ECLI:NL:RBNNE:2018:2625

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
LEE 17/2881 en LEE 17/2889 (TUSSENUITSPRAAK)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor expositieruimte, restaurant en appartementen in voormalige watertoren met betrekking tot parkeerbehoefte

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 2 juli 2018, wordt een omgevingsvergunning besproken die op 14 juni 2017 is verleend voor het realiseren van een expositieruimte, restaurant en twaalf appartementen in een voormalige watertoren. De rechtbank oordeelt dat de eisers, met uitzondering van één eiser, niet ontvankelijk zijn omdat zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpbesluit. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing met betrekking tot de parkeerbehoefte van het bouwplan. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de parkeerdruk in de openbare ruimte en dat het bestreden besluit om die reden voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken te herstellen door een nader verkeerskundig onderzoek te laten verrichten. De termijn voor dit onderzoek wordt vastgesteld op drie maanden, waarna verweerder in een aanvullend verweerschrift moet motiveren of de parkeerdruk met de realisatie van het bouwplan 85% of minder zal zijn. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 17/2881 en LEE 17/2889

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2018 in de zaken tussen

[eiseres] , te Groningen, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en
[eiser 1], woonachtig aan [adres 1] ,
[eiser 2], woonachtig aan [adres 2] ,
[eiser 3] ,woonachtig aan [adres 3] ,
[eiser 4], woonachtig aan [adres 4] ,
[eiser 5], woonachtig aan [adres 5] ,
[eiser 6], woonachtig aan [adres 6] ,
[eiser 7] en [eiser 8], woonachtig aan [adres 7] ,
[eiser 9], woonachtig aan [adres 8] ,
[eiser 10], woonachtig aan [adres 9] ,
[eiser 11], woonachtig aan [adres 10] ,
[eiser 12] en [eiser 13], woonachtig aan [adres 11] ,
[eiser 14], woonachtig aan [adres 12] ,
[eiser 15], woonachtig aan [adres 13] ,
[eiser 16] en [eiser 17], woonachtig aan [adres 14] ,
[eiser 18] en [eiser 19], woonachtig aan [adres 15] ,
[eiser 20] en [eiser 21], woonachtig aan [adres 16]
gezamenlijk: eisers [straat] ,
(gemachtigde: [gemachtigde eisers straat] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigden: mr. M.G. Braam-Boerema en J.W. Bekhof).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [plaats] , de vergunninghouder
(gemachtigde: mr. J.D. Poot).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) verleend voor het realiseren van een expositieruimte, een restaurant en twaalf appartementen in de voormalige watertoren op het perceel
[perceel] (het perceel).
Eiseres en eisers [straat] hebben, afzonderlijk van elkaar, tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep van eiseres is bekend onder zaaknummer LEE 17/2881. Het beroep van eisers [straat] is bekend onder zaaknummer LEE 17/2889.
Bij afzonderlijke brieven van 11 september 2017 (inzake LEE 17/2889) en 12 september 2017 (inzake LEE 17/2881) heeft verweerder een voorlopig standpunt over de beroepen ingenomen.
Op 15 januari 2018 heeft verweerder over ieder beroepschrift afzonderlijk een verweerschrift ingediend.
Op 8 februari 2018 heeft verweerder over ieder beroepschrift afzonderlijk een nader verweerschrift ingediend.
Zowel eiseres als eisers [straat] hebben nadien een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde, [bestuurslid 1] en [bestuurslid 2] . Eisers [straat] zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigde ( [gemachtigde eisers straat] ). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De vergunninghouder is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [persoon 1] .
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en medegedeeld dat zij een schriftelijke tussenuitspraak zal doen.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroepschrift eisers [straat] (LEE 17/2889)
1. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep van eisers [straat] ontvankelijk is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigd voor zover het beroep is ingediend namens [eiser 18] ( [eiser 18] ) en ontkennend voor zover het beroep is ingediend door/namens de overige eisers [straat] . De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
1.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit op 22 juni 2017 middels toezending aan de vergunninghouder bekend is gemaakt. Tevens stelt de rechtbank vast dat verweerder het bestreden besluit op 6 juli 2017 heeft gepubliceerd in de Staatscourant en na die dag voor een periode van zes weken ter inzage heeft gelegd. Nu het beroepschrift op
16 augustus 2017 is ingediend, is het tijdens de periode van terinzagelegging ingediend. Het beroepschrift is daarmee tijdig ingediend.
