Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor alle laste gelegde feiten gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde aangevoerd dat door verdachte voldoende aannemelijk is gemaakt wat de herkomst is van de (in de ten laste gelegde periode) op zijn rekening gestorte bedragen. Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het ten laste gelegde en dat het goed mogelijk is dat iemand anders dan verdachte hiervoor verantwoordelijk is geweest.
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
t.a.v. het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier niet uitsluiten dat iemand anders dan verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd, zodat zij niet tot een veroordeling komt.
t.a.v. het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 253 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Drenthe, onderzoek Tomyris, d.d. 30 maart 2017, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Deze opgave luidt met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2018;
2. Een schriftelijk bescheid, afkomstig van Enexis Groep, d.d. 14 februari 2017, opgemaakt door [werknemer] , opgenomen op pagina 264 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Drenthe, onderzoek Tomyris, d.d. 30 maart 2017, inhoudende de verklaring van [werknemer] .
t.a.v. het onder 3 ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde acht de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. De rechtbank overweegt hierbij als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wél is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de gebleken feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd over de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn woning. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij de handel in verdovende middelen veel contant geld gemoeid is. Het gegeven dat verdachte zich bezig hield met drugspraktijken, terwijl er in de ten laste gelegde periode meerdere keren (grote) geldbedragen zijn gestort op zijn rekening en er géén inkomsten uit bijvoorbeeld werk of inkomen waren, rechtvaardigt het vermoeden van witwassen van opbrengsten van uit misdrijf afkomstige geldbedragen. Gelet op dit vermoeden is het aan verdachte om een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven over de herkomst van deze geldbedragen. Temeer omdat het dossier geen enkele aanwijzing biedt dat de verdachte voornoemde geldbedragen op legale wijze heeft verkregen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaringen afgelegd waaruit zou moeten blijken wat de herkomst is van de gestorte geldbedragen. Verdachte stelt dat hij legale inkomsten had uit de handel op marktplaats. Er zijn echter geen stukken overgelegd waaruit deze handel op marktplaats of anderszins zou blijken. Dit maakt dat verdachte onvoldoende verifieerbare informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat de op zijn rekening gestorte geldbedragen op legale wijze zijn verkregen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de in de ten laste gelegde periode op de rekening van verdachte gestorte geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van deze geldbedragen.
Op basis van het dossier kan niet bewezen worden dat verdachte in de ten laste gelegde periode exact het bedrag van in totaal € 4.600,00, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, zodat volstaan wordt met de bewezenverklaring van het verwerven en voorhanden hebben van enig geldbedrag.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde, redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 21 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 13 februari 2017 een in werking zijnde hennepkwekerij aanwezig had in de woning aan de [straatnaam] te Zwartemeer;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, relaas proces-verbaal d.d. 30 maart 2017, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Drenthe, onderzoek Tomyris, d.d. 30 maart 2017, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Gedurende het financiële onderzoek naar verdachte [medeverdachte] en [verdachte] werd duidelijk dat het legale inkomen van hen niet toereikend was om de uitgaven te kunnen doen, zoals te zien is op de bankafschriften. Tevens werd duidelijk uit bancair onderzoek dat er bedragen werden overgeboekt vanaf de bankrekening van [medeverdachte] om rekeningen van verdachte [verdachte] (huur etc) te betalen;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2017, opgenomen op pagina 440 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Via het bankrekeningnummer [nummer] op naam van [verdachte] , vinden diverse transacties plaats. 01-10-2017 t/m 31-10 2016 totaal bijgeschreven € 353, 01-11-2016 t/m 30-11-2016 totaal bijgeschreven € 1.249,56, 01-12-2016 t/m 31-12-2016 totaal bijgeschreven 510,85, 01-01-2017 t/m 25-01-2017 totaal bijgeschreven 242,91.
Totaalbeeld: opvallend is dat er geen inkomsten zijn zoals inkomsten uit werk of uitkering;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2017, opgenomen op pagina 446 e.v. van voornoemd dossier, d.d. 30 maart 2017, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Via het bankrekeningnummer [nummer] op naam van [medeverdachte] , vinden diverse transacties plaats. Opvallend zijn de contante stortingen. 31-10-2016 storting € 350,00, 01-12-2016 storting € 800,00, 30-12-2016 storting € 1.500,00, 08-02-2017 storting 900,00;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 458 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
U vraagt mij wat mijn bron van inkomsten is. Ik had tot juni 2016 een vast inkomen, omdat ik nog in de bijstand zat. De huur bedraagt 750,- euro, niet all-in;
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 490 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte] :
Ik heb weleens geld gekregen van [verdachte] . [verdachte] betaalde huur voor de woning aan de [straatnaam] te Zwartemeer.