ECLI:NL:RBNNE:2018:2703

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18/730028-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorhanden hebben van drugs en wapens, en mishandeling

Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van drugs en meerdere wapens, alsook aan mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van het voorhanden hebben van drugs en wapens, en het gebruik van geweld, zeer zorgelijk is. De verdachte heeft in de nachtelijke uren de aangever mishandeld in diens eigen woning, waarbij hij een wapen heeft gebruikt. Dit soort feiten veroorzaken onrust en angst in de samenleving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 februari 2018 in de gemeente Opsterland ongeveer 50,17 gram MDMA en 1,25 gram amfetamine voorhanden had, en dat hij ook een busje pepperspray en een alarmrevolver bezat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden door de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730028-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 juni 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd uit andere hoofde in PI Leeuwarden, te Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 mei 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.M.J.C. van Lee, advocaat te Donkerbroek.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 februari 2018 te [pleegplaats], in de gemeente Opsterland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 50,17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 1,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 7 februari 2018 te [pleegplaats], in de gemeente Opsterland,
- busje pepperspray (merk Protect), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6° en
- een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht voorhanden heeft gehad, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 7 februari 2018 te [pleegplaats], in de gemeente Opsterland, een of meer wapens van categorie III, te weten
- een alarmrevolver (merk Röhm) en
- een noodsignaalmiddel (seinpistool), zijnde een toestel voor beroepsdoeleinden, welke geschikt is om projectielen af te schieten, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 5 januari 2018 te Workum, in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht)
- met een kolf van een pistool, althans met een hard en/of stevig voorwerp, op/tegen de neus, althans in het gezicht te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de vuist(en)/hand(en) tegen het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of te stompen
- bij de keel heeft vastgepakt en tegen een muur heeft gedrukt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1., 2. en 3. en 4. ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte met het wapen heeft geslagen. De officier van justitie heeft ook aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het bij de keel vastpakken en tegen de muur drukken van aangever, nu aangever daar zelf niet over heeft verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 4. ten laste gelegde. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verklaringen van aangever grote tegenstrijdigheden bevatten, waardoor er ernstig getwijfeld kan worden aan zijn verklaring. Ten aanzien van de eerste verweten gedraging heeft zij aangevoerd dat aangever inconsistent heeft verklaard. Op 12 januari 2018 heeft aangever verklaard dat verdachte rustig naar binnen kwam en dat er een schot wordt gelost, waarna hij een klap krijgt. Dit strookt niet met zijn eerder afgelegde verklaring, pagina 212 van het dossier, waarin naar voren komt dat aangever heeft verteld dat hij de deur open deed en onmiddellijk een klap met een kolf kreeg. Ten aanzien van de tweede verweten gedraging heeft zij aangevoerd dat verdachte heeft bekend dat hij aangever een klap heeft gegeven, maar dat hij dit heeft gedaan in een situatie waarin aangever flipte en gevaarlijk werd. Hiervoor is volgens verdachte sprake van een noodweer/noodweerexces situatie. Ten aanzien van de derde verweten gedraging heeft de raadsvrouw aangevoerd dat aangever in zijn eigen verklaring aangeeft dat dit niet is gebeurd. Alles bij elkaar is er een reeks van verwarrende inconsistente verklaringen in de aangifte.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van verdovende middelen, terwijl er voor het aanwezig hebben van verdovende middelen een bepaalde mate van bewustheid is vereist. Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft zij ten aanzien van de pepperspray aangevoerd dat verdachte niet wist en zich niet bewust was dat er pepperspray in zijn woning lag. Hierdoor heeft verdachte geen opzet gehad op het aanwezig hebben van pepperspray in de woning. Het onder 3. ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
1. De door verdachte op de terechtzitting van 22 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover
inhoudende:
Op 7 februari 2018 heb ik in [pleegplaats] 50,17 gram MDMA en 1,25 gram amfetamine voorhanden gehad. De middelen lagen open en bloot op tafel. Deze had ik de dag ervoor van zolder gepakt en heb ik in de lade van de salontafel gelegd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 66 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018030996 d.d. 22 maart 2018, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op 7 februari 2018, belde ik, verbalisant [verbalisant], aan op [straatnaam], [pleegplaats]. Ik vorderde aan [verdachte] de uitlevering van eventueel verdovende middelen (drugs) in de woning. Ik zag dat [verdachte] een lade van de witte salontafel in de woonkamer opentrok en aldaar een doorzichtig gripakje uithaalde waarin de nodige wit gekleurde wikkels zaten. Ik hoorde dat hij zei dat hierin verdovende middelen/amfetamine zaten. Ook zag ik dat [verdachte] een zwarte koffer van de bank pakte. Nadat [verdachte] deze koffer had geopend, zag ik dat hierin onder andere diverse wikkels met daarin een poeder bruin van kleur, vermoedelijk amfetamine. Vervolgens op 7 februari 2018, ben ik tezamen met een aantal collega's aangevangen met de doorzoeking in de woning van [verdachte] voornoemd. In de genoemde lade van de salontafel in de woonkamer werden vervolgens nog twee SMINT doosjes aangetroffen, waarvan ik zag dat een doosje vol zat met roze en blauwe pillen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van politie d.d. 20 februari 2018, opgenomen op pagina 179 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Goednummer : PL0100-2018030996-974969
SIN : AALN7252NL
Omschrijving : gripzak met rode rand met daarin 10 witte wikkels waarvan 8 met een rode sticker en 2 met rood/gele sticker, met in allen bruin korrelig poeder
Bruto gewicht : 15,44 gram
Netto gewicht : 8,56 gram
Monster : AALH4930NL
Het bovenstaande monster testte
positief op MDMA.
Goednummer : PL:0100-2018030996-974973
SIN : AALN8291NL
Omschrijving : zwart metalen "50 mints Smint" doosje met daarin
A: 50 hele roze rechthoekige tabletten in de vorm en diepdruk van domino steentjes en 4 tabletdelen
Netto gewicht : 21,14 gram
Monster : AALH4933NL
B: 16 paarse schildvormige tabletten met aan één zijde een breuklijn en de andere zijde een
hoogdruk van een "M" waarvan de middelste poot met een scherpe punt naar beneden.
Netto gewicht : 7,55 gram
Monster : AALH4932NL
De bovenstaande monsters testten
positief op MDMA.
Goed nummer : PL0100-2018030996-97 4982
SIN : AALN8301NL
Omschrijving : een plastic rond potje met wit deksel met daarin brokkelig crèmekleurig poeder
Bruto gewicht : 13,07 gram
Netto gewicht : 1,25 gram
Monster : AALH4926NL
Het bovenstaande monster testte
positief op Amfetamine.
Goednummer : PL0100-2018030998-975002
SIN : AALN7254NL
Omschrijving : 10 witte wikkels met rode sticker met daarin bruin korrelig poeder
Bruto gewicht : 15,54 gram
Netto gewicht : 10,33 gram
Monster : AALH4929NL
Het bovenstaande monster testte
positief op MDMA.
Goednummer : PL0100-2018030996-975004
SIN : AALN7251NL
Omschrijving : gripzak met rode rand met daarin 7 witte wikkels met rode sticker met daarin bruin, korrelig poeder
Bruto gewicht : 5,19 gram
Netto gewicht : 2,59 gram
Monster : AALH4934NL
Het bovenstaande monster testte
positief op MDMA.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
4. De door verdachte op de terechtzitting van 22 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het was mij bekend dat ik op 7 februari 2018 in [pleegplaats] een taser voorhanden had. Ik word ook wel [verdachte] genoemd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Op 7 februari 2018, belde ik, verbalisant [verbalisant], aan op [straatnaam], [pleegplaats]. Ik, verbalisant [verbalisant], vorderde aan [verdachte] de uitlevering van eventueel aanwezige wapens in de woning. Ook zag ik dat [verdachte] een zwarte koffer van de bank pakte. Nadat [verdachte] deze koffer had geopend, zag ik dat hierin onder andere een zwarte taser lag. Ik zag dat er voorts in de bijkeuken, op de ketel aldaar, een klein busje pepperspray lag.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 februari 2018, opgenomen op pagina 147 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
De laatste keer dat ik bij [verdachte] was had hij echt volle zakken met allerlei verboden goederen als drugs, pillen, pepperspray enz.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van politie d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 174 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Voorwerp 1. Dit voorwerp is een stroomstootwapen, merk Power Max, voorzien van twee 9 volt batterijen. Met dit voorwerp kunnen personen door een elektrische stroomstoot weerloos worden gemaakt of pijn toegebracht. De vrijstelling als bedoeld in artikel 21 van de Regeling wapens en munitie is niet van toepassing. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin artikel 2 lid 1, Categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie.
Voorwerp 2. De inbeslaggenomen voorwerp is een spuitbusje pepperspray. Het voorwerp is geen vuurwapen in de vorm van een geweer, een revolver of een pistool, bestemd voor het afschieten van munitie met weerloos makende of traanverwekkende stof. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II, onder 6 van de WWM.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor inverzekeringstelling en inbewaringstelling d.d. 9 februari 2018, inhoudende als verklaring van verdachte:
Het stroomstootwapen heb ik gekregen.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3. bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
9. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2018;
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant;
11. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 februari 2018, opgenomen op pagina 84 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte;
12. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte;
13. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 174 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verbalisant.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
14. De door verdachte op de terechtzitting van 22 mei 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
In de nacht van 4 op 5 januari 2018 ben ik in de woning van [slachtoffer] in Workum geweest en heb ik hem één klap gegeven.
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2018, opgenomen op pagina 202 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
In de nacht van 4 op 5 januari 2018 opende ik de voordeur en zag [verdachte] en [naam]. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand uithaalde en met de kolf van het handvuurwapen de linkerkant van mijn neus raakte. Daarna kreeg ik ongeveer tien harde klappen in mijn gezicht en op mijn lichaam. Ik voelde aan mijn gezicht dat het niet goed was.
16. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 januari 2018, opgenomen op pagina 210 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op 5 januari 2018 ontvingen wij de opdracht om te gaan te Workum. Meldster vertelde dat ze van haar dochter whatsapp berichten had ontvangen. Wij hebben de whatsapp berichten gelezen. In de whatsapp berichten stond dat [slachtoffer] vannacht met [verdachte] en ene [naam] in de woning was. Het drietal zou ruzie hebben gehad waarbij [slachtoffer] zou zijn geslagen. Ook zou er zijn geschoten in de woning.
[slachtoffer] vertelde ons dat er vannacht in zijn gezicht werd geslagen met een hard voorwerp, dat hij meerdere slagen in zijn gezicht kreeg. [slachtoffer] vertelde mij dat hij erg veel pijn heeft aan zijn neus. [slachtoffer] had een dikke neus en een blauw oog.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 februari 2018 te [pleegplaats], in de gemeente Opsterland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, in totaal, ongeveer 50,17 gram, van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 1,25 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine, telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op 7 februari 2018 te [pleegplaats], in de gemeente Opsterland,
- busje pepperspray, merk Protect, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van categorie II, onder 6° en
- een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 7 februari 2018 te [pleegplaats], in de gemeente Opsterland, wapens van categorie III, te weten
- een alarmrevolver, merk Röhm, en
- een noodsignaalmiddel, seinpistool, zijnde een toestel voor beroepsdoeleinden, welke geschikt is om projectielen af te schieten, voorhanden heeft gehad.
4.
hij op 5 januari 2018 te Workum, in de gemeente Súdwest-Fryslân, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht
- met een kolf van een pistool, tegen de neus, althans in het gezicht te slaan en
- meermalen, met de vuisten/handen tegen het gezicht en tegen het lichaam te slaan en/of te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces.
Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij aangever een klap heeft gegeven in een situatie waarin aangever flipte en gevaarlijk werd.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
4. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een taakstraf voor de duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft
zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van drugs en meerdere wapens, alsmede aan een mishandeling.
De combinatie van het voorhanden hebben van drugs en wapens, alsmede het gebruiken van geweld jegens anderen, acht de rechtbank zeer zorgelijk. Het is algemeen bekend dat harddrugs gevaren voor de gezondheid opleveren. Hierdoor kan de samenleving schade worden berokkend. Ten aanzien van de mishandeling rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij in de nachtelijke uren, aangever in zijn eigen woning heeft mishandeld en dat verdachte daarbij een wapen heeft gebruikt. Dergelijke feiten veroorzaken onrust en angst in de samenleving.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij de afgelopen jaren meermalen is veroordeeld voor het plegen van Opiumwet-gerelateerde strafbare feiten. Verdachte is recentelijk, in het najaar van 2017 veroordeeld tot een lange, deels voorwaardelijke, gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. Verdachte liep tijdens het plegen van de onderhavige feiten in een proeftijd.