1.2.1.
Voorts stelt de rechtbank vast dat van eisers [straat] enkel [eiser 18] een zienswijze heeft ingediend over het ontwerpbesluit van 6 oktober 2016.
1.2.2.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) kan bij de bestuursrechter geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
1.2.3.
De rechtbank overweegt dat nu eisers [straat] , behoudens [eiser 18] , geen zienswijze hebben ingediend, het beroep betreffende die eisers niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, tenzij die eisers redelijkerwijs niet te verwijten is dat zij geen zienswijze hebben ingediend.
Ter zitting is namens eisers [straat] aangevoerd dat het klopt dat zij geen zienswijze hebben ingediend en [eiser 18] wel. Eerst na bekendwording met het bestreden besluit hebben zij, samen met [eiser 18] , op dat besluit gereageerd. Nu [eiser 18] wel een zienswijze heeft ingediend, moet hun beroep wel inhoudelijk worden beoordeeld, aldus eisers [straat] .
1.2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het eisers [straat] , behoudens [eiser 18] , redelijkerwijs te verwijten dat zij hebben nagelaten tegen het ontwerpbesluit een zienswijze in te dienen. Vaststaat dat zij die mogelijkheid wel hadden. Het komt voor hun eigen rekening en risico dat zij niet, al dan niet samen met [eiser 18] , van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.
1.2.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eisers [straat] , behoudens voor zover dat is ingediend namens [eiser 18] , niet-ontvankelijk verklaren wegens strijd met artikel 6:13 van de Awb. Die beslissing wordt opgenomen in de einduitspraak.
1.3.1.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [eiser 18] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, omdat zijn woning is gelegen op meer dan
150 meter lopen van het perceel. Volgens verweerder is die afstand bepalend voor de belanghebbendheid, omdat dat de reikwijdte is van zijn verkeerskundig onderzoek.
1.3.2.
De rechtbank volgt dit standpunt niet, gelet op bepaalde feiten van dit geval. Zo is sprake van een relatief geringe afstand tussen het perceel en het perceel van [eiser 18] . Ook speelt mee dat de [straat] een voor gemotoriseerd verkeer doodlopend woonerf is en dat in dit geval ter discussie staat wat de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan voor het parkeren in onder meer die straat zijn. Dat verweerder vanuit verkeerskundig oogpunt rekening dient te houden met de afstand van 150 meter, doet aan die feiten niets af.
1.3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep van eisers [straat] ontvankelijk, voor zover dat is ingediend namens [eiser 18] . Die beslissing wordt opgenomen in de einduitspraak.
1.4.1.
Daarnaast heeft de vergunninghouder ter zitting het standpunt ingenomen dat [gemachtigde eisers straat] niet bevoegd is om namens [eiser 18] in deze beroepsprocedure het woord te voeren. Hij meent dat niet duidelijk is dat [eiser 18] heeft ingestemd met het doorgeven van de machtiging door [eiser 1] ( [eiser 1] ) aan [gemachtigde eisers straat] .
1.4.2.
De rechtbank volgt deze mening niet, gelet op de ingediende machtigingen van
16 augustus 2017, 10 januari 2018 en 5 juni 2018. Dat [eiser 18] laatstgenoemde twee machtigingen niet (mede) heeft ondertekend, neemt niet weg dat die machtigingen wel zijn ondertekend door [eiser 1] als zijn toenmalige gemachtigde. Tevens betrekt de rechtbank dat [gemachtigde eisers straat] ter zitting heeft aangegeven dat [eiser 18] aan haar heeft aangegeven dat hij heel blij is met het feit dat [gemachtigde eisers straat] namens het woord voert.
Inhoudelijke beoordeling van beide beroepen
2. Vaststaat dat het vergunde bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “Schildersbuurt” omdat de aangevraagde functies niet passen binnen de bestemming ‘Bedrijf – Nutsvoorziening’. Ook staat vast dat verweerder middels het bestreden besluit de gevraagde omgevingsvergunning heeft verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en f, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo en met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen enkel in geschil is de vraag in hoeverre het bestreden besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat ten aanzien van de parkeerbehoefte van het bouwplan. De rechtbank is van oordeel dat die goede ruimtelijke onderbouwing (vooralsnog) ontbreekt en overweegt daartoe het volgende.
