ECLI:NL:RBNNE:2018:249

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
18/730493-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak met dementerende vrouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verrichten van ontuchtige handelingen met een 92-jarige, dementerende vrouw in een wijkzorgcentrum. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2018, waar de verdachte aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. T. van der Goot. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

De tenlastelegging omvatte verschillende ontuchtige handelingen die de verdachte op of omstreeks 10 februari 2016 zou hebben gepleegd, terwijl de vrouw in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. De officier van justitie vorderde veroordeling en voerde aan dat getuigenverklaringen de beschuldigingen ondersteunden. Getuige 1 verklaarde de verdachte in de kamer van de vrouw te hebben aangetroffen in compromitterende positie, terwijl getuige 2 meldde dat de vrouw kort na het voorval had gezegd dat een man aan haar lichaam zat.

De verdediging betoogde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de ontuchtige handelingen had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de getuigen waren niet eenduidig en er was geen overtuigend bewijs dat de verdachte de handelingen had verricht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde ontuchtige handelingen had gepleegd, en sprak hem vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730493-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 januari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1939 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2016 te Leeuwarden, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1923), van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die [slachtoffer] niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte:
- de kleding van die [slachtoffer] uitgedaan en/of omhoog getrokken en/of
- de luier/incontinentiebroek van die [slachtoffer] opengemaakt en/of opengeslagen en/of
- ( vervolgens) bovenop die [slachtoffer] gaan liggen en/of
- ( vervolgens), terwijl die [slachtoffer] met ontbloot onderlichaam en ontblote borsten op bed lag, zijn handen aan weerzijden van haar torso geplaatst en met zijn bovenlichaam op haar bovenlichaam gaan liggen/leunen en/of
- aan het lichaam van die [slachtoffer] heeft gezeten, terwijl zij (al dan niet met ontbloot onderlichaam en ontblote borsten) op bed lag.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij verdachte heeft aangetroffen in de kamer van de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), terwijl hij met zijn bovenlichaam op het lichaam van [slachtoffer] lag waarbij het onderlichaam en de borsten van [slachtoffer] ontkleed waren. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] kort na het gebeuren tegen haar heeft gezegd dat een man aan haar lichaam zat.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verklaring van [getuige 1] dat zij het idee had dat verdachte ook zijn benen op het bed waarop [slachtoffer] lag, wilde doen, niet strijdig is met haar verklaring dat zij verdachte heeft aangetroffen met zijn bovenlichaam op het bovenlichaam van [slachtoffer]. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat de door verdachte gegeven uitleg van de reden van zijn aanwezigheid op de kamer van [slachtoffer] en van hetgeen hij daar zou hebben gedaan telkens wisselt en niet overtuigend is, dat uit de verklaringen van [getuige 1] en getuige [getuige 3] niet blijkt dat verdachte nadat hij op de kamer van [slachtoffer] was aangetroffen tegen hen heeft gezegd dat hij het kunstgebit van [slachtoffer] wilde verwijderen, zoals hij later heeft verklaard, dat verdachte geen goede reden heeft gegeven voor het sluiten van de deur van de kamer van [slachtoffer] en dat de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] zelf de deken heeft afgeslagen, haar nachtjapon omhoog heeft gedaan en haar incontinentiebroek kapot heeft gemaakt, niet strookt met de verklaring van haar behandelaars dat zij niet in staat was om deze handelingen zo bewust na elkaar te verrichten. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer], terwijl hij wist dat zij zodanig dementerend was dat zij niet in staat was daaraan weerstand te bieden of haar wil daaromtrent kenbaar te maken. Volgens de officier van justitie hebben deze ontuchtige handelingen hierin bestaan dat verdachte de kleding van [slachtoffer] omhoog heeft getrokken, haar incontinentiebroek open heeft gemaakt en opengeslagen en vervolgens, terwijl [slachtoffer] met ontbloot bovenlichaam en ontblote borsten op bed lag, met zijn bovenlichaam op haar is gaan leunen en aan haar lichaam heeft gezeten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Primair heeft hij daartoe aangevoerd dat niet wettig en in ieder geval niet overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer]. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [slachtoffer] leed aan een zodanige ziekelijke stoornis van haar geestvermogens dat zij niet of onvolkomen in staat was om haar wil te bepalen ten aanzien van seksuele handelingen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde ontuchtige handelingen kunnen worden onderverdeeld in drie (groepen van) handelingen.
In de eerste plaats is ten laste gelegd dat verdachte de kleding van [slachtoffer] heeft uitgedaan of omhoog heeft getrokken en haar incontinentiebroek heeft opengemaakt of opengeslagen. In de tweede plaats is ten laste gelegd dat verdachte aan het lichaam van [slachtoffer] heeft gezeten, terwijl zij met ontbloot onderlichaam en ontblote borsten op bed lag. In de derde plaats is ten laste gelegd dat verdachte zijn handen aan weerszijden van de torso van [slachtoffer] heeft geplaatst en (met zijn bovenlichaam) op haar (bovenlichaam) is gaan liggen/leunen, terwijl zij met ontbloot onderlichaam en ontblote borsten op bed lag.
[slachtoffer] was ten tijde van het voorval 92 jaar oud en zij verbleef vanwege dementie / Alzheimer in een beschermde woonvorm op een gesloten afdeling in [naam instelling] te Leeuwarden (hierna: [naam instelling]). Het voorval heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016 in de loop van de ochtend. [slachtoffer] lag op dat moment nog op haar bed in haar kamer in [naam instelling]. De vrouw van verdachte verbleef in de kamer naast de kamer van [slachtoffer]. Verdachte kwam vaak in [naam instelling] om zijn vrouw te bezoeken. Hij had daarom toegang tot het halletje waarin zich de deuren naar de kamers van zijn vrouw en [slachtoffer] bevinden.
[getuige 1] werkte ten tijde van het voorval als verzorgende in [naam instelling]. Zij heeft verklaard dat ze verdachte heeft aangetroffen in de kamer van [slachtoffer] en dat zij heeft gezien dat op dat moment het dekbed van [slachtoffer] was afgeslagen, haar nachtjapon omhoog was geschoven, haar incontinentiemateriaal los was en haar borsten en onderlichaam ontbloot waren. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat zij niet heeft gezien dat verdachte de nachtjapon omhoog heeft geschoven en de incontinentiebroek open heeft gemaakt of open heeft geslagen.
Verdachte heeft ontkend dat hij deze handelingen heeft verricht. Hij heeft verklaard dat hij door de openstaande deur van de kamer van [slachtoffer] heeft gezien dat zij sliep en haar kunstgebit naar beneden was gezakt en dat hij haar wakker heeft gemaakt om het kunstgebit uit haar mond te halen. Verder heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] toen zelf kort na elkaar haar deken heeft afgeslagen, haar incontinentiebroek kapot heeft gescheurd en haar bovenkleding omhoog heeft gedaan.
Blijkens een door [getuige 2] opgestelde schriftelijke verklaring heeft zij korte tijd later met [slachtoffer] over het voorval gesproken. [slachtoffer] heeft toen niets gezegd over het afslaan van haar deken, het omhoog schuiven van haar nachtjapon of het openmaken en openslaan van haar incontinentiebroek.
Bij het voorval zijn geen andere getuigen aanwezig geweest. Er zijn ook geen andere bewijsmiddelen waaruit blijkt dat het verdachte is geweest die de genoemde handelingen heeft verricht.
[getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] zichzelf niet helemaal zelfstandig kan aan- en uitkleden, maar dat zij wel haar shirt omhoog kan doen en haar incontinentiemateriaal kan losmaken. [getuige 3], werkzaam als verpleegkundige en coach in [naam instelling], heeft verklaard dat [slachtoffer] in staat was zelf haar nachtjapon omhoog te doen en haar incontinentiemateriaal los te maken, dat het wel vaker gebeurde dat [slachtoffer] dit gedurende de nacht deed en dat [slachtoffer] niet het besef had om deze handelingen allemaal snel achter elkaar te verrichten.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de nachtjapon van [slachtoffer] omhoog heeft getrokken en haar incontinentiebroek heeft opengemaakt en opengeslagen. Er is geen bewijs waaruit blijkt dat verdachte deze handelingen heeft verricht. Evenmin is er bewijs voor de stelling dat het niet anders kan dan dat verdachte dit heeft gedaan. Op grond van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] kan immers niet worden uitgesloten dat [slachtoffer] deze handelingen zelf heeft verricht. Hoewel het, gelet op het ziektebeeld van [slachtoffer], niet waarschijnlijk lijkt dat zij deze handelingen bewust en kort na elkaar heeft verricht, zoals verdachte heeft verklaard, is het wel mogelijk dat zij deze handelingen in de loop van de nacht of de ochtend zelf heeft verricht.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (op ontuchtige wijze) aan het lichaam van [slachtoffer] heeft gezeten, terwijl zij met ontbloot onderlichaam en ontblote borsten op bed lag. Verdachte heeft ontkend dat hij aan het lichaam van [slachtoffer] heeft gezeten en uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat zij niet heeft gezien dat verdachte dit heeft gedaan. De enkele verklaring waaruit mogelijk zou kunnen worden afgeleid dat verdachte dit wel heeft gedaan, is de eerder genoemde schriftelijke verklaring van [getuige 2]. In deze verklaring staat dat [slachtoffer] kort na het voorval op de vraag van [getuige 2] of zij nog wist dat er een man in haar kamer was, heeft geantwoord: "Ja" en "Hij zat aan mij, hij zat aan mijn lichaam." Hoewel het zeer wel mogelijk is dat [slachtoffer] hiermee heeft gedoeld op het voorval, kan, gelet op haar ziektebeeld en haar psychische toestand, niet worden uitgesloten dat zij iets anders heeft bedoeld. Bovendien is de opmerking van [slachtoffer] zeer algemeen en blijkt daaruit niet aan welk deel van het lichaam "hij" heeft gezeten, zodat niet kan worden vastgesteld, zo er al sprake zou zijn geweest van een aanraking, of deze aanraking ontuchtig is geweest.