Gelet op verdachtes eerdere veroordelingen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. Voor de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met het volgende. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het onder 4. bewezen verklaarde feit heeft laten zien geen respect te hebben voor de ander. Verdachte heeft aangever in de nachtelijke uren en in de woning van aangever mishandeld. Bij deze mishandeling waren tevens minderjarige kinderen in de woning aanwezig. Zij zijn uit angst naar de buren gevlucht. De rechtbank neemt deze omstandigheden mee als strafverzwarend.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte tot een half jaar geleden met problematisch drugsgebruik kampte. Middelengebruik, in combinatie met persoonlijkheidsaspecten (ADD en mogelijke andere emotionele problemen), vormen een risicofactor. Er lijkt sprake van een negatief sociaal netwerk; verdachtes familie is echter een steunende factor. Door onderhavige detentie is verdachte zijn huurwoning kwijtgeraakt. De financiële problemen, het ontbreken van een structurele dagbesteding en een (ogenschijnlijk) pro-criminele houding worden als risicofactoren aangemerkt. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij sprake is van een verplicht reclasseringstoezicht. Als bijzondere voorwaarden adviseren zij een meldplicht, een behandelverplichting (met eventuele opname voor maximaal zeven weken), een middelenverbod, de verplichting mee te werken aan dagbesteding, de verplichting contact te onderhouden met het gebiedsteam Opsterland, de verplichting mee te werken aan bewindvoering en de verplichting om de reclassering toestemming te verlenen tot informatie-uitwisseling met betrokken instanties op te leggen.
Anders dan de reclassering, ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, nu verdachte recentelijk is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf, waarbij hem de geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden en zal deze ook opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen gevorderd om zowel de ring, de kettingen als het geld verbeurd te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de teruggave aan verdachte te gelasten van de inbeslaggenomen geldbedragen. Ten aanzien van de inbeslaggenomen sieraden heeft verdachte aangevoerd dat deze niet van hem zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de geldbedragen van 75,00 euro, 550,00 euro en 300,00 euro, moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet. De rechtbank overweegt daarbij dat het inbeslaggenomen geld geen kennelijke relatie heeft tot één van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de sieraden, bestaande uit één gouden zegelring, één kapotte gouden halsketting, één gouden halsketting met een kruis en één gouden halsketting met een uitvouwbaar bolletje als hanger, moeten worden bewaard ten behoeve van de tot nu toe onbekend gebleven rechthebbende. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte niet de eigenaar is van deze sieraden en dat deze om die reden bewaard dienen te worden voor de rechthebbende.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.250,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 500,00. Bij gebrek aan onderbouwing, vordert de officier van justitie de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het genoemde letsel in de vordering niet uit het dossier blijkt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen c.q. niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de aangehaalde jurisprudentie niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, aangezien het voorbeeld gaat om een poging doodslag waarbij een politieambtenaar slachtoffer is geworden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4. bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte door verdachte is betwist, zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2018.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de mishandeling voor de benadeelde partij (het slachtoffer) een ingrijpende ervaring is geweest. Verdachte is in de woning van het slachtoffer binnengedrongen, waarna deze in de nachtelijke uren in zijn eigen woning door verdachte is mishandeld. Het slachtoffer heeft zich na het incident laten bijstaan door het gebiedsteam en het Forensisch Fact-team. Ter vergoeding van de immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 500,00 passend en geboden. Voor het overige is de rechtbank onvoldoende van het aangevoerde letsel gebleken. De rechtbank zal de vordering voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Inbeslaggenomen goederen

Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedragen, betreffende
- Geld, EURO 75,00 (PL0100-2018030996-974832);
- Geld, EURO 550,00 (PL0100-2018030996-974826);
- Geld, EURO 300,00 (PL0100-2018030996-974828).

Gelast de bewaring van de in beslag genomen sieraden, betreffende

- 1 STK Ring: gouden zegelring (974986C);
- 1 STK Ketting: kapotte gouden halsketting (974986D);
- 1 STK Ketting: gouden halsketting met kruis (974986E) en
- 1 STK Ketting: gouden halsketting met uitvouwbaar bolletje als hanger (974986F),
ten behoeve van de rechthebbende.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
500,00(zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2018.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 500,00 aan immateriële schade. Bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 januari 2018.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juni 2018.
Mrs. E.P. van Sloten en C.G. Velvis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.