ECLI:NL:RBNNE:2018:2621

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
18/930093-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor schuldwitwassen na betrokkenheid bij hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van schuldwitwassen en andere delicten. De verdachte, geboren in 1970, werd bijgestaan door advocaat mr. J.J.J.L. Maalste, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar een hennepkwekerij in de woning van de medeverdachte, waar de verdachte ook verbleef. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en het stelen van elektriciteit. Tijdens de zitting op 21 juni 2018 werd duidelijk dat de verdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de hennepkweek of de diefstal van elektriciteit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldigingen, maar oordeelde wel dat zij zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. Dit was gebaseerd op het feit dat zij aanzienlijke contante stortingen op haar rekening had ontvangen van de medeverdachte, zonder te weten waar deze gelden vandaan kwamen. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf op van 40 uren, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de benadeelde partij, Enexis Netbeheer B.V., niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de rechtbank het feit niet bewezen achtte waaruit de schade zou zijn ontstaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/930093-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2018. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.J.L. Maalste, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 13 februari 2017 te Zwartemeer, gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straatnaam]) een hoeveelheid van (in totaal) 204 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 13 februari 2017 te Zwartemeer, gemeente Emmen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, waarbij verdachte en/of haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen stroom/elektriciteit onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en met 13 februari 2017 te Zwartemeer en/of Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 5.513,45 euro, althans enig(e) geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2016 tot en met 13 februari 2017 te Zwartemeer en/of Emmer-Compascuum, gemeente Emmen, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 5.513,45 euro, althans enig(e) geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde het volgende aangevoerd. Verdachte heeft geen bijdrage geleverd aan de hennepkwekerij, maar was ervan op de hoogte dat de hennepplanten in de woning van medeverdachte [medeverdachte] aanwezig waren en heeft dit op z’n minst gedoogd. Aangezien verdachte zelf ook verbleef in deze woning, bevonden de planten zich in haar machtssfeer, zodat bewezen kan worden dat zij de planten, tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte], opzettelijk aanwezig heeft gehad. Met betrekking tot het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte heeft nagelaten inzichtelijk te maken wat de herkomst is van het geld van de op haar rekening gedane contante stortingen. Nu zij aldus niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gelden een rechtmatige herkomst hebben, kan het niet anders dan dat deze gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf. Bewezen kan derhalve worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk witwassen van een geldbedrag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het ten laste gelegde. Zij heeft immers enkel gelegenheid verschaft, hetgeen wellicht medeplichtigheid oplevert, maar onvoldoende is voor de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. Met betrekking tot het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat door verdachte, met betrekking tot een groot deel van de in de ten laste gelegde periode op haar rekening gestorte geldbedragen, voldoende aannemelijk is gemaakt wat de rechtmatige herkomst van deze gelden is. Voor wat betreft de overige bedragen kan volgens de raadsman op basis van het dossier niet bewezen worden dat verdachte wetenschap heeft gehad dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren, en ook niet dat zij dit had moeten vermoeden.
Oordeel van de rechtbank
t.a.v. het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat zij op de hoogte was van de hennepkwekerij in de woning van medeverdachte [medeverdachte] en dat zij dit heeft gedoogd. Door deze wetenschap en door dit te gedogen heeft verdachte opzettelijk gelegenheid verschaft tot het telen van hennep. Er is echter onvoldoende bewijs voorhanden waaruit blijkt dat verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van het) opzettelijk aanwezig hebben van de in de woning aangetroffen hennepplanten. Verdachte heeft verklaard dat zij één keer in de kwekerij is geweest en niet blijkt dat zij duurzaam in de woning verbleef en dat zij zelfstandig toegang had tot de kamer waar de kwekerij zich bevond. Aldus kan, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet bewezen worden dat verdachte daadwerkelijk de planten in haar beschikkingsmacht heeft gehad in die zin dat zij daar zeggenschap over heeft gehad. Daarnaast kan niet bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) de diefstal van stroom/elektriciteit, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte zelfstandig toegang had tot de meterkast en evenmin blijkt dat zij van de diefstal op de hoogte was.
t.a.v. het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde
Verdachte zal van het onder 3 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte wist dat de op haar rekening gestorte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren.
Voor een bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie en ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd over de aanwezigheid van een hennepkwekerij in zijn woning. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij de handel in verdovende middelen veel contant geld gemoeid is. Het gegeven dat [medeverdachte] zich bezig hield met drugspraktijken, terwijl er in de ten laste gelegde periode meerdere keren (grote) geldbedragen zijn gestort op de rekening van verdachte en [medeverdachte] géén inkomsten uit bijvoorbeeld werk of inkomen genoot, rechtvaardigt het vermoeden van witwassen van opbrengsten van uit misdrijf afkomstige geldbedragen. De stelling van [medeverdachte] dat hij legale inkomsten had uit de handel op marktplaats is niet onderbouwd en ook overigens niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat er bij [medeverdachte] geen sprake is geweest van legale inkomsten en dat de bedragen waarover hij beschikte niet anders dan van misdrijf afkomstig kunnen zijn geweest.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat door [medeverdachte] meerdere keren geld is gestort op haar rekening, onder meer voor de betaling van de huur van de woning aan de [straatnaam] te Zwartemeer. Daarnaast heeft zij verklaard dat zij wist dat er een hennepkwekerij aanwezig was in deze woning, waar zij verder niets van wilde weten. Over de herkomst van de gestorte geldbedragen heeft verdachte verklaard dat zij niet wist wat voor inkomen [medeverdachte] had omdat daar niet over werd gepraat, maar dat zij wel wist dat [medeverdachte] geen werk had. Gelet hierop heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door zonder wetenschap van de herkomst van de gelden het storten door [medeverdachte] van die geldbedragen op haar rekening te accepteren. Verdachte heeft verder bij de politie en ter terechtzitting verklaringen afgelegd waaruit zou moeten blijken wat de herkomst is van een groot deel van de in de ten laste gelegde periode op haar rekening gestorte geldbedragen.
Verdachte stelt dat de opbrengst van de verkoop van de Volkswagen Transporter die op haar naam stond, ten bedrage van een paar duizend euro in twee delen is gestort op haar rekening en dat ook de opbrengst van een zaagtafel, ten bedrage van rond de € 1.500,00, op haar rekening is gestort. Ter onderbouwing hiervan zijn, op een overschrijvingsbewijs van de Volkswagen Transporter na, geen nadere stukken overgelegd, hetgeen betekent dat de gegeven verklaring niet aannemelijk is gemaakt en niet verifieerbaar is. Aldus heeft verdachte onvoldoende verifieerbare informatie verstrekt waaruit blijkt dat de op haar rekening gestorte geldbedragen op legale wijze zijn verkregen. Verdachte had - gezien bovengenoemde feiten en omstandigheden - nader onderzoek moeten doen naar de herkomst van de geldbedragen. Nu zij dit niet heeft gedaan is zij zodanig onvoorzichtig geweest dat zij zich hierdoor heeft schuldig gemaakt aan schuldwitwassen.
Op basis van het dossier kan niet bewezen worden dat verdachte in de ten laste gelegde periode exact het bedrag van in totaal € 5.513,45, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, zodat volstaan wordt met de bewezenverklaring van het verwerven en voorhanden hebben van enig geldbedrag.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, relaas proces-verbaal d.d. 30 maart 2017, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Drenthe, onderzoek Tomyris, d.d. 30 maart 2017, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Gedurende het financiële onderzoek naar verdachte [verdachte] en [medeverdachte] werd duidelijk dat het legale inkomen van hen niet toereikend was om de uitgaven te kunnen doen, zoals te zien is op de bankafschriften. Tevens werd duidelijk uit bancair onderzoek dat er bedragen werden overgeboekt vanaf de bankrekening van [verdachte] om rekeningen van verdachte [medeverdachte] (huur etc) te betalen. Ook werden er vanaf [verdachte] haar rekening overboekingen gedaan naar de bankrekening van [medeverdachte]. Opvallend hierbij was dat er vóór deze betalingen/overboekingen, contant geld werd gestort op [verdachte] haar bankrekening;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2017, opgenomen op pagina 446 e.v. van voornoemd dossier, d.d. 30 maart 2017, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2]:
Via het bankrekeningnummer NL82Rabo0125749767 op naam van [verdachte], vinden diverse transacties plaats. Opvallend zijn de contante stortingen. 31-10-2016 storting € 350,00, 01-12-2016 storting € 800,00, 30-12-2016 storting € 1500,00, 08-02-2017 storting 900,00;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 458 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte [medeverdachte]:
U vraagt mij wat mijn bron van inkomsten is. Ik had tot juni 2016 een vast inkomen, omdat ik nog in de bijstand zat. De huur bedraagt 750,- euro, niet all-in;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 februari 2017, opgenomen op pagina 490 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte]:
Ik heb wel eens geld gekregen van [medeverdachte]. [medeverdachte] betaalde huur voor de woning aan de [straatnaam] te Zwartemeer. Ik weet niet wat voor inkomen [medeverdachte] heeft, daar wordt niet over gesproken. U vraagt mij wat voor werk hij heeft. Hij heeft geen werk en volgens mij ook geen uitkering. Ik weet niet waar het geld dan vandaan kwam en wil dat ook niet weten. Daar wordt niet over gepraat.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 13 februari 2017 te Zwartemeer en/of Emmer-Compascuum, een voorwerp, te weten geldbedragen heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
3 Subsidiair. Schuldwitwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, ingeval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit om te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van een geldbedrag. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij zich onvoldoende kritisch heeft opgesteld ten aanzien van de herkomst van de op haar rekening gestorte geldbedragen. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat zij door haar handelen heeft bijgedragen aan de instandhouding van het criminele circuit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het, de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 mei 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten. De rechtbank houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de omstandigheid dat enkel bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van enig geldbedrag en dat zij van de overige feiten wordt vrijgesproken. Dit maakt dat de rechtbank aan verdachte een aanzienlijk lagere straf zal oplegging dan door de officier van justitie is geëist.
Alles overwegende acht de rechtbank de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, passend en geboden.

Benadeelde partij

t.a.v. het onder 2 ten laste gelegde
Enexis Netbeheer B.V. heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 834,46, ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, omdat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, in lijn met de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2 en 3 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat de benadeelde partij
Enexis Netbeheer B.V. in haar vordering
niet ontvankelijkis en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. C.H. Beuker en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2018.