ECLI:NL:RBNNE:2018:365

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
LEE 17/112
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van omgevingsvergunning voor recreatiewoningen wegens ontbreken verklaring van geen bedenkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het bouwen van negen verblijfsrecreatieve lodges in Ruinerwold. De rechtbank oordeelde dat de verleende omgevingsvergunning niet rechtsgeldig was, omdat de vereiste verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad ontbrak. De eisers, bewoners van het adres in Ruinerwold, hadden beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden, dat de vergunning had verleend aan een derde partij. De rechtbank stelde vast dat de vergunninghouder niet had aangetoond dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen had afgegeven, wat noodzakelijk is volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om opnieuw te beslissen op de aanvraag omgevingsvergunning. De rechtbank benadrukte dat indien verweerder voornemens is om de vergunning opnieuw te verlenen, een ontwerp van de verklaring van geen bedenkingen ter inzage moet worden gelegd, zodat belanghebbenden zienswijzen kunnen indienen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4] ,
[eiser 5] ,
[eiser 6] ,
gezamenlijk aan te merken als "de bewoners van [adres] ",
te Ruinerwold, eisers
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden, verweerder
(gemachtigde: K. Thijssen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te Ruinerwold.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, aan [derde belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van negen verblijfsrecreatieve lodges op een perceel aan de [adres] te Ruinerwold.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
[derde belanghebbende] (vergunninghouder) is in de gelegenheid gesteld om aan het geding deel te nemen. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en een schriftelijke uiteenzetting van de zaak gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2017, waarbij eisers in persoon zijn verschenen - met uitzondering van [eiser 1] , [eiser 4] en [eiser 5] - en bijgestaan door hun gemachtigde. Namens verweerder is verschenen zijn gemachtigde, vergezeld door N. Spring in 't Veld. Vergunninghouder is in persoon verschenen.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om het raadsbesluit, inhoudende de aanwijzing van categorieën gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist, aan de rechtbank over te leggen.
Verweerder heeft bij brief van 18 september 2017 gereageerd.
Eisers hebben vervolgens bij brief van 3 oktober 2017 gereageerd.
Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de rechtbank schriftelijke vragen gesteld aan verweerder.
Verweerder heeft daarop bij brief van 24 oktober 2017 gereageerd.
Bij brief van 1 november 2017 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen.
Bij brief van 4 december 2017 heeft verweerder aan de rechtbank een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad overgelegd, waardoor aldus verweerder het gebrek is hersteld.
Bij brieven van 11 december 2017 heeft de rechtbank partijen verzocht om aan te geven of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft geen reactie van partijen ontvangen binnen de daarvoor gestelde termijn, waardoor zij er vanuit gaat dat partijen geen nadere zitting wensen.
De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 19 januari 2018 het onderzoek gesloten, om daarna uitspraak te doen.

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op 15 juli 2016 is een aanvraag ingediend bij verweerder voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van negen "verblijfsrecreatieve lodges" aan de [adres] te Ruinerwold. Het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft staat kadastraal bekend als gemeente Ruinerwold, [locatie] .
2. Het ontwerpbesluit (onder de naam:
[locatie] , Ruinerwold) heeft van 6 oktober 2016 tot 17 november 2016 ter inzage gelegen. Naar aanleiding van deze terinzagelegging zijn er meerdere zienswijzen ingediend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - onder toepassing van artikel 2.1, eerste lid, sub a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo - de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft hierbij toestemming gegeven voor de activiteiten "bouwen" en "handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening".
Tegen dit besluit richt zich het beroep.
Ontvankelijkheid van het beroep
4. De rechtbank overweegt dat het beroepschrift is ingediend op 9 januari 2017 en door de rechtbank is ontvangen op 11 januari 2017. Gelet op de datum van het bestreden besluit, zijnde 7 december 2016, is het beroepschrift daarmee tijdig ingediend. De rechtbank begrijpt dat er bij verweerder en vergunninghouder onduidelijkheid is ontstaan door de door de rechtbank gevoerde correspondentie, alsmede doordat de rechtbank eerst op
24 februari 2017 verweerder heeft geïnformeerd over het beroepschrift van eisers. De rechtbank begrijpt tevens dat verweerder en vergunninghouder hierdoor (wat betreft eventuele onherroepelijkheid van de vergunning) op het verkeerde been zijn gezet. Hoewel de rechtbank dit betreurt, is zij desondanks van oordeel dat dit eisers niet kan worden tegengeworpen. Het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep wegens termijnoverschrijding dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook achterwege te blijven.
5.1
Voor zover het beroepschrift is ingediend namens [eiser 6] en [eiser 3] overweegt de rechtbank als volgt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [eiser 6] eigenaar is van het perceel aan de [adres] te Ruinerwold. [eiser 3] is huurder van het betreffende perceel en heeft daar haar (biologische landbouw-)bedrijf. De rechtbank is van oordeel dat [eiser 6] als eigenaar beschouwd kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor zij ontvangen kan worden in haar beroep.
5.2
[eiser 3] wordt via een contractuele verhouding (huurovereenkomst met [eiser 6] ) getroffen in een belang dat soortgelijk is aan dat van de eigenaar ( [eiser 6] ). [eiser 3] heeft daarom slechts een afgeleid belang, waardoor haar belang niet rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) van 21 januari 2015, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RVS:2015:106. Dit betekent dat [eiser 3] niet beschouwd kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, waardoor zij niet kan worden ontvangen in haar beroep. De rechtbank zal het beroepschrift, voor zover het is ingediend namens [eiser 3] , daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Verklaring van geen bedenkingen
6. Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
7. Ingevolge artikel 3.11, derde lid, van de Wabo kunnen zienswijzen die overeenkomstig artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren worden gebracht, en adviezen van de krachtens artikel 2.26 aangewezen adviseurs mede betrekking hebben op het ontwerp van de verklaring. Voor zover dat het geval is, zendt het bevoegd gezag ze onverwijld aan het bestuursorgaan dat de verklaring geeft. Dit deelt zijn oordeel daarover mee aan het bevoegd gezag.
8. Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) - voor zover van belang - wordt de omgevingsvergunning, voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
9. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Bor vereiste verklaring van geen bedenkingen (vvgb) van de gemeenteraad in het dossier ontbreekt. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat de gemeenteraad categorieën gevallen heeft aangewezen waarin een vvgb niet is vereist. De rechtbank heeft het onderzoek dan ook geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om laatstgenoemd raadsbesluit in procedure te brengen, vergezeld van een motivering onder welke categorie het bestreden besluit - aldus verweerder - valt.
10. Verweerder heeft vervolgens, zonder nadere motivering, het raadsbesluit van
30 september 2010 aan de rechtbank gezonden. Dit raadsbesluit meldt, voor zover van belang, het volgende:
"Besluit:
De volgende categorieën van gevallen aan te wijzen op grond van artikel 6.5 van het Besluit
omgevingsrecht waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen vereist zal zijn:
- alle gevallen waarin het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd is met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1 derde lid, of 4.3 derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit, voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7 vierde lid, tweede volzin, van die wet."
11. De rechtbank is van oordeel dat voornoemd raadsbesluit, inhoudende dat een vvgb nooit is vereist, gelet op de vaste jurisprudentie van de AbRvS hieromtrent, zoals de uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2364, niet kan worden aangemerkt als een aanwijzing van een categorie van gevallen. Verweerder heeft dit in zijn brief van 24 oktober 2017 ook erkend. De rechtbank overweegt verder dat de aanwijzing zoals hier aan de orde is, in strijd is met artikel 6.5 van het Bor en derhalve onverbindend is. Gelet hierop is voor het verlenen van de onderhavige vergunning een vvgb vereist. Nu deze niet is verleend, was verweerder niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de onderhavige omgevingsvergunning te verlenen.
12. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in zijn besluitvorming te herstellen.
13. Bij brief van 4 december 2017 heeft verweerder de rechtbank een raadsbesluit gezonden van 30 november 2017. Het besluit behelst een vvgb voor "het realiseren van negen verblijfsrecreatieve [adres] te Ruinerwold". Verweerder acht het gebrek in de besluitvorming hiermee hersteld.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het raadsbesluit van 30 november 2017 het gebrek in zijn besluitvorming inzake de verleende omgevingsvergunning niet (afdoende) heeft hersteld. De rechtbank heeft voor dit oordeel van belang geacht dat het in de vvgb genoemde voorstel van verweerder van 17 november 2017 niet is overgelegd aan de rechtbank, noch dat dit is gehecht aan de (aan de rechtbank gezonden) vvgb. Het is de rechtbank überhaupt niet inzichtelijk geworden op grond van welke stukken de gemeenteraad de vvgb heeft afgegeven. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat de vvgb op de juiste wijze bekend is gemaakt, nu deze enkel is toegezonden aan de rechtbank en blijkbaar niet aan eisers en vergunninghouder. Ook is niet gebleken dat verweerder de vvgb daadwerkelijk deel heeft laten uitmaken van de omgevingsvergunning, nu het bestreden besluit niet is gewijzigd noch in gewijzigde vorm (mét vvgb) op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat het ontwerp van de vvgb ter inzage is gelegd. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder het gebrek in zijn besluitvorming niet heeft hersteld, verweerder niet bevoegd was om de onderhavige omgevingsvergunning te verlenen.
15. Gelet op het voorgaande is het beroep (voor het overige) gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen, wegens strijd met de artikelen 2.27 en 3.11 van de Wabo, in samenhang bezien met artikel 6.5 van het Bor. Verweerder dient opnieuw te beslissen op de aanvraag omgevingsvergunning. Indien verweerder voornemens blijft om omgevingsvergunning te verlenen, dan dient een ontwerp vvgb ter inzage te worden gelegd waartegen zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de AbRvS van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734.
16. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroepschrift, voor zover ingediend namens [eiser 3] , niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroepschrift voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 168,00 aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Mulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.C. van der Ven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.