Niet in geschil is dat eisers niet alle gegevens hebben overgelegd die verweerder aan hen heeft opgevraagd ter beoordeling van hun recht op IOAW-uitkering per 1 augustus 2016 naar aanleiding van hun daarop gerichte aanvraag. De ontbrekende gegevens zijn vermeld in het primaire besluit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze gegevens uit hoofde van de op eisers rustende inlichtingenverplichting van hen kunnen verlangen, mede gelet op de ingevolge artikel 14, eerste lid, van de IOAW aan verweerder toekomende bevoegdheid.
Dat eiser geen inkomen in de vorm van fiscaal loon heeft ontvangen doet hier niet aan af nu, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, ook op andere manieren een beloning voor de in geding zijnde werkzaamheden kan worden verkregen. Verweerder heeft kunnen vinden dat de door eisers overgelegde ‘balans’ over de jaren 2015 en 2016 (gedingstukken 70 en 71) ter zake onvoldoende inzicht biedt, te meer daar het gaat om twee A4’tjes die door eiser zelf zijn opgesteld en de inhoud ervan niet controleerbaar is. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de opgevraagde gegevens niet alleen zien op het inkomen van eiser maar tevens op de vermogenspositie en op de periode gedurende welke voor de stichtingen activiteiten zijn verricht en de omvang daarvan.
De rechtbank wijst er in dit verband tevens op dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (bijvoorbeeld de uitspraken van 8 maart 2016, ECLI:NL:CRVB: 2016:796, en van 8 maart 2011, ECLI:NL:CRVB:2011: BP7905) voor de beoordeling van het recht op IOAW-uitkering ook werkzaamheden waarvoor geen betaling is ontvangen en ongeacht de intentie waarmee deze zijn verricht van belang zijn, als deze werkzaamheden op geld waardeerbaar zijn en daarvoor normaliter betaling plaatsvindt of kan worden bedongen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de werkzaamheden van eiser als voorzitter en bestuurder van de stichtingen ECL en UGE als zodanig kunnen aanmerken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de CRvB in laatstgenoemde uitspraak heeft overwogen dat de omstandigheid dat een stichting geen winstoogmerk heeft, onverlet laat dat werkzaamheden als bestuurslid van een stichting, in het bijzonder als voorzitter, op geld waardeerbaar (kunnen) zijn. De rechtbank neemt hierbij tevens de aard van de activiteiten van voornoemde stichtingen in aanmerking. Verweerder heeft hierbij voor wat betreft UGE de omschrijving in het uittreksel van de KvK van belang kunnen achten, te weten het doen van onderzoek naar en het ontwikkelen van stabiele computer hardware. Ten aanzien van ECL heeft verweerder hierbij mede kunnen betrekken dat via een webshop producten te koop werden aangeboden en dat eiser op 16 oktober 2016 nog heeft verklaard dat deze stichting nog een voorraad had.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de op eisers rustende inlichtingenverplichting voort dat het vervolgens aan hen was om aannemelijk te maken dat, zoals zij beweren, ECL niet meer daadwerkelijk actief was. De enkele stelling van eisers, dat op deze website geen producten meer konden worden besteld, volstaat daartoe niet nu zij dit niet met enig bewijs hebben gestaafd en ook niet op andere wijze aannemelijk hebben gemaakt. Met hun stelling dat verweerder hier nader onderzoek naar had moeten doen, geven eisers naar het oordeel van de rechtbank een te beperkte invulling van de op hen rustende inlichtingenverplichting. De rechtbank wijst er in dit verband voorts op dat het ingevolge het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb aan hen als aanvragers was om de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig waren en waarover zij redelijkerwijs de beschikking konden krijgen.
Naar aanleiding van de stelling van eisers dat de andere twee bestuursleden van UGE besloten hebben geen gegevens te verstrekken, overweegt de rechtbank allereerst dat dit geen verklaring biedt voor het niet aanleveren van de opgevraagde gegevens die betrekking hebben op de andere stichting, ECL, waarvan eiser de enige bestuurder was. De rechtbank overweegt voorts dat eisers geen enkel bewijs hebben geleverd van de gestelde beslissing van de andere twee bestuursleden van UGE om geen gegevens te verstrekken. Voor deze gestelde weigering is ook geen enkele plausibele reden gegeven. Naar aanleiding van de stelling van eisers ter zitting dat verweerder de gegevens rechtstreeks bij het bestuur van UGE had moeten opvragen, overweegt de rechtbank dat de bevoegdheid van verweerder daartoe ingevolge artikel 44, eerste lid, van de IOAW niet afdoet aan de inlichtingenverplichting die op grond van artikel 13, eerste lid, eerste volzin, van de IOAW op eisers zelf rust.