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor het bouwplan de Beleidsregels Parkeernormen 2012 (de beleidsregels) van toepassing zijn. Evenmin is in geschil dat het bouwplan in een ringwijk is gelegen. Ook niet in geschil is dat de bruto parkeerbehoefte voor het bouwplan 44 parkeerplaatsen bedraagt en dat het bouwplan niet in het realiseren van die parkeerplaatsen voorziet. Voorts is niet in geschil dat uit stap 5 van deel II van de beleidsregels volgt dat verweerder in een dergelijk geval dient te onderzoeken of er middels algemeen toegankelijke parkeerplaatsen in de openbare ruimte in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Daarbij geldt als uitgangspunt dat er nog parkeerruimte in de openbare ruimte is als uit tellingen blijkt dat de parkeerdruk 85% of minder is.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval bij het (laten) verrichten van tellingen terecht is uitgegaan van een acceptabele loopafstand van 150 meter. Voldoende aannemelijk is dat wonen de hoofdfunctie van het bouwplan is. Nu restaurant een nevenfunctie van het bouwplan is, moet bij tellingen niet uitgegaan worden van de bijbehorende loopafstand van 300 meter. Hetgeen eiseres en eisers [straat] daarover hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
3.3.1.
In het licht van de loopafstand van 150 meter is de rechtbank van oordeel dat verweerder thans terecht (ook) gedeelten van de Mondriaanstraat , van de Wilhelminakade en van de Prinsesseweg heeft laten meenemen in de tellingen. Het feit dat de Mondriaanstraat een voor gemotoriseerd verkeer doodlopend woonerf is, doet geen afbreuk aan de openbaarheid van de parkeerplaatsen aan die straat. Het feit dat de parkeerplaatsen aan de Wilhelminakade en aan de Prinsesseweg in een ander parkeervergunningsgebied liggen, doet geen afbreuk aan de openbaarheid van de parkeerplaatsen aldaar. De stellingen van eiseres en [eiser 18] hierover slagen dus niet.
3.3.2.
Nu verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat de parkeerplaatsen aan de Wilhelminakade bij tellingen in de aanvraagfase buiten beschouwing zijn gelaten, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit reeds daarom geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat. In de aanvraagfase heeft verweerder onvoldoende onderzocht en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat aannemelijk is dat de parkeerdruk in de openbare ruimte met de realisatie van het bouwplan 85% of minder zal zijn.
De beroepen zijn terecht ingediend. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
3.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat zij onvoldoende (onderzoeks)informatie heeft om tot finale geschilbeslechting te komen. Zij overweegt daartoe het volgende.
3.4.1.
De rechtbank ziet allereerst geen aanleiding eiseres te volgen in haar stelling dat het gebrek in het bestreden besluit tot gevolg moet hebben dat de hele besluitvorming over het bouwplan opnieuw moet plaatsvinden. Anders dan eiseres stelt, is met het eerst in beroep ingestelde verkeerskundige onderzoek door [bedrijf] ( [bedrijf] ) geen wijziging aangebracht in het parkeergebied. Dat bij dat onderzoek thans gedeelten van de Wilhelminakade en de Prinsesseweg wel worden betrokken, maakt niet dat de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan veranderen of zijn veranderd. Net als een ieder ander hadden de bewoners van die straten in dit geval de mogelijkheid om een zienswijze over (de ruimtelijke gevolgen van) het bouwplan in te dienen en om aansluitend beroep in te stellen mits vooraf een zienswijze was ingediend. Het verkeerskundig onderzoek in de beroepsfase doet geen afbreuk aan die rechtsbeschermingsmogelijkheden.
3.4.2.
De rechtbank stelt verder vast dat het rapport van [bedrijf] van 6 oktober 2017 en de daarin opgenomen telgegevens van 28 september 2017 en 30 september 2017, niet kunnen dienen als basis voor finale geschilbeslechting. Daarbij is doorslaggevend dat in de nadere verweerschriften is aangegeven dat dat rapport een aantal onduidelijkheden en omissies bevat, die hebben geleid tot een nieuwe parkeerdrukmeting en een herzien rapport van 24 januari 2018.
