ECLI:NL:RBNNE:2018:2628

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
18/730213-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met veroordeling tot gevangenisstraf en TBS

Op 3 juli 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte heeft op 8 juli 2017 in Leeuwarden een jongeman met een mes in de buik gestoken tijdens een conflict. Het slachtoffer, dat ruzie had met een andere persoon, liep ernstige verwondingen op, maar zal naar verwachting volledig herstellen, hoewel littekens zullen blijven. De verdachte werd ter observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) opgenomen, maar weigerde mee te werken aan het onderzoek. Deskundigen concludeerden dat de verdachte een ernstige stoornis in alcoholgebruik heeft en dat hij tijdens het delict onder invloed van waangedachten handelde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, wat de poging tot doodslag bevestigde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade van het slachtoffer, die een schadevergoeding van €3.380,10 vorderde. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, maar verklaarde de vordering van een tweede slachtoffer niet-ontvankelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand en de omstandigheden van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730213-17
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/114363-17
ter berechting gevoegd parketnummer 18/074108-16
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/118254-15
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in PPC Zwolle te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.G. Wolffs, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlasteleggingen

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, in de zaak met parketnummer 18/730213-17 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2017 te Leeuwarden ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te
beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in het (onder)lichaam (buikstreek) en/of in een hand heeft
gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 8 juli 2017 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het
(onder)lichaam (buikstreek) en/of in een hand heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/114363-17 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 mei 2017 te Leeuwarden [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 7 april 2016 te Leeuwarden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 2 blikjes bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 18/730213-17 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/114363-17 onder 1. en 2. ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/730213-17 primair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er in het dossier te weinig informatie aanwezig is over zowel het wapen als over de verwonding, waaruit kan blijken dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
in de zaak met parketnummer 18/730213-17
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 juni 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was in Leeuwarden bij de flats bij het [straatnaam] . Ik had een mes in mijn hand.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 94 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017179367 d.d. 14 oktober 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 8 juli 2017 was ik op bezoek bij een vriend van mij genaamd [getuige 1] . [getuige 1] woont in het appartementencomplex aan het [straatnaam] / [straatnaam] te Leeuwarden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 76 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] , gehoord op 9 juli 2017:
V: Kan je me jouw dag van gisteren beschrijven?
A: Ik had die avond afgesproken bij een vriend te gaan eten. Hij woont op het [straatnaam] in een appartementencomplex. Ik ben er naartoe gegaan op de scooter. Op een gegeven moment hoorde ik geschreeuw buiten. [getuige 1] zei dat hij zag dat een man mijn scooter omschopte. Door deze mededeling besloot ik naar buiten te gaan. Ik liep voorop. Ik stormde op de donkere man af. Ik zag niets aankomen maar direct daarop voelde ik een steek in mijn onderbuik. Ik kreeg deze steek van een persoon die mij van rechts naderde. Ik zag dit moment zelf niet. Ik zag dat een blanke dikke man naast mij stond. Er stonden geen andere mensen in de buurt. Ik zag vlak nadat ik de pijn voelde dat deze blanke gezette man een mes in zijn hand had. Het lemmet van het mes was net iets langer dan zijn handen. Ik schat het lemmet op zo'n 10 centimeter. Ik voelde eerst een hevige kramp in mijn buikspier. Ik zag een grote snee aan mijn hand die hevig bloedde. In het ziekenhuis werd ik geopereerd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 110 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik was op 7 juli 2017 samen met o.a. [slachtoffer 1] in mijn woning aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik hoorde dat er buiten ruzie was. Ik hoorde dat [getuige 2] zei: Hij schopt je scooter om. Ik zag dat [slachtoffer 1] direct naar buiten rende. Toen ik buiten kwam, zag ik een donkere jongen op de grond liggen. Ik zag dat [slachtoffer 1] naar mij toe kwam strompelen. Ik zag dat hij zijn rechterhand aan de rechterkant van zijn buik hield. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] zei: Ik ben gestoken!! Ik zag dat ongeveer 4 meter achter hem, een blanke man stond. Ik zag dat deze man een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij dat in zijn rechterhand had. Ik zag dat de man bij de donkere man die op de grond lag, rondliep. Ik zag dat hij steeds met het mes om zich heen zwaaide.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 116 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Op 8 juli 2017 was ik aan het [straatnaam] te Leeuwarden. Ik hoorde geschreeuw. Ik zag twee personen staan ter hoogte van de bibliotheek. Deze personen liepen in onze richting.
Ik zag dat de blanke man via het zebrapad het [straatnaam] overstak en vervolgens bij
ons onder het balkon stond. Ik zag dat de getinte man eerst richting de ING liep en
toen over stak en onder ons balkon stond. Vervolgens begonnen de mannen agressief te schreeuwen. Op een gegeven moment hoorde ik een geluid en zag ik een scooter op de grond liggen. Ik zag dat de getinte man bij de gevallen scooter stond. Kort hierop zag ik drie jongens naar buiten komen uit de portiek van het gebouw. Ik zag dat één van de drie jongens de donkere man een klap gaf en dat de donkere man hierdoor op de grond viel. Vervolgens zag ik dat de blanke man op de jongen afliep die zojuist de donkere man had geslagen. Hij liep deze jongen in de rug. Ik hoorde één van de drie jongens zeggen dat hij was gestoken.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 121 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 8]:
Op 8 juli 2017 was ik op een balkon welke uitzicht heeft op het [straatnaam] . Ik zag twee mannen lopen. Man 1: donkere huidskleur. Man 2: blanke man, gezet postuur, blauwe pet, blauwe jas, erg dronken indruk. Ik zag dat de mannen onze richting uitkwamen. De donkere man was erg boos, dat hoorde en zag ik. Ik zag dat de donkere man een scooter, welke schuin onder het balkon stond, omgooide. Toen zag ik een andere jongen op de donkere man afrennen. Ik zag dat de jongen de donkere man sloeg. Ik zag dat ze beiden op de grond vielen. Ik zag dat de dikke blanke man op de jongeman afkwam en ik zag dat de dikke man een mes had. Ik zag dat de dikke man de jongeman stak, ergens in zijn romp/lijf.
Ik zag dat de twee mannen weg liepen richting de Zuidergrachtswal.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 9 juli 2017, opgenomen op pagina 124 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Op 8 juli 2017 was ik in de nachtopvang aan het werk. Omstreeks 22:20 uur hoorde ik de bel. Ik keek op de camerabeelden. Ik zag [verdachte] voor de deur staan. Ik zag dat [verdachte] naar binnen liep. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Ik heb moeten steken." Ik zag dat hij uit zijn rechter jaszak een inklapbaar mes pakte. Ik zag dat het half uitgeklapt was. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Hier is het mes." Ik schat dat het mes ingeklapt ongeveer 10 cm lang was en uitgeklapt ongeveer 20 cm.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 juli 2017, opgenomen op pagina 140 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Er zijn beelden met geluid gevorderd bij [stichting] , [straatnaam] te Leeuwarden, van 8 juli 2017 tussen 22:00 en 23:00 uur. Camera 2 hal [stichting] : Ik zie een man binnen komen lopen welke ik herken als [verdachte] . Ik hoor dat [verdachte] zegt: Ik heb gestoken.
9. Een letselverklaring d.d. 13 juli 2017, opgenomen op pagina 81 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van M. Landheer, forensisch arts FMG:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] .
Letselbeschrijving:
Buik: er is sprake van een 10,5 cm lange huidonderbreking in de rechter onderbuik die aan de navelzijde met een bruine korst is bedekt. Aan de navelzijde en aan de rechter flank zijn uitgebreide groengele huidverkleuringen te zien. Aan de rechter buitenzijde van de wond is een doorzichtige knoop van een inwendige hechtdraad te zien (foto 1 en 2).
Rechter hand: aan de pinkzijde van de handpalm is een 10 cm lange huidonderbreking aanwezig die gesloten is met 9 zwarte hechtingen. De wond verloopt van de pols naar de pink. Aan de buitenzijde van de hand is de huid groenig verkleurd (foto 3).
Conclusie
Er is sprake van behandelde steek- en/of snijwonden in de rechter onderbuik en rechterhand. De waargenomen letsels passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
11. Een letselrapportage ten behoeve van politie en justitie d.d. 27 november 2017, inhoudende als verklaring van M. Landheer:
Beschouwing
Messteken met het getoonde mes met een lemmet van ongeveer 10 cm. lengte in de rechter
onderbuik had wel door de buikwand heen kunnen gaan de buikholte in, waar de inwendige organen zitten. De buikwand is gemiddeld 2 cm. dik, maar dat kan sterk variëren afhankelijk van het postuur van het de persoon. Afhankelijk van de dikte van de kleding had het lemmet dus enkele centimeters de buikholte binnen kunnen treden.
Op deze plaats bevinden zich de dikke en dunne darm met bijbehorende buikvliezen
en bloedvoorziening. Een perforatie van de darmen kan een forse en potentieel
levensbedreigende ontsteking van het buikvlies veroorzaken en kan chronische
infecties in de buikholte veroorzaken. Wanneer de bloedvoorziening (slagaderlijk) van
de darmen wordt doorsneden kan een levensbedreigende bloeding ontstaan.
De waargenomen letsels passen bij de door slachtoffer aangegeven toedracht.
Beantwoording van de vragen
1. De geconstateerde letsels hadden onbehandeld mogelijk tot de dood kunnen leiden,
maar dat lijkt niet heel waarschijnlijk.
2. Met het getoonde mes is het mogelijk om verwondingen in de buikholte te veroorzaken.
Ter plaatse is perforatie van darmen of doorsnijding van de bloedvoorziening mogelijk,
hetgeen levensbedreigende bloedingen in de buikholte kan veroorzaken of ernstige
infecties in de buikholte kan veroorzaken die tot de dood kunnen leiden.
3. Wanneer het mes loodrecht was binnengedrongen en de volledige lengte van het
lemmet de buikholte had gepenetreerd had het slachtoffer waarschijnlijk ernstiger letsel
opgelopen, wat dodelijk had kunnen zijn.
12. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 19 juni 2018, voor zover van belang inhoudende:
De rechtbank neemt op de ter terechtzitting getoonde beelden het volgende waar:
Er staan twee personen op straat, een donkere man en een paar meter daarnaast een man met een petje. Er zijn geen andere personen in beeld. Er komt een derde persoon van beneden af in beeld die op de donkere man toeloopt en met hem in gevecht gaat. Ook op dat moment zijn er geen andere personen in beeld. De man met het petje loopt af op de donkere man die op de grond ligt en de andere man die voorovergebogen over hem heen staat. De man met het petje heeft iets in zijn rechterhand wat lijkt op een mes. De andere man bevindt zich met zijn rug naar de man met het petje. Er zijn geen andere personen zichtbaar op de beelden.
De rechtbank hoort verdachte zeggen dat hij de man met het petje is en dat de donkere man [medeverdachte] is.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank passeert het verweer van de raadsvrouw dat er geen sprake is van een poging tot doodslag omdat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond. Uit het hiervoor onder 11. weergegeven bewijsmiddel blijkt voldoende dat de dood had kunnen intreden. Naar het oordeel van de rechtbank is deze kans aanmerkelijk te noemen.
Uit de door verdachte afgelegde verklaringen kan niet volgen dat verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal moeten beoordelen of er bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte op het slachtoffer is toegelopen en hem met een mes heeft gestoken in de buikstreek. Het slachtoffer stond op dat moment met zijn rug gekeerd naar verdachte en heeft hem in het geheel niet kunnen zien aankomen. Bovendien was het slachtoffer verwikkeld in een schermutseling met [medeverdachte] en dus in beweging. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen komt verder naar voren dat het lemmet van het mes ongeveer 10 centimeter lang was.
In de buikholte bevinden zich diverse organen en grote bloedvaten waardoor de kans dat door de hiervoor bedoelde messteek de dood zal volgen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met een mes met een lemmet van 10 cm. lang in de buikstreek van het slachtoffer gestoken, terwijl zich daar organen en grote bloedvaten bevinden en het slachtoffer in beweging was. De rechtbank is van oordeel dat die gedraging van verdachte onder de genoemde omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen.
in de zaak met parketnummer 18/114363-17
feit 1.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 mei 2017, opgenomen op pagina 13 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017139478 d.d. 6 juli 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 30 mei 2017 ben is mishandeld. Ik ben geslagen tegen mijn gezicht. Als direct gevolg hiervan heb ik pijn en letsel opgelopen. Omstreeks 14:30 bevond ik mij nabij de hoofdingang van de winkel Jumbo te Leeuwarden. Ik kwam daar [verdachte] tegen die mij plotseling voluit met een vuist tegen mijn neus sloeg. Nadat ik geslagen was, bleef mijn neus continu hevig bloeden. Nu heb ik last van hoofdpijn.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 mei 2017, opgenomen op pagina 15 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
Op 30 mei 2017 parkeerde ik mijn fiets bij de Jumbo te Leeuwarden. Ik hoorde dat een man, man 1, zei tegen een man die op de grond zat, man 2, dat hij geld of een telefoon wilde hebben. Ik zag dat man 2 probeerde op te staan. Ik zag dat man 1 uit haalde met een gebalde vuist. Ik zag dat man 1 hard uit haalde en hierbij het gezicht van man 2 raakte. Hierna zag ik dat man 2 op de grond viel. Ik zag dat man 2 een bloedneus had.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 mei 2017, opgenomen op pagina 22 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb de man een duw gegeven op zijn hoofd. Als je iemand hard van je af duwt dan sla je hem ook een beetje. Ik zag dat de man een bloedneus had.
feit 2.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/114363-17 onder 2. bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 juni 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 april 2016, opgenomen op pagina 12 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016099224 d.d. 9 februari 2017, inhoudende de verklaring van [getuige 6] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht in de zaak met parketnummer 18/730213-17 primair en het in de zaak met parketnummer 18/114363-17 onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/730213-17
primair
hij op 8 juli 2017 te Leeuwarden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in het lichaam (buikstreek) en in een hand heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 18/114363-17
1.
hij op 30 mei 2017 te Leeuwarden [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan/stompen;
2.
hij op 7 april 2016 te Leeuwarden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen 2 blikjes bier, toebehorende aan de Jumbo.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Parketnummer 18/730213-17: beroep op noodweer/noodweerexces
De raadsvrouw heeft aangegeven dat verdachte meende dat hij zichzelf en zijn vriend [medeverdachte] moest verdedigen tegen het slachtoffer dat [medeverdachte] aanviel en de twee vrienden die hem volgden. Deze verdediging was noodzakelijk omdat [medeverdachte] op de grond lag en zich in een benarde situatie bevond waarbij hij niet weg kon komen. Er is daarom sprake van noodweer dan wel noodweerexces aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij al geruime tijd elke dag bij het Beursplein werd bedreigd door een groep mensen op fietsen en met kettingen die om hem heen draaiden. De bewuste avond kwam er ineens een groep mensen vanaf links uit de flat gestormd. Zij kwamen vanaf links aanstormen en renden naar hen toe. De groep bestond uit een man of acht en viel hen aan. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment het mes in zijn hand had en dat een man in dat mes liep. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij niets gezien heeft van een worsteling of een gevecht tussen [medeverdachte] en het latere slachtoffer [slachtoffer 1] .
De rechtbank constateert dat de raadsvrouw bij het namens verdachte gedane beroep op noodweer/noodweerexces uitgaat van een andere lezing van de feiten dan de door verdachte zelf beschreven gebeurtenissen die avond. Dat geldt met name wat betreft het door hem verdedigen van [medeverdachte] en hemzelf tegen de man die [medeverdachte] aanviel. Alleen al daarom kan het beroep niet slagen.
Voor zover verdachte zelf -uitgaande van zijn lezing van het gebeuren- een beroep op noodweer/noodweerexces heeft willen doen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen kan niet volgen dat er voorafgaande aan het steken met het mes een grote groep mensen dreigend op verdachte af kwam stormen. Bovendien blijkt uit het hierboven weergegeven bewijs dat verdachte het slachtoffer van achteren is genaderd en niet dat het slachtoffer op verdachte is toegelopen en zelf in het mes is gelopen, zoals verdachte heeft verklaard. Het verweer mist daardoor feitelijke grondslag en het beroep op noodweer /noodweerexces moet daarom worden afgewezen.
Het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 18/730213-17:
primair: Poging tot doodslag.
in de zaak met parketnummer 18/114363-17:
1. Mishandeling.
2. Diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de op te leggen straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18/730213-17 primair en het in de zaak met parketnummer 18/114363-17 onder 1. en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twee jaren alsmede oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van een duur die in de buurt komt van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich onder andere schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag doordat hij met een mes een jongeman in de buikstreek heeft gestoken. Dit gebeurde in een situatie waarbij verdachtes kompaan de scooter van de vriendin van het slachtoffer omver heeft geschopt en daardoor heeft beschadigd. Het slachtoffer is daarop naar buiten gegaan en heeft de persoon die de scooter had beschadigd een klap gegeven. Verdachte stond daar vlakbij en hij is naar beide mannen toegelopen en heeft het slachtoffer met een mes gestoken. Het slachtoffer is vervolgens met verwondingen aan de buik en aan zijn hand naar het ziekenhuis gebracht waar hij is geopereerd. Na een verblijf van twee dagen kon hij terugkeren naar huis. De verwachting is dat het slachtoffer volledig zal herstellen maar dat de littekens wel zullen blijven bestaan.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zodanig ernstig strafbaar feit dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De rechtbank ziet zich daarnaast voor de vraag gesteld of verdachte ter beschikking dient te worden gesteld en van overheidswege dient te worden verpleegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Verdachte heeft niet mee willen werken aan de door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (PBC), uitgevoerde onderzoek naar zijn geestvermogens. Hij is zes weken opgenomen geweest in het PBC en daar geobserveerd. Er werd informatie verkregen uit de eigen contacten met verdachte, de beschikbare stukken, het forensisch milieuonderzoek en de observaties van de groepsleiding.
Op grond van de wet is voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die betrokkene hebben onderzocht, vereist. Op grond van artikel 37a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), juncto artikel 37, derde lid, Sr, kan echter ook aan een weigerende observandus een terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd. Uit het rapport van het NIFP blijkt dat verdachte een weigerende observandus is en daardoor vervalt voor het opleggen van een terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek als bedoeld in artikel 37, tweede lid, Sr. Wel blijft vereist, dat wordt vastgesteld dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder die vaststelling is oplegging van terbeschikkingstelling niet mogelijk. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt, om die vaststelling te doen. De rechter zal zich daarbij in zeer sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, zal de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid moeten nemen voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft.
De wet noch de jurisprudentie vereist dat de stoornis wordt geclassificeerd volgens het handboek DSM-V en dat deze dient te worden vastgesteld door een gedragsdeskundige.
Dit betekent dat in het uiterste geval de rechter, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen. Voor zijn beslissing dient de rechter dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechter verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
De onderzoekers van het NIFP komen tot de volgende waarnemingen/conclusies.
De psycholoog rapporteert dat er bij de verdachte mogelijk sprake is van verhoogde achterdocht; verdachte lijkt zich snel getreiterd te voelen. Hij gebruikt dagelijks een hoge dosering kalmerende middelen. Vanaf 19-jarige leeftijd kwam hij veelvuldig in aanraking met politie en justitie wegens met name vermogens- en geweldsdelicten en alcoholgerelateerd overlastgevend gedrag. Hij is tweemaal veroordeeld wegens poging tot doodslag (1999, 2007). Vanaf 2007 wordt verdachte door anderen als wantrouwend/ paranoïde beschreven. Op basis van de huidige informatie kan in ieder geval worden gesproken van een ernstige stoornis in alcoholgebruik (volgens de DSM-5), in remissie door de detentie. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor (problematisch) gebruik van andere middelen als cannabis en mogelijk ook benzodiazepinen (de kalmerende medicatie). Verdachtes levensloop wijst op een antisociaal gedragspatroon.
De psychiater rapporteert onder andere als volgt. Een rode draad door de levensloop van verdachte lijkt wel verslavingsproblematiek te zijn. Over het afgelopen decennium zijn meerdere meldingen van problematisch alcoholgebruik gedaan. Vanaf jonge leeftijd is er sprake van disfunctioneren op alle levensgebieden, te weten scholing en werk, financiën, intieme relaties en gezinsleven. Vanaf 2007 wordt gemeld dat verdachte wantrouwend en angstig zou zijn, dat er conflicten zouden zijn en dat hij meent dat er over hem gesproken wordt. In 2013 wordt gerapporteerd dat verdachte 'anders dan anders' zou zijn. Hij meent dat er spelletjes met hem gespeeld zouden worden. Verdachte wordt in maart 2017 door een politieagent gezien op verzoek van de begeleiding van het opvanghuis. Zijn begeleidster meent dat hij paranoïde psychotische denkbeelden heeft. Verdachte weigert contact met de GGZ. Ook in de laatste detentie zijn er aanwijzingen voor paranoia. Verdachte wordt overgeplaatst naar een PPC omdat hij aangeeft dat hij dag en nacht wordt getreiterd en omdat hij een wantrouwende indruk maakt. In zijn verklaring bij de politie verklaart verdachte dat hij achterna werd gezeten door een groep mensen die hem al langere tijd met veel lawaai lastig viel en daarbij een bepaald lied (kind van de duivel) telkens weer werd gespeeld. Ook reageert verdachte overtrokken bij een incident in de huidige observatie, waarbij het betreffende lied hard wordt gespeeld. Verdachte meent dan dat een groepsleider hem uitlacht. Al met al zijn er herhaalde aanwijzingen voor achterdocht bij verdachte zonder dat er zicht is op de ernst of achtergrond hiervan. In de afgelopen jaren, in de maanden voor het ten laste gelegde en in detentie na het ten laste gelegde zijn er aanwijzingen voor achterdocht.
Blijkens zijn strafblad is verdachte tweemaal eerder veroordeeld voor een poging tot doodslag, namelijk in 1999 en 2007. Daarnaast is hij meermalen -ook in het meer recente verleden- veroordeeld voor mishandeling.
Beide deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een stoornis in alcoholgebruik, in ernstige mate. Deze stoornis was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. In het algemeen kan gesteld worden dat gezien de problematische gedragspatronen in de levensloop, het disfunctioneren op alle levensgebieden en het problematisch alcoholgebruik, de kans op recidive hoog is.
Uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal blijkt dat verdachte direct na het steekincident naar de nachtopvang van [stichting] is gegaan. Aan medewerkster [getuige 4] vertelde hij dat hij werd belaagd door 12 man en dat hij had moeten steken. Verdachte vertelde haar dat hij al langere tijd werd getreiterd. Uit de verklaring van medewerkster [getuige 7] blijkt dat zij verdachte heeft horen zeggen dat mensen hem een duivelskind hadden genoemd en dat hij opeens 12 man op zijn nek had. Zij hoorde verdachte het verhaal steeds herhalen dat hij een kind van de duivel is en dat een persoon hem steeds aan het pesten was. Die persoon zou hem steeds opwachten bij de bibliotheek.
Verdachte is op 9 juli 2017 gehoord door de politie. Hij verklaart dan dat hij al wekenlang wordt bedreigd door een groep personen. Deze mensen rijden in een kleine groene Chevrolet en ze draaien elke keer hetzelfde liedje, te weten "Ik ben een kind van de duivel." De man kwam uit de auto en bedreigde hem en [naam] met de dood. Gisteravond kwamen ze met kettingen op hen af. De vent kwam eraan fietsen maar hij was met nog meer personen. Hij is de leider van de groep. Hij had muziek, altijd hetzelfde nummer en speelt dat af met een soort Gettoblaster. Hij rijdt rondjes om hem, verdachte, heen en dat doet hij elke avond met de groep. Met kettingen en messen. Verdachte verklaart dat hij zich daardoor zwaar bedreigd voelde, ook richting zijn ouders. De man wil zijn moeder begraven, haar doodmaken en bloemen op het graf zetten. Dit gebeurt al twee maanden, bijna dagelijks aldus verdachte. Gisteravond waren zij met een mannetje of zes en later op de avond kwamen er nog veel meer mensen bij, een mannetje of twaalf. De man fietste dan drie rondjes om verdachte heen en verdachte zei tegen hem dat hij weg moest gaan maar dat deed hij niet en zijn groep ook niet. Ze verschuiven een stukje en komen dan weer en weer. Verdachte heeft de groep van zich afgehouden. Verdachte hield een mes voor zich en zij stormden op hem af. Het was een hele grote groep. Verdachte heeft ze op afstand proberen te houden maar zij liepen gewoon door.
De rechtbank stelt vast dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een psychische stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Niet alleen is bij hem sprake van een stoornis in alcoholgebruik in ernstige mate, maar ook zijn er sterke aanwijzingen dat hij daarnaast lijdt aan een andere stoornis dan wel dat zijn geestvermogens gebrekkig zijn ontwikkeld. Tijdens het plegen van het feit zag en ervoer verdachte dingen die er niet waren. Dit gebeurde ook daarvoor, getuige de penitentiaire dossiers die door de deskundigen van het PBC zijn geraadpleegd, en ook na zijn aanhouding wordt door penitentiair inrichtingswerkers gerapporteerd dat de belevingen van verdachte niet worden bevestigd. Deze stoornissen zijn zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Verdachte voelt zich immers bedreigd en is achterdochtig. Het gebruik van middelen kan enerzijds die achterdocht versterken en anderzijds drempelverlagend werken. Dat maakt dat verdachte onvoorspelbaar en kennelijk met geweld kan reageren op vermeende bedreigingen. Het gevaar voor herhaling van geweldsdelicten acht de rechtbank dan ook groot.
