ECLI:NL:RBNNE:2018:2704

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
18/007230-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting door gebruik van valse hoedanigheid met vrijspraak voor overige feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting van meerdere slachtoffers door zich voor te doen als een bonafide huurder en opdrachtgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 maart 2016 tot en met 29 maart 2016 te Groningen en Ten Post, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, slachtoffers heeft bewogen tot de afgifte van geld en goederen door gebruik te maken van valse hoedanigheden en listige kunstgrepen. De verdachte heeft onder andere een laptop en een externe harde schijf van een slachtoffer in ontvangst genomen onder het voorwendsel dat deze gerepareerd moesten worden, maar heeft deze goederen vervolgens verkocht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de oplichting van twee slachtoffers, waarbij hij hen heeft misleid door te zeggen dat hij hen zou terugbetalen, wat hij niet deed. De rechtbank heeft echter vrijspraak uitgesproken voor andere ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat de verdachte oplichtingsmiddelen heeft aangewend. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door zijn handelen is veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/007230-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 juli 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PPC Vught te Vught.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
25 juni 2018.
Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2016 tot en met 25 maart 2016
te Ten Boer, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een
dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het verhuren van het
dorpshuis inclusief catering in Ten Boer, door zich voor te doen als
bonafide huurder die bereid en in staat was om de huur en/of de catering te
betalen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2016 tot en met 29 maart 2016
te Groningen, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van
een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een
schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het afgeven van een
laptop en/of een (externe) harde schijf en/of
het uitlenen van een geldbedrag (€ 1.700,-), door misbruik te maken van
goed vertrouwen dat de laptop en/of de (externe) harde schijf
geretourneerd zouden worden en/of zich voor te doen als bonafide
schuldenaar die bereid en in staat was om het geldbedrag terug te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2016 tot en met 29 maart 2016
te Groningen
opzettelijk
een laptop en/of een (externe) harde schijf en/of een geldbedrag (€ 1.700,-),
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
voor reparatie en/of als lening,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2015 tot en met 29 maart 2016
te Ten Post, gemeente Ten Boer
opzettelijk
een elektrische grasmaaier (van het merk Black & Decker), in elk geval enig
goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
door bewoner/gebruiker van de woning van [slachtoffer 3] die grasmaaier mocht
en kon gebruiken,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2016 tot en met 30 maart 2016
te Ten Post, gemeente Ten Boer, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een
dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld
en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het leveren van een
hoeveelheid (beton)tegels en/of zand en/of opsluitbanden, door zich voor
te doen als bonafide koper die bereid en in staat was de factuur te betalen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2016 tot en met 30 maart 2016
te Ten Post, gemeente Ten Boer
opzettelijk
(beton)tegels en/of zand en/of opsluitbanden, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten
als koper/klant,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij in of omstreeks de periode van 23 februari 2016 tot en met 1 april 2016 te
Ten Post, gemeente Ten Boer, althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of
door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer 5] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen
van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van
een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten het verrichtten
van (reparatie)werkzaamheden (t.w.v. € 1.600,-) in/aan een woning aan de
[straatnaam] in Ten Post, door zich voor te doen als bonafide
opdrachtgever die bereid en in staat was om de factuur te voldoen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1, 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van de feiten 1 en 4 heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte hierbij oplichtingsmiddelen heeft aangewend. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat er geen bewijsmiddelen zijn die de aangifte ondersteunen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 2 primair (ten aanzien van het geldbedrag) en 5 ten laste gelegde. Hij heeft hierbij naar voren gebracht dat bij deze feiten wel kan worden bewezen dat verdachte de aangevers door middel van oplichtingsmiddelen, te weten een samenweefsel van verdichtsels en/of het aannemen van een valse hoedanigheid, tot afgifte van geld respectievelijk tot het verlenen van een dienst heeft bewogen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 primair en subsidiair (ten aanzien van het geldbedrag en de externe harde schijf), 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van oplichtingsmiddelen, zodat geen sprake is van strafbaar handelen van verdachte en dat evenmin kan worden bewezen dat verdachte een grasmaaier heeft verduisterd, nu de aangifte niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Met betrekking verduistering van de laptop, zoals opgenomen in feit 2 subsidiair, heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 3 en 4 primair en subsidiair: vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] door het gebruik van in de wet genoemde oplichtingsmiddelen heeft bewogen tot het leveren van goederen en/of diensten, noch dat hij de goederen vermeld in feit 4 zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het goed vermeld in feit 3 zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, nu er geen andere bewijsmiddelen zijn die de aangifte ondersteunen. Verdachte zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 2 primair en 5
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 29 maart 2016 opgenomen op pagina 36 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016137608 d.d. 13 mei 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van oplichting gepleegd te Groningen. Tussen 11 maart 2016 en 29 maart 2016 werd ik een bewogen tot de afgifte van geld en goederen door [verdachte] . Eind oktober 2015 kwam ik via vrienden in contact met [verdachte] . Van hen hoorde ik dat [verdachte] er alles aan deed om zijn leven weer op te pakken en zich als een modelburger en nieuwe vriend aan zijn afspraken hield. Op 30 januari 2016 kwam [verdachte] bij mij op het kantoor om te praten over zijn plannen om een eigen bedrijf te starten. Ik vertelde hem dat mijn bedrijf voor andere bedrijven en/of particulieren de boekhouding, de jaarrekeningen en de belastingaangiften doet en waar nodig een fiscaal advies geeft. Ik hoorde dat [verdachte] in dat gesprek zei dat hij zich in februari zou laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel en dat ik dan de boekhouding van zijn bedrijf zou ontvangen. Bij deze aangifte stel ik u een afschrift van een reclamefolder van klussenbedrijf [verdachte] beschikbaar. Met deze folder maakte [verdachte] reclame voor zijn bedrijf. Achteraf denk ik dat [verdachte] door deze folder bij mij vertrouwen wilde wekken voor zijn zogenaamde goede bedoelingen. [verdachte] kwam op
5 maart 2016 met zijn vriendin bij mij op kantoor. Via Facebook en WhatsApp had ik ook regelmatig contact met [verdachte] gekregen en kreeg ik ook regelmatig privé berichten via Facebook van hem. Het kwam allemaal vertrouwd over. [verdachte] kwam op mij echt over als iemand die een nieuw begin wilde maken en daarbij ook nieuwe vrienden wilde maken. Op 11 maart 2016 werd ik gebeld door [verdachte] . Hij wilde bij mij op kantoor langskomen omdat hij een mega probleem had waarover hij met mij face to face wilde praten. Toen [verdachte] bij mij op kantoor was hoorde ik dat hij zei dat zijn portemonnee met alles erin was gestolen. Ik hoorde dat in zijn portemonnee zijn bankpas zat met de bijbehorende pincode maar ook een papier van internetbankieren en de bijbehorende tancodes. Ik hoorde verder dat hij alle rekeningen bij de bank had laten blokkeren en dat hij dus nergens meer bij kon. Ik hoorde dat [verdachte] aan mij vroeg of hij geld van mij kon lenen. Hij gaf samen met zijn vriendin een feest dat gehouden zou worden in het buurthuis van Ten Boer. Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij nu niet een aanbetaling kon doen aan het buurthuis en wat andere zaken niet kon betalen, omdat zijn bankrekeningen waren geblokkeerd. [verdachte] vertelde mij dat hij zich dood schaamde en dat hij dit niet tegen zijn lieve vriendin, waarvan ik wist dat hij haar op het feest, van 12 maart 2016, ten huwelijk wilde vragen, wilde vertellen, omdat hij zoveel van haar hield. [verdachte] vertelde mij dat hij bang was voor de gevolgen als zij boos zou worden, want het was wel heel erg stom van hem om zowel pinpassen als pincodes als inlogcodes en tancodes in portemonnee te bewaren. En hij wilde zijn huwelijksaanzoek niet bederven door een gestolen portemonnee. Ik zag dat hij aan mijn bureau zat te huilen. [verdachte] vertelde mij dat hij alles moest afblazen als hij niets kon betalen. [verdachte] vertelde dat als ik hem geld kon lenen, hij niets hoefde te annuleren en zijn vriendin zich ook geen zorgen hoefde te maken. Ik voelde mij door het verhaal van [verdachte] onder druk gezet en kreeg medelijden met hem. Ik heb toen op 11 maart 2016 € 1.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van [naam 1] van het buurthuis in Ten Boer en ik heb [verdachte] € 700,-- contant gegeven. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat hij als dank voor de lening € 2.000,-- euro aan mij zou terugbetalen maar dat wilde ik niet. Ik zag dat [verdachte] toch op de schuldbekentenis die ik had opgesteld eigenhandig € 2.000,-- opschreef in plaats van de € 1.700,-- die ik had opgeschreven. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei dat de bank dinsdag wel nieuwe papieren zou hebben verstuurd en dan zou hij gelijk het geld naar mij overmaken. In een Facebookgesprek schreef [verdachte] aan mij dat hij de bank de opdracht had gegeven om € 2.000,-- naar mij over te maken.
Voor mijn bedrijf heb ik een aantal laptops en een externe harde schijf in gebruik. Ik merkte dat de laptop waarop ik werkte erg traag werd in het gebruik. [verdachte] vertelde mij dat hij een bevriende relatie heeft, die hij goed vertrouwde, met een pc reparatie bedrijf die tijd kon vrij maken voor de reparatie van de laptop. Op 14 maart 2016 heeft [verdachte] mijn laptop opgehaald en naar een man gebracht ter reparatie. Ik zag dat ik de volgende dag mijn laptop weer terugkreeg van [verdachte] . Ik hoorde dat zijn mannetje veel malware op mijn laptop had aangetroffen. Ook hoorde ik van [verdachte] dat als ik meer laptops had deze ook door zijn mannetje moesten worden nagekeken, omdat de kans heel erg groot was dat er op die laptops ook malware zou zijn. Ik heb toen mijn externe harde schijf op 15 maart 2016 meegegeven aan [verdachte] ter reparatie. Een andere laptop heeft [verdachte] op 21 maart 2016 opgehaald. Dit betreft een ASUS PRO79ID-TY082V laptop voorzien van het serienummer [nummer] . [verdachte] zei dat hij deze diezelfde dag zou langs brengen ter reparatie. Deze laptop en externe harde schijf heb ik tot op heden nog niet teruggekregen van [verdachte] . Op 21 maart 2016 had ik nog contact met [verdachte] via Facebook. Ik maakte nog de opmerking dat ik toe was aan vakantie en dan in de middag wellicht wel kon gaan boeken. [verdachte] stuurde terug dat hij de € 2.000,-- die ochtend had overgemaakt via een SNS rekening en deze uiterlijk op 22 maart 2016 op mijn rekening zou worden bijgeschreven. Op 22 maart 2016 moest [verdachte] wegens omstandigheden de stad uit en sindsdien werd het contact minder. Daarna kreeg ik met [verdachte] tot op heden geen contact meer. Ik ben er achter gekomen dat [verdachte] met mijn laptop bij het winkelbedrijf [bedrijf 2] te Groningen, is geweest. [verdachte] kwam heel overtuigend over met zijn verhalen over dat hij van zijn fouten had geleerd in de gevangenis, dat hij zijn leven had gebeterd en nu een omgeving met rust zocht. Als ik had geweten dat wat de bedoelingen van [verdachte] waren had ik hem nooit geld geleend of mijn laptops en externe harde schijf meegegeven.
2. Een schriftelijk bescheid, te weten een afbeelding van een Facebookgesprek, opgenomen op pagina 43 van voornoemd dossier, inhoudende:
Ik heb trouwens via de SNS een opdracht gegeven om 2000 euro naar jou over te boeken, dus mocht het vandaag nog niet binnen zijn, dan weet je in ieder geval dat het onderweg is.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2016, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 29 maart 2016 was ik in het winkelbedrijf [bedrijf 2] te Groningen. Een medewerker van het winkelbedrijf bevestigde mij dat op 22 maart 2016 een laptop was opgekocht van een man genaamd [verdachte] . Ik zag dat op de bon stond vermeld dat op 22 maart 2016 door een [verdachte] , geboren op 28 maart 1970, een laptop, merk ASUS PRO79ID-TY082V, voorzien van het serienummer [nummer] , was verkocht voor € 75,--.