3.4.3.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het herziene rapport van 24 januari 2018 evenmin kan dienen als basis voor finale geschilbeslechting. Dat herziene rapport neemt de hiervoor benoemde onderzoeks- en motiveringsgebreken niet weg.
De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder in dit geval de bijzondere parkeerplaatsen binnen de loopafstand van 150 meter moet laten meenemen in de tellingen en parkeerdrukmeting. Hoewel het sympathiek is dat verweerder uit coulance met eiseres en [eiser 18] heeft afgesproken dat die parkeerplaatsen voor gehandicapten, elektrische voertuigen en Autodate buiten beschouwing blijven bij de tellingen, doet die afspraak geen afbreuk aan de openbaarheid van die parkeerplaatsen. [bedrijf] had die plaatsen dus moeten meenemen in de tellingen en de parkeerdrukmeting.
Ook is onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de totale parkeercapaciteit binnen de loopafstand van 150 meter is. Zo is onduidelijk gebleven in hoeverre bepaalde vervallen parkeerplaatsen aan de Herman Colleniusstraat in die capaciteit zijn meegenomen. Daar komt bij dat partijen en [bedrijf] van mening blijven verschillen over de totale parkeercapaciteit. Dat terwijl die capaciteit de basis vormt voor de parkeerdrukmeting.
Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat de parkeerdrukmeting op 18 januari 2018 heeft plaatsgevonden op een bijzondere dag, die voor het doen van metingen onvoldoende geschikt was. De parkeerdruk in de stad is die dag onder meer beïnvloed door de omstandigheden dat het festival Eurosonic Noorderslag 2018 plaatsvond en dat de treinen van de Nederlandse Spoorwegen bijna de hele dag niet reden vanwege een zware storm. De meetgegevens van die dag zijn daarmee onvoldoende betrouwbaar om na te kunnen gaan of wordt voldaan aan het uitgangspunt van een parkeerdruk van 85% of minder. Bij het buiten beschouwing laten van die meetgegevens vormen de meetgegevens van 20 januari 2018 een te smalle basis om tot een algemene conclusie over de parkeerdruk in relatie tot het bouwplan te komen.
3.4.4.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen door een nader verkeerskundig onderzoek door [bedrijf] te laten verrichten. De rechtbank acht een onderzoeksperiode van drie maanden reëel en voldoende.
Bij dat nader verkeerskundig onderzoek dient [bedrijf] :
  • Uit te gaan van de hiervoor besproken uitgangspunten.
  • De totale parkeercapaciteit vast te stellen aan de hand van inzichtelijke tellingen verricht in samenspraak met eiseres en [eiser 18] . Dit om toekomstige discussie over die capaciteit te voorkomen. Ter zitting is namens eiseres en [eiser 18] aangegeven dat zij tot die samenspraak graag bereid zijn; verweerder en de vergunninghouder hebben daarmee ingestemd.
 In de onderzoeksperiode van drie maanden (juli tot en met september 2018) drie
parkeerdrukmetingen te verrichten. Eens per maand moet een meting worden
verricht op de kenmerkende momenten in de week, te weten donderdagnacht,
donderdagmiddag, donderdagavond, zaterdagmiddag en zaterdagavond. Die metingen
moet [bedrijf] verrichten zonder aanwezigheid en medeweten van partijen.
Na ontvangst van het nader rapport van [bedrijf] dient verweerder in een aanvullend verweerschrift te motiveren in hoeverre aannemelijk is dat de parkeerdruk in de openbare ruimte met de realisatie van het bouwplan 85% of minder is.
De termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen bepaalt de rechtbank op vijftien weken na de datum van deze tussenuitspraak. Dit betekent dat verweerder zijn aanvullend verweerschrift uiterlijk op 15 oktober 2018 bij de rechtbank moet indienen.
4. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent dat zij over proceskosten en het griffierecht in beide beroepsprocedures nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 15 weken na de datum van deze
tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming
van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak, dan wel om binnen
twee weken na bedoelde datum de rechtbank schriftelijk te berichten dat van deze
herstelmogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
typ: SCHA

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaken.