ECLI:NL:RBNNE:2018:357

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
18/830012-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte tot jeugddetentie na mishandeling met bijzondere voorwaarden

Op 2 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 21 dagen, waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting voor zijn psychische en verslavingsproblematiek. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 13 september 2015, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een vechtpartij met twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1]. Wel is bewezen dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot schadevergoeding volledig toegewezen, omdat de schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezen verklaarde. De rechtbank heeft de toepassing van het volwassenenstrafrecht afgewezen, omdat de verdachte ten tijde van het feit 17 jaar oud was en het minderjarigenstrafrecht van toepassing is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830012-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 2 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 januari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Lubbers, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 september 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere plaatsen gebroken neus, breuk jukbeenderen, verbrijzelde kaak, en/of hersenschudding, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht en/of ongecontroleerd), in/tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam te stompen
en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 september 2015 te Groningen openlijk, te weten aan/op het Damsterdiep, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht en/of ongecontroleerd),
in/tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 september 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht en/of ongecontroleerd), in/tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam te stompen/slaan en/of trappen/schoppen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere plaatsen gebroken neus, breuk jukbeenderen, verbrijzelde kaak, en/of hersenschudding ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 13 september 2015 te Groningen openlijk, te weten Damsterdiep, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] door die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 september 2015 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de processtukken niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever [slachtoffer 1] ernstig letsel of een deel daarvan heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de medische verklaringen van [slachtoffer 1] kan worden vastgesteld dat verdachte samen met zijn medeverdachten geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Voorts blijkt uit de verklaringen van verdachte en aangever [slachtoffer 2] dat verdachte ook geweld heeft toegepast tegen [slachtoffer 2] . Er kan aldus worden bewezen dat verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) en [slachtoffer 2] (feit 2 primair).
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte geweldshandelingen heeft toegepast richting [slachtoffer 1] . Enkel door [medeverdachte 1] is verklaard dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] , maar die verklaring is ongeloofwaardig en wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund.
Daarnaast is geen sprake van medeplegen tussen verdachte en [medeverdachte 1] , die daadwerkelijk geweld heeft toegepast, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte nauw en bewust met [medeverdachte 1] heeft samengewerkt. Verdachte heeft aan het geweldsincident immers geen intellectuele en/of materiële bijdrage geleverd die van voldoende gewicht is om van medeplegen te spreken. Verdachte moet daarom vrijgesproken worden van het medeplegen van de onder 1 ten laste gelegde varianten van zware mishandeling (feit 1 primair) en eenvoudige mishandeling (feit 1 meer subsidiair). Nu ook voor de invulling van het bestanddeel 'in vereniging' het medeplegen zoals hierboven genoemd richtinggevend is, kan feit 1 subsidiair evenmin worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte werd vastgehouden en geslagen door [slachtoffer 2] . Verdachte werd aldus door [slachtoffer 2] aangevallen. Om los te komen en de aanval te stoppen, heeft verdachte [slachtoffer 2] geslagen. Er was sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk was. Verdachte heeft hierbij gehandeld binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De raadsvrouw heeft geconcludeerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging en ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair
Op 13 september 2015 te 4.43 uur kreeg de politie melding om te gaan naar het Damsterdiep te Groningen ter hoogte van kringloopwinkel Goud Goed. Dit in verband met een geweldsincident. Toen en aldaar trof de politie twee verwonde personen aan. Deze personen bleken later te zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] was op dat moment niet aanspreekbaar en is later met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis is bij [slachtoffer 1] onder meer een aangezichtsfractuur geconstateerd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben beiden aangifte gedaan van het geweldsincident. Door het zeer summier opgegeven signalement van de daders kon op dat moment niemand als verdachte worden aangehouden. Ook de verklaringen van getuigen hebben geen nadere aanwijzingen opgeleverd. Het onderzoek is daardoor eind 2015 stilgelegd.
Mede door nadien aangeleverde informatie van [slachtoffer 1] is het onderzoek in 2016 heropend. Uit nader onderzoek is gebleken dat drie personen als mogelijke daders kunnen worden aangemerkt, te weten verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] .
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat hij enkel ten aanzien van verdachte [medeverdachte 1] kan bevestigen dat deze geweld heeft gebruikt tegen hem.
Ook uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat hij in gevecht is geraakt met [slachtoffer 1] en dat hij [slachtoffer 1] meerdere vuistslagen heeft gegeven. Hij is hierna achter [slachtoffer 1] aangerend en heeft [slachtoffer 1] onderuit getrapt, waardoor [slachtoffer 1] op de grond is gevallen. Volgens [medeverdachte 1] hebben verdachte en [medeverdachte 2] hierna [slachtoffer 1] in het gezicht geschopt en is het letsel dat bij [slachtoffer 1] is vastgesteld door het schoppen ontstaan.
De rechtbank overweegt hierbij dat enkel uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en dat [medeverdachte 1] bovendien belang heeft om het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel toe te schrijven aan handelingen van anderen dan die van hemzelf. Daar komt bij dat uit het dossier niet volgt dat het letsel van [slachtoffer 1] per definitie door meerdere mensen moet zijn toegebracht.
Gelet op deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat verdachte geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] .
Dat verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht behoeft een bewezenverklaring echter niet in de weg te staan, als uit de feiten en omstandigheden blijkt dat tussen de dader - die geweld heeft gepleegd - en verdachte sprake is geweest van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat verdachte als medepleger kan worden aangemerkt. Bij de beoordeling of
sprake was van nauwe en bewuste samenwerking, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht, dan wel andere handelingen die op enigerlei wijze hebben bijgedragen aan de geweldpleging tegen [slachtoffer 1] .
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de dader die de geweldshandelingen heeft verricht, niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder 1 primair laste gelegde is niet komen vast te staan. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging overweegt de rechtbank in het bijzonder dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, als verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het reeds overwogene niet is gebleken dat verdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen de geweldshandelingen van [medeverdachte 1] heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen in het ontstaan of het voortduren daarvan. Aldus is niet komen vast te staan dat de verdachte opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Dit betekent dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Verdachte zal ook van de onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling worden vrijgesproken nu - zoals reeds geoordeeld - niet is komen vast te staan dat verdachte geweldshandelingen heeft verrichte tegen [slachtoffer 1] noch dat sprake is van medeplegen of ter zake in vereniging handelen tussen verdachte en [medeverdachte 1] .
Ten aanzien van feit 2
Alvorens feit 2 te bespreken merkt de rechtbank op dat de raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt en dat verdachte van feit 2 primair moet worden vrijgesproken dan wel voor feit 2 subsidiair van alle rechtsvervolging moet worden ontslagen.
Het onder 2 primair ten laste gelegde heeft betrekking op de delictsomschrijving van openlijke geweldpleging ex artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Feit 2 subsidiair betreft het al dan niet medeplegen van mishandeling ex artikel 300 Sr. Gelet op de respectievelijke strafbare feiten waarop de tenlasteleggingen betrekking hebben, is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsvrouw geconcludeerde gevolgtrekking berust op een verspreking. De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw zodanig dat zij verzoekt dat verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen ten aanzien van feit 2 primair. Subsidiair dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een klap het bewustzijn heeft verloren en dat hij niet weet door wie hij is geslagen. Zowel bij de politie als ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. Niet is komen vast te staan dat anderen een significante of wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het door verdachte toegepaste geweld. Naar het oordeel van de rechtbank kan de onder 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging daarom niet worden bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat sprake was van een noodweersituatie.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenis vindt zijn weerlegging in de verklaring van aangever [slachtoffer 2] , waaruit blijkt dat hij uit het niets is geslagen in zijn gezicht en daardoor het bewustzijn heeft verloren. Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd acht de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Op basis van de hierna genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigen bewezen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 2 subsidiair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 19 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 13 september 2015 heb ik op het Damsterdiep te Groningen een man geslagen. Na het lezen van de stukken heb ik geconcludeerd dat die man [slachtoffer 2] moet zijn geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 september 2015, opgenomen op pagina 92 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015268616 d.d. 26 januari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op zondag 13 september 2015 ben ik gaan stappen met een vriend van mij genaamd, [slachtoffer 1] . Wij zijn via het Damsterdiep naar huis gelopen. Ter hoogte van de gekleurde containers aan het Damsterdiep, ik weet eigenlijk niet zo goed wat er is gebeurd. Ik was ineens weg, ik kan me de klap ook niet herinneren. Ik heb het niet aanzien of horen komen. Op een gegeven moment kwam ik weer bij positieven. Ik voelde mij erg draaierig. Ik voelde nog geen pijn. Vervolgens ben ik de straat overgestoken om te kijken hoe het met [slachtoffer 1] ging. Op dit moment voelde ik ook pijn aan mijn linkeroog.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 september 2015 te Groningen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te stompen of te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2 subsidiair mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen conform het volwassenenstrafrecht tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld. De officier van justitie gaat daarbij uit van een bewezen verklaring ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om geen volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij heeft daarbij aangevoerd dat in het reclasseringsrapport voornamelijk punten naar voren komen die ervoor pleiten het jeugdstrafrecht te hanteren.
Uitgaande van een bewezenverklaring van enkel feit 2 subsidiair, heeft zij verzocht verdachte een taakstraf op te leggen met eventueel een voorwaardelijke vrijheidsstraf.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het al dan niet toepassen van het volwassenenstrafrecht overweegt de rechtbank als volgt.
Ten tijde van het strafbare feit was verdachte 17 jaar oud. In beginsel dient daarom ten aanzien van hem het minderjarigenstrafrecht te worden toegepast. Op grond van het bepaalde in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, aanleiding worden gevonden het strafrecht voor minderjarigen (artikelen 77 g t/m 77gg Sr) buiten toepassing te laten en recht te doen overeenkomstig de bepalingen geldend voor meerderjarigen.
Over de persoon van verdachte is een reclasseringsrapport d.d. 12 januari 2018 opgemaakt waarin het een en ander wordt opgemerkt over toepassing van het volwassenenstrafrecht. Uit de verklaring die de reclasseringswerker ter terechtzitting heeft gegeven, begrijpt de rechtbank dat de reclassering in het rapport enkel heeft willen bewerkstelligen dat de volwassenenreclassering een mogelijk op te leggen reclasseringstoezicht begeleidt. Door de reclassering noch door de Raad voor de Kinderbescherming is onderzocht of toepassing van het volwassenenstrafrecht is aangewezen, noch is beoogd een advies te geven over de toepassing daarvan. Nu de rechtbank ten aanzien van voornoemde aspecten ook geen aanwijzingen ziet om het volwassenenstrafrecht toe te passen, zal het uitgangspunt van toepassing van het minderjarigenstrafrecht worden gehandhaafd.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw. Voorts houdt de rechtbank rekening met de toepasselijkheid van artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Na een avond stappen heeft verdachte het slachtoffer op de openbare weg een dusdanige klap gegeven dat deze het bewustzijn verloor. Met zijn gedraging heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden.
Uit het reclasseringsrapport komt naar voren dat verdachte een adolescent is die kampt met psychische problemen, een beneden gemiddelde intelligentie en drugsgebruik. In het afgelopen jaar heeft ondanks verschillende interventies geen stabilisatie van de problematiek in de verschillende levensgebieden kunnen plaatsvinden. Er is sprake van een gebrek aan probleembesef en een geringe gewetensontwikkeling. Daarnaast lijkt sprake te zijn van een geringe identiteitsontwikkeling, waardoor compensatiegedrag plaatsvindt door middel van fixatie op geld en een legaal vrijwel onmogelijke luxe levensstijl.
Na de schorsing van de voorlopige hechtenis is verdachte onder toezicht gekomen van de volwassenenreclassering. Er is reeds een plan van aanpak binnen de volwassenzorg om hem te helpen met de problematische leefgebieden. Geadviseerd wordt om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf (rechtbank leest: vrijheidsstraf) op te leggen met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante behandelverplichting voor zijn persoonlijkheids- zowel als verslavingsproblematiek (zowel ten aanzien van middelengebruik als gokgedrag), drugs- en alcoholverbod (alsmede meewerken aan controles daarop) en begeleiding op financieel gebied.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd als uitgangspunt genomen. In strafverzwarende zin weegt het strafrechtelijke verleden van verdachte. Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt immers dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit. Mede gelet hierop acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf niet meer aangewezen.
De rechtbank zal aan verdachte een lagere en andere straf opleggen dan is geëist, omdat zij het jeugdstrafrecht toepast en tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 21 dagen waarvan 18 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Hieraan zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering.

Benadeelde partij

Ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 622,43 ter vergoeding van materiële schade en € 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering integraal wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat er geen bewijs is dat de benadeelde partij op de bedoelde dagen ingeroosterd was op zijn werk en dat de post over het arbeidsvermogen daarom niet kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde. Anders dan de raadsrouw heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat uit het door de benadeelde partij ingediende schadeformulier met bijlagen genoegzaam is gebleken dat sprake was van verlies van arbeidsvermogen. De vordering zal daarom geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 september 2015.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14d, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 21 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
18 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich moet houden aan de reeds lopende afspraken bij Reclassering Nederland (Leonard Springerlaan 21 te Groningen) en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Voorts zal hij de aanwijzingen die de reclassering hem opgeeft volgen;
2. dat de veroordeelde zal meewerken aan een intake en indien nader geïndiceerd, zich
onder ambulante behandeling zal stellen voor de bij hem vastgestelde persoonlijkheids- zowel als verslavingsproblematiek bij Verslavingszorg Noord-Nederland en/of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
4. dat de veroordeelde zal meewerken aan het verkrijgen van overzicht op zijn financiën en hierin de aanwijzingen gegeven door de reclassering opvolgt.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.122,43(zegge: elfhonderdtweeëntwintig euro en drieënveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 1.122,43 (zegge: elfhonderdtweeëntwintig euro en drieënveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 622,43 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter tevens kinderrechter, mr. S. Zwarts en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2018.
Mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.