4. Een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 23 mei 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik heb destijds € 1.700,-- aan [verdachte] geleend, op zijn verzoek. We hebben dat op papier vastgelegd en hij heeft toen handmatig zelf het bedrag van € 1.700,-- gewijzigd in € 2.000,--. Dat zou hij terugbetalen. De afspraak was binnen 14 dagen. Hij heeft uiteindelijk niets terugbetaald. € 1.000,-- was voor het feestje dat heeft plaatsgevonden in het dorpshuis in Ten Boer. Dit bedrag moest hij aanbetalen en dat heb ik voorgeschoten. De andere € 700,-- moest hij betalen aan mensen die diensten hadden geleverd voor het feestje. Zo had hij een luxe auto gehuurd. Hij wilde zijn verbouwde woning aan de gasten tonen. Hij vertelde dat hij de verbouwing zelf had verricht. Dat vertelde hij aan iedereen. Ik ben op het feest geweest. Van de harde schijf heb ik vernomen dat de harde schijf is gevonden in een pak macaroni, in de keuken van de woning die [verdachte] had betrokken. De eerste laptop was goed gerepareerd teruggekomen en ik had geen wantrouwen om de tweede laptop en de harde schijf beschikbaar te stellen. Ik heb hem later nog wel een paar keer geappt over die spullen. Ik heb hem gevraagd waar de spullen en het geld bleven. De twee weken waren namelijk verstreken.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 april 2016 opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 5] :
Op 23 februari 2016 kreeg ik een bericht van een zekere [verdachte] . Ik heb een klus- en groenonderhoudbedrijf. [verdachte] SMS-te mij dat hij een klus had in Ten Post. Ik ben op het adres [straatnaam] in Ten Post geweest. Toen heb ik kennis gemaakt met [verdachte] . [verdachte] vertelde dat hij de betreffende woning had gekocht en vroeg mij om allerlei klussen te doen. Nadat hij had verteld wat zijn wensen waren, heb ik een offerte gemaakt. De offerte kwam uit op een bedrag van circa € 13.000,--. [verdachte] ging hiermee akkoord en heeft een aanbetaling gedaan van € 1.000,--. In eerste instantie zou hij de helft aanbetalen, maar op een of andere wijze lukt dat niet. Daarom heeft hij eerst € 1.000,-- aanbetaald. Vervolgens heb ik allerlei werkzaamheden verricht aan de woning en tuin. In eerste instantie hadden we een periode van 14 dagen afgesproken waarin alle werkzaamheden verricht zouden worden, maar door uitblijven van de betaling en allerlei nieuwe werkzaamheden, bedacht door [verdachte] , is de datum van 14 dagen komen te vervallen en is dat uitgesteld. Op een gegeven moment kreeg ik een bericht dat de schoonmoeder van [verdachte] was overleden. In deze mail stelde [verdachte] voor om na 14 maart 2016 weer te beginnen. Hierna volgden meer smoesjes over de betaling en over het werk. De kosten van de materialen en de werkzaamheden die ik inmiddels had verricht waren ca € 2.600,--. Ik heb [verdachte] op
20 maart 2016 nog een e-mailbericht gestuurd met de mededeling dat ik de werkzaamheden voor hem, in eerste instantie zou staken. Ook heb ik hem in deze mail een betalingstermijn van 5 dagen gegeven voor het resterende bedrag van € 1.617,18. Ik heb dat gedaan omdat ik op 9 maart 2016 ook al een dringend verzoek had gedaan aan [verdachte] om het destijds openstaande bedrag te betalen. Na dit laatste emailbericht van 20 maart 2016 heb ik geen contact meer kunnen krijgen met hem. Het e-mailadres dat ik van hem had was [verdachte] @outlook.com. De mail-wisseling die ik met [verdachte] heb gehad, voeg ik bij de aangifte.
6. een schriftelijke bescheid, opgenomen op pagina 79 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende e-mailverkeer tussen de adressen [verdachte] @hotmail.com en [bedrijf 1] @hotmail,com:
Van: [verdachte] ( [verdachte] @hotmail.com)
Verzonden: 2 maart 2016
Aan: [bedrijf 1] @hotmail.com
Geachte [slachtoffer 5] ,
Middels deze mail wil ik je bevestigen dat wij vinden dat het werk heel erg goed verloopt, maar wel jammer voor de tegels, maar we zien wel dat je je uiterste best doet om alles in goede banen te leiden om alles zo goed mogelijk te laten verlopen. Ik heb daarom besloten dat je ook met mij mee kunt gaan werken en wel in Epen, we zullen de werkzaamheden nog wel door gaan nemen. Wel heb ik gezien dat je wat meer onkosten hebt gemaakt dan gebruikelijk, maar dat kon niet anders, daarom heb ik ook besloten dat ik niet meer ga werken met voorschoten, maar op heden een bedrag van 13.000 euro ga overboeken, ik weet dat je al 1000 euro hebt gehad, maar dan heb je even wat speling en kunnen we later wel even een eindafrekening maken. Ik hoop in de toekomst dan ook een goede samenwerking met je te hebben.
