijzelf), dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die gevolgen ook aanvaard heeft.
Het aantrekken van de handrem was naar het oordeel van de rechtbank veeleer een volkomen onbezonnen en ondoordachte actie die gericht was op het tot stilstand brengen van de auto met het oog op een afspraak van verdachte op een voetbalfeestje.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte
willensen wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat één of meer inzittenden zou(den) komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou(den) oplopen, moet verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde doodslag op [slachtoffer 1] , poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en de zware mishandeling van [slachtoffer 2] en de poging tot doodslag en zware mishandeling van [slachtoffer 3] .
Verkeersdeelnemer in de zin van artikel 6 van de WVW 1994
De rechtbank overweegt dat verdachte op het moment dat hij als passagier aan de handrem trok daarmee bewust een bedieningsorgaan van het motorrijtuig heeft gehanteerd en zodoende de voortbeweging en rijrichting van het motorrijtuig heeft beïnvloed. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich dan ook op dat moment en daardoor gemanifesteerd als bestuurder van de auto en dient hij in zoverre als verkeersdeelnemer in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 te worden aangemerkt.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
Bij het vaststellen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte als passagier van een auto, terwijl deze auto met een snelheid van circa 70 km/h reed, vanaf de achterbank de handrem volledig heeft aangetrokken. De rechtbank beoordeelt het handelen van verdachte als zeer onvoorzichtig. Deze handelwijze van verdachte heeft geleid tot een ongeval waarbij één van de slachtoffers, [slachtoffer 1] , is overleden en het andere slachtoffer, [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De omstandigheid dat de bestuurder onder invloed verkeerde van alcohol en cocaïne, zoals gesteld door de raadsman, doet aan het vorenstaande niet af.