Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 subsidiair, 4, 5 primair, 6 en 7 ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De feiten onder 1 primair en 2 primair dienen in combinatie met elkaar te worden bezien. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de boot op 27 april 2018 om 9.39 uur via een WhatsApp bericht aangeboden heeft gekregen, waarop verdachte diezelfde dag, samen met een ander, om 16.15 uur met de gestolen bedrijfsauto (hierna ook wel aangeduid als: de bus), trailer en boot op zijn bedrijf is verschenen. Verdachte was de bestuurder van de bedrijfsauto. Uit de stukken is af te leiden dat de boot op 27 april 2018 omstreeks 7.35 uur met behulp van de gestolen bedrijfsauto is weggenomen, op welk tijdstip verdachte derhalve moet worden geacht al over de bedrijfsauto te hebben beschikt. Verdachte heeft een kennelijk leugenachtige verklaring afgelegd over het tijdstip waarop hij de bedrijfsauto zou hebben verkregen, zodat aan zijn verklaring voorbij gegaan moet worden.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is opzetheling van de laptop te bewijzen op grond van de aangifte en de omstandigheid dat de laptop onder verdachte is aangetroffen.
Het onder 4 ten laste gelegde is te bewijzen op grond van de aangifte, het overzicht van de afschrijvingen en de camerabeelden van een van de pintransacties door verdachte. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de betreffende geldbedragen heeft gepind.
Het onder 5 primair ten laste gelegde is te bewijzen op grond van de aangifte en de verklaring van [medewerker 1] namens [benadeelde partij 1] .
De feiten onder 6 en 7 zijn op grond van de betreffende aangiften en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 ontbreekt het bewijs voor diefstal. Heling van de bedrijfsauto onder feit 1 kan evenmin worden bewezen. Verdachte heeft bij de RDW gecontroleerd of het een gestolen voertuig betrof en hij kreeg de melding dat dat niet