5.2[eiser 3] wordt via een contractuele verhouding (huurovereenkomst met [eiser 6] ) getroffen in een belang dat soortgelijk is aan dat van de eigenaar ( [eiser 6] ). [eiser 3] heeft daarom slechts een afgeleid belang, waardoor haar belang niet rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 21 januari 2015, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RVS:2015:106. Dit betekent dat [eiser 3] niet beschouwd kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, waardoor zij niet kan worden ontvangen in haar beroep. De rechtbank zal het beroepschrift, voor zover het is ingediend namens [eiser 3] , daarom niet-ontvankelijk verklaren. Verklaring van geen bedenkingen
6. Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
7. Ingevolge artikel 3.11, derde lid, van de Wabo kunnen zienswijzen die overeenkomstig artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren worden gebracht, en adviezen van de krachtens artikel 2.26 aangewezen adviseurs mede betrekking hebben op het ontwerp van de verklaring. Voor zover dat het geval is, zendt het bevoegd gezag ze onverwijld aan het bestuursorgaan dat de verklaring geeft. Dit deelt zijn oordeel daarover mee aan het bevoegd gezag.
8. Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) - voor zover van belang - wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
9. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor vereiste verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad in het dossier ontbreekt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat de gemeenteraad categorieën gevallen heeft aangewezen waarin een vvgb niet is vereist. De rechtbank heeft het onderzoek dan ook geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om laatstgenoemd raadsbesluit in procedure te brengen, vergezeld van een motivering onder welke categorie het bestreden besluit - aldus verweerder - valt.
10. Verweerder heeft vervolgens, zonder nadere motivering, het raadsbesluit van
30 september 2010 aan de rechtbank gezonden. Dit raadsbesluit meldt, voor zover van belang, het volgende:
"Besluit:
De volgende categorieën van gevallen aan te wijzen op grond van artikel 6.5 van het Besluit
omgevingsrecht waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen vereist zal zijn:
- alle gevallen waarin het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd is met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1 derde lid, of 4.3 derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit, voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7 vierde lid, tweede volzin, van die wet."
11. De rechtbank is van oordeel dat voornoemd raadsbesluit, inhoudende dat een vvgb nooit is vereist, gelet op de vaste jurisprudentie van de AbRvS hieromtrent, zoals de uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2364, niet kan worden aangemerkt als een aanwijzing van een categorie van gevallen. Verweerder heeft dit in zijn brief van 24 oktober 2017 ook erkend. De rechtbank overweegt verder dat de aanwijzing zoals hier aan de orde is, in strijd is met artikel 6.5 van het Bor en derhalve onverbindend is. Gelet hierop is voor het verlenen van de onderhavige vergunning een vvgb vereist. Nu deze niet is verleend, was verweerder niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de onderhavige omgevingsvergunning te verlenen. 12. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen.
13. Bij brief van 4 december 2017 heeft verweerder de rechtbank een raadsbesluit gezonden van 30 november 2017. Het besluit behelst een vvgb voor "het realiseren van negen verblijfsrecreatieve [adres] te Ruinerwold". Verweerder acht het gebrek in de besluitvorming hiermee hersteld.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het raadsbesluit van 30 november 2017 het gebrek in zijn besluitvorming inzake de verleende omgevingsvergunning niet (afdoende) heeft hersteld. De rechtbank heeft voor dit oordeel van belang geacht dat het in de vvgb genoemde voorstel van verweerder van 17 november 2017 niet is overgelegd aan de rechtbank, noch dat dit is gehecht aan de (aan de rechtbank gezonden) vvgb. Het is de rechtbank überhaupt niet inzichtelijk geworden op grond van welke stukken de gemeenteraad de vvgb heeft afgegeven. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de vvgb op de juiste wijze bekend is gemaakt, nu deze enkel is toegezonden aan de rechtbank en blijkbaar niet aan eisers en vergunninghouder. Ook is niet gebleken dat verweerder de vvgb daadwerkelijk deel heeft laten uitmaken van de omgevingsvergunning, nu het bestreden besluit niet is gewijzigd noch in gewijzigde vorm (mét vvgb) op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat het ontwerp van de vvgb ter inzage is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder het gebrek in zijn besluitvorming niet heeft hersteld, verweerder niet bevoegd was om de onderhavige omgevingsvergunning te verlenen.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep (voor het overige) gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen, wegens strijd met de artikelen 2.27 en 3.11 van de Wabo, in samenhang bezien met artikel 6.5 van het Bor. Verweerder dient opnieuw te beslissen op de aanvraag omgevingsvergunning. Indien verweerder voornemens blijft om omgevingsvergunning te verlenen, dan dient een ontwerp vvgb ter inzage te worden gelegd waartegen zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de AbRvS van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734. 16. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.