[getuige 1] heeft verklaard dat zij de deur van de kamer van [slachtoffer] open heeft gedaan, dat zij verdachte heeft aangetroffen die met zijn bovenlichaam bovenop [slachtoffer] lag, dat hij met zijn hoofd bij het hoofd van [slachtoffer] was, dat hij zijn kleren aan had en dat zij het idee had dat hij net bovenop [slachtoffer] wilde klimmen. Verder heeft zij verklaard dat verdachte zijn handen aan beide zijden van de torso van [slachtoffer] had, dat zij hun gezichten en lichamen tegenover elkaar hadden, dat verdachte met zijn rechterbeen op de grond stond en zijn linkerbeen in de lucht zweefde en dat zij dacht dat verdachte op [slachtoffer] ging liggen.
Verdachte heeft ontkend dat hij op [slachtoffer] heeft gelegen of geleund. Ook heeft hij ontkend dat hij van plan was dit te gaan doen.
Tijdens het eerder genoemde gesprek tussen [slachtoffer] en [getuige 2] heeft [slachtoffer] niet gezegd dat de man die in haar kamer was op haar heeft gelegen.
Naar het oordeel van de rechtbank zouden de waarnemingen van [getuige 1] erop kunnen wijzen dat verdachte van plan was om bovenop [slachtoffer] te gaan liggen, terwijl zij met ontbloot onderlichaam en ontblote borsten op bed lag. De rechtbank heeft op grond van de verschillende verklaringen van [getuige 1] over wat zij bij het binnenkomen van de kamer van [slachtoffer] heeft gezien echter twijfels over wat zij precies heeft waargenomen en over hoe ver de door haar beschreven handelingen al gevorderd waren. Daardoor is de rechtbank er niet van overtuigd dat verdachte tijdens het voorval daadwerkelijk met zijn bovenlichaam op het (deels) ontblote lichaam van [slachtoffer] heeft geleund of gelegen. [getuige 1] heeft in eerste instantie verklaard dat verdachte met zijn bovenlichaam bovenop [slachtoffer] lag. Zij heeft echter ook verklaard dat zij dacht dat verdachte op [slachtoffer] wilde gaan liggen. Dit suggereert dat deze handeling nog niet was voltooid. Deze suggestie wordt ondersteund door haar verklaring dat verdachte en [slachtoffer] hun lichamen tegenover elkaar hadden. Aangezien het ene been van verdachte op de grond stond en zijn andere been in de lucht zweefde, moet [getuige 1] het daarbij over de bovenlichamen van verdachte en [slachtoffer] hebben gehad. Indien twee (boven)lichamen op elkaar liggen, is het niet gebruikelijk om te zeggen dat deze lichamen zich tegenover elkaar bevinden. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat het, gelet op verdachtes leeftijd en zijn medische toestand ten tijde van het voorval, aannemelijk is dat het hem de nodige moeite en daarmee enige tijd zou hebben gekost om (met zijn bovenlichaam) bovenop het (bovenlichaam) van [slachtoffer] te gaan leunen of liggen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet overtuigend bewezen dat verdachte (met zijn bovenlichaam) bovenop (het bovenlichaam) van [slachtoffer] is gaan leunen of liggen.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte één of meer van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer]. Om die reden zal zij verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2018.