Gelet op het hiervoor overwogene, maar vooral vanuit de overtuiging dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit op 8 juli 2017 handelde onder invloed van waangedachten, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De reclassering heeft in haar rapport van 13 juni 2018 aangegeven dat verdachte niet mee heeft willen werken aan hun onderzoek en dat het voor de reclassering onmogelijk is gebleken om bijzondere voorwaarden op te stellen omdat zij hierover geen overeenstemming met verdachte hebben kunnen krijgen.
De rechtbank vindt dat verdachte behandeld moet worden om zodoende het gevaar voor herhaling in te perken. Omdat verdachte niet heeft willen praten met de reclassering is een behandeling in het kader van een voorwaardelijke straf of maatregel niet mogelijk.
Het door verdachte begane feit van poging tot doodslag is een misdrijf dat een gevaar oplevert voor de lichamelijke integriteit van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank zal -gezien het bovenstaande en alles afwegend- de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. De veroordeling betreft een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De op te leggen terbeschikkingstelling is dus niet gemaximeerd.
De rechtbank zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf stellen op twee jaren zoals geëist. De rechtbank acht dit, naast de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, passend en geboden.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 380,10 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de verzochte schadevergoeding gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de benadeelde partij voor een deel eigen rechter heeft gespeeld door [medeverdachte] gewoon neer te slaan en dat om die reden de vergoeding van smartegeld drastisch moet worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
De vordering betreft schade geleden als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18/730213-17 gepleegde feit. De gevorderde vergoeding voor geleden materiële schade kan, als rechtstreeks geleden schade waarvan de hoogte niet is betwist, worden toegewezen.
De benadeelde vordert een bedrag van € 5.000,00 als vergoeding voor geleden immateriële schade. De raadsman heeft een tweetal uitspraken uit de ANWB-smartengeldgids overgelegd als referentiekader voor de hoogte van de geleden schade. De rechtbank constateert dat de genoemde uitspraken op diverse punten afwijken van de onderhavige zaak, zoals dat het gaat om een minderjarig en een vrouwelijk slachtoffer, dat er andersoortig letsel is toegebracht en dat in beide zaken een bedrag van € 2.500,00 werd toegewezen.
De rechtbank kan niet meegaan met de stelling van de raadsvrouw van benadeelde dat er sprake is van een zodanige vorm van eigen schuld dat de hoogte van de schadevergoeding moet worden gematigd. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte doelbewust naar het slachtoffer is gelopen en hem met het mes gestoken heeft. Het slachtoffer bemoeide zich in het geheel niet met verdachte. Dat het slachtoffer [medeverdachte] sloeg omdat deze de scooter van zijn vriendin had beschadigd staat zover af van het letsel dat het slachtoffer door toedoen van verdachte heeft opgelopen en de daaruit voortvloeiende schade, dat geen sprake is van eigen schuld van het slachtoffer.
Bij het vaststellen van de hoogte van de geleden immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt door de rechtbank geschat op € 3.000,00.
De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en de vordering voor het overige afwijzen.
De gevorderde wettelijke rente kan over het toegekende bedrag worden toegewezen vanaf de dag van het ontstaan van de schade, te weten 8 juli 2017.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
Bij de stukken bevindt zich een op naam van [slachtoffer 2] gesteld formulier voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding. In dit formulier is onder punt 4b omschreven dat er immateriële schade is geleden en het formulier is door benadeelde ondertekend.
De rechtbank constateert dat er geen schadebedrag wordt gevorderd door de benadeelde. De vordering is hierdoor te onbepaald en de benadeelde zal dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 9 september 2015, gewezen door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 23 september 2015.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 20 december 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn weliswaar door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd maar de rechtbank acht op dit moment tenuitvoerlegging niet opportuun. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730213-17 primair ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 18/114363-17 onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van parketnummer 18/730213-17:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3.380,10(zegge: drieduizend driehonderd en tachtig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2017.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 3.380,10 (zegge: drieduizend driehonderd en tachtig euro en tien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 43 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Het opgelegde bedrag bestaat uit € 380,10 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2017.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 18/114363-17 feit 1.:
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/118254-15:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden d.d. 9 september 2015.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 juli 2018.
Mr. Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.