Met vriendelijke groet,
[verdachte] en [naam 2] .
Van: [verdachte] ( [verdachte] @hotmail.com)
Verzonden: 2 maart 2016
Aan: [bedrijf 1] @hotmail.com
Hallo [slachtoffer 5] ,
afgelopen nacht hebben wij niet z'n leuke nacht gehad, want de moeder van [naam 2] is overleden, wij willen je daarom met deze mail ook zeggen dat we de werkzaamheden voor een aantal dagen gaan stop zetten, omdat we nu even alles moeten gaan regelen en wij ook wegens deze gebeurtenis familie op bezoek krijgen, zelfs het feest kan niet door gaan, vanaf 14 maart zijn jullie dan weer welkom.
Met vriendelijke groet,
[verdachte] en [naam 2] .
7. Een proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris d.d. 12 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 5] :
Nadat ik aangifte heb gedaan, heb ik geen contact meer gehad met de heer [verdachte] . Hij was vertrokken. Ik had een klussenbedrijf. Ik werd destijds gebeld door [verdachte] zelf. Hij nodigde mij uit langs te komen om werkzaamheden te bespreken en een offerte daarvoor te krijgen. Ik herinner me nog bestrating, schilderwerk en het verwijderen van een deur. Ik heb gevraagd de werkzaamheden in een e-mail te zetten en dat is gebeurd. Vervolgens ben ik bij hem op bezoek geweest waarna ik inderdaad een offerte heb uitgebracht. [verdachte] vertelde mij destijds dat hij de woning had gekocht en dat hij die woning goedkoop had kunnen krijgen in verband met aardbevingsschade. Ik heb zowel buiten als binnen de woning scheuren gezien. Het maakte op mij een betrouwbare indruk. Hij kwam over als een nette vent. Hij heeft de offerte die ik had uitgebracht, geaccepteerd. Het ging om een totaalbedrag van circa
€ 13.000,--. De afspraak was dat hij 50% van dat bedrag zou aanbetalen voordat ik aan de slag zou gaan. Dat bedrag is niet gekomen. Hij heeft wel een bedrag van € 1.000,-- betaald via de bank. [verdachte] had mij verteld dat hij problemen had met internetbankieren. Ondanks die € 1.000,-- ben ik wel aan de slag gegaan. We hebben wel meteen afgesproken dat hij binnen een week de resterende € 5.500,-- voorschot over zou maken. Dat is echter niet gebeurd. Hij heeft mij nog een keer verteld dat hij het wel had overgemaakt. Via zijn laptop heeft hij mij een overschrijving getoond. Hij vertelde erbij dat het bedrag was overgemaakt. Ik heb meteen daarna en ook de dagen erna een aantal keren mijn rekeningnummer bekeken. Het is echter nooit bijgeschreven, behalve die eerste € 1.000,-- is er nooit een betaling gedaan. Hij had voortdurend smoesjes. Zo vertelde hij dat het slecht ging met de kleinzoon van zijn echtgenote. [verdachte] moest ervoor naar het ziekenhuis. Vervolgens vertelde hij dat het slecht ging met zijn schoonmoeder. Daarna vertelde hij dat zijn schoonmoeder was overleden. Ik weet inmiddels dat ze nog steeds springlevend is. Dit vertelde hij mij in telefoongesprekken, maar ook wel via de e-mail. Ik weet dat er in verband met een huwelijksaanzoek nog een feest is geweest. Voor dat feest was ik zelfs uitgenodigd. Dat feest is echter niet door gegaan, omdat, zo vertelde [verdachte] mij, zijn schoonmoeder was overleden. Inmiddels weet ik dat het feest wel is doorgegaan U vraagt mij wat ik nou precies op die laptop heb gezien. Ik zag mijn naam staan en mijn rekeningnummer en een bedrag van € 5.500,--. [verdachte] vertelde mij dat dat de overboeking was.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 maart 2016, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[slachtoffer 3] :
Ik heb mijn woning aan de [straatnaam] te Ten Post onder meer in de maanden februari en maart 2016 in bruikleen gegeven aan [verdachte] . [verdachte] gaf aan dat hij mijn woning als tegenprestatie voor het gebruiken daarvan zou gaan schilderen. Rond 23 maart 2016 was ik in mijn woning in Ten Post. Ik kwam toen in mijn woning allerlei rekeningen van bedrijven tegen en aanmaningen van incassobureaus dan wel deurwaarders. Na het bekijken van de rekeningen en aanmaningen kon mij blijken dat [verdachte] allerlei werkzaamheden door bedrijven in en rondom mijn woning had laten uitvoeren. Het betroffen werkzaamheden waar ik als eigenaar van mijn woning nooit toestemming voor heb gegeven.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van feit 2 primair
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte door wederzijdse vrienden met aangeefster in contact is gekomen. Daarbij heeft verdachte hen verteld dat hij kort daarvoor in de gevangenis had gezeten, maar dat hij zijn leven wilde beteren. Hij vroeg aangeefster die een administratiekantoor heeft hem te helpen bij het door hem op te starten bedrijf. Binnen deze context heeft hij binnen het ontstane vertrouwen aan [slachtoffer 2] gevraagd geld aan hem te lenen voor een aanbetaling en andere kosten die hij voor een door hem georganiseerd feest moest betalen. Verdachte heeft hierbij - kennelijk in strijd met de waarheid - gezegd dat hij dit zelf niet kon doen, omdat zijn portemonnee gestolen was. Als hij niet zou betalen, zou het feest niet doorgaan en zou hij zijn vriendin niet ten huwelijk kunnen vragen. Verdachte heeft vervolgens toegezegd - kennelijk om het vertrouwen in hem te bestendigen of te versterken - in plaats van de geleende € 1.700,-- een bedrag van € 2.000,-- te zullen terugbetalen en heeft hiertoe een schuldbekentenis opgesteld. Korte tijd later heeft hij aangeefster verteld dat hij het geldbedrag inmiddels had overgeboekt. Aangeefster heeft het bedrag echter niet ontvangen. Ook heeft verdachte de beschikking gekregen over een laptop en een externe harde schijf. Verdachte, die eerder een andere laptop van aangeefster heeft laten repareren en aldus bij [slachtoffer 2] vertrouwen had gewekt, heeft vervolgens van dit vertrouwen gebruik gemaakt door ook de betreffende laptop en externe harde schijf ter reparatie aan te bieden, aangezien de kans groot zou zijn dat ook hierop malware aanwezig zou zijn. Verdachte heeft de laptop echter een dag nadat hij deze in ontvangst had genomen, verkocht aan een winkel in tweedehands goederen. De externe harde schijf is in een macaronipak in de door verdachte bewoonde woning teruggevonden.
De rechtbank is van oordeel dat de presentatie van verdachte als betrouwbare schuldenaar die bereid en in staat was het geldbedrag terug te betalen en die van plan was de laptop en externe harde schijf gerepareerd te retourneren berustte op voldoende specifieke gedragingen die er in de betreffende context op gericht waren bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen en daarvan misbruik te maken. Verdachte heeft hierbij misbruik gemaakt van een tussen verdachte en aangeefster ontstane vertrouwensrelatie. Door het aannemen van deze valse hoedanigheid heeft verdachte aangeefster bewogen tot de afgifte van een geldbedrag en goederen.
Uit de omstandigheid dat verdachte in strijd met de waarheid aan aangeefster heeft geschreven het bedrag inmiddels te hebben overgemaakt, dat hij de laptop reeds een dag na ontvangst van het goed heeft verkocht en dat de externe harde schijf op een verborgen plaats is teruggevonden, leidt de rechtbank af dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling en dat hij geenszins van plan was het geldbedrag terug te betalen of de goederen terug te geven.
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever diensten heeft laten verrichten, te weten reparatiewerkzaamheden in en om de door verdachte bewoonde woning. Hierbij heeft verdachte in strijd met de waarheid verklaard dat hij eigenaar van de woning was en zich aldus kredietwaardiger voorgedaan dan hij in werkelijkheid was. Ook heeft hij aangever een verdere samenwerking en de betaling van een groot geldbedrag in het vooruitzicht gesteld. Via het tonen van een afbeelding op het scherm van zijn laptop heeft verdachte aangever bovendien willen doen geloven dat hij een geldbedrag had overgemaakt. Aangever heeft echter geen geldbedrag ontvangen. Voorts heeft verdachte leugens verteld omtrent een feest dat niet door zou gaan vanwege een begrafenis, waarbij hij heeft aangegeven dat er daarom even niet geklust kon worden.
De rechtbank is van oordeel dat de presentatie van verdachte als bonafide opdrachtgever die bereid en in staat was om voor de geleverde diensten te betalen op voldoende specifieke gedragingen berustte die er in de betreffende context op gericht waren bij het beoogde slachtoffer een onjuiste voorstelling van zaken in het leven te roepen en daarvan misbruik te maken. Door het aannemen van deze valse hoedanigheid heeft verdachte aangever bewogen tot de levering van diensten.
Uit de omstandigheid dat verdachte in strijd met de waarheid aangever heeft willen doen geloven dat hij het geldbedrag reeds had overgemaakt en dat hij in de communicatie richting aangever voorts diverse leugens heeft verkondigd, leidt de rechtbank af dat verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling en dat hij geenszins van plan was voor de geleverde diensten te betalen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 2 primair en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2. primair
hij in de periode van 11 maart 2016 tot en met 29 maart 2016 te Groningen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid
[slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van enige goederen, te weten het afgeven van een laptop en een externe harde schijf en het uitlenen van een geldbedrag (€ 1.700,--) door misbruik te maken van goed vertrouwen dat de laptop en de externe harde schijf
geretourneerd zouden worden en zich voor te doen als bonafide schuldenaar die bereid en in staat was om het geldbedrag terug te betalen;
5.
hij in de periode van 23 februari 2016 tot en met 1 april 2016 te Ten Post, gemeente Ten Boer en elders in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid [slachtoffer 5] heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het verrichtten van (reparatie)werkzaamheden (ter waarde van ongeveer € 1.600,--) in/aan een woning aan de [straatnaam] in Ten Post, door zich voor te doen als bonafide opdrachtgever die bereid en in staat was om de factuur te voldoen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. primair Oplichting, meermalen gepleegd;
5. Oplichting.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 2 primair en 5 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat in geval van veroordeling in sterke mate rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat sprake is van feiten van oudere datum. Ook heeft zij erop gewezen dat verdachte niet recent voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Gelet daarop is de raadsvrouw van mening dat met de oplegging van een geheel of deels voorwaardelijke werkstraf kan worden volstaan.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het op de dagvaarding vermelde ad informandum gevoegde feit overweegt de rechtbank dat dit feit niet kan worden meegenomen bij de strafoplegging nu verdachte dit feit niet ondubbelzinnig heeft bekend.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van een tweetal personen. Op slinkse wijze heeft hij de beschikking gekregen over geld en goederen en geprofiteerd van niet betaalde, maar wel geleverde diensten. Door deze handelwijze heeft verdachte -enkel voor zijn eigen financiële gewin- anderen gedupeerd en misbruik gemaakt van het door hen in hem gestelde vertrouwen.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De meest recente veroordeling dateert uit 2011 en betreft een veroordeling tot een langdurige vrijheidsstraf voor een vergelijkbaar feit, gepleegd in Oostenrijk.
In het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 14 juni 2017 staat beschreven dat verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd, terwijl hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld. Er lijkt sprake te zijn van een langdurig delictpatroon aangaande delicten als oplichting en flessentrekkerij. De meest recente onderzoeken naar verdachte beschrijven dat bij verdachte sprake is van een antisociale en borderline persoonlijkheidsstoornis, waarbij verdachte anderen bedriegt, impulsief is en met regelmaat geen verantwoordelijkheid toont. Eerdere behandelpogingen waren relatief kort vanwege het gebrek aan transparantie bij verdachte. De reclassering ziet geen enkel aanknopingspunt om een voorwaardelijk strafdeel met toezicht door de reclassering op de bijzondere voorwaarden te adviseren.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat met name gelet op de veelvuldige recidive en de voor dergelijke feiten opgestelde landelijke oriëntatiepunten de oplegging van een vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geen reden om over te gaan tot de oplegging van een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Conform de eis van de officier van justitie zal de rechtbank derhalve een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 weken met aftrek van voorarrest opleggen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen zoals omschreven op de beslaglijst, te weten twee computers, drie mappen en een doos, moeten worden teruggegeven aan verdachte nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 3.012,50, bestaande uit € 1.512,50 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 5.166,76, bestaande uit € 2.666,76 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 5.000,00, bestaande uit € 350,90 ter vergoeding van materiële schade en € 4.649,10 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
4. [slachtoffer 6] , tot een bedrag van € 4.313,78 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en proceskosten ter hoogte van € 553,34.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] , met als aangever de heer [slachtoffer 4] , niet-ontvankelijk in hun vorderingen dienen te worden verklaard, nu verdachte van de hierbij behorende feiten dient te worden vrijgesproken.
De vordering van [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van
€ 3.500,-- en voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen dienen te worden afgewezen, althans dat de benadeelde partijen niet in hun vorderingen dienen te worden ontvangen, vanwege de door haar bepleite vrijspraken. Subsidiair heeft zij ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] naar voren gebracht dat de lening tot een bedrag van € 1.700,-- kan worden toegewezen en dat ten aanzien van de laptop rekening moet worden gehouden met afschrijving. Nu geen bewijs is overgelegd van immateriële schade en het gaat om een vermogensdelict waarbij het ontstaan van psychische schade moeilijk voorstelbaar is, dient de vordering in zoverre te worden afgewezen. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is onderbouwd waarom de benadeelde partij niet kon werken en door wie zij was ingehuurd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] :
De rechtbank acht de feiten 1, 3 en 4 (primair en subsidiair) waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de door hen ingediende vorderingen. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Van der Laan-[slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft materiële schade gevorderd bestaande uit een niet terugbetaalde geldlening van € 1.700,--, waarbij de afspraak was gemaakt dat € 2.000,-- zou worden terugbetaald. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De rechtbank stelt de schade vast op een bedrag van € 1.700,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, nu dit de hoogte is van het bedrag dat verdachte daadwerkelijk van aangeefster heeft geleend. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Voorts heeft de benadeelde partij schade ter vergoeding van de weggenomen laptop en externe harde schijf gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade met betrekking tot de laptop en de externe harde schijf wordt, rekening houdend met afschrijving, geschat op € 250,-- respectievelijk € 50,--. De rechtbank zal de vordering derhalve tot een bedrag van € 300,-- toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Met betrekking tot de gevorderde schade bestaande uit arbeidsurenverlies, welke schadepost de benadeelde partij ter terechtzitting mondeling heeft toegelicht en in het voegingsformulier ten onrechte als immateriële schade heeft aangemerkt, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om (de hoogte van) de gestelde schade te kunnen beoordelen, nu een nadere onderbouwing van de schatting van de benadeelde partij ontbreekt. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de ingestelde vordering. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor zover de benadeelde partij heeft beoogd daarnaast immateriële schade bestaande uit psychische schade te vorderen, overweegt de rechtbank het volgende. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Gevoelens van angst, onzekerheid, schrik, machteloosheid of, zoals in dit geval wantrouwen, vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd.
Nu vast staat dat verdachte tot het een bedrag van € 2.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte vanwege de gedeeltelijke toewijzing van de vordering veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1, 3 en 4 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten: twee computers, drie mappen en een doos.
Ten aanzien van feiten 1, 3 en 4:
Bepaalt dat de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 3]en
[slachtoffer 6]niet-ontvankelijk in hun vorderingen zijn.
Bepaalt dat deze benadeelde partijen en verdachte de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Met betrekking tot de schade bestaande uit de geldlening, laptop en externe harde schijf:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.000,--(zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 maart 2016.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige gedeelte van deze post wordt afgewezen.
Met betrekking tot de schade bestaande uit arbeidsurenverlies en immateriële schade:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in dit gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]te betalen een bedrag van €
2.000,--(zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
30dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag betreft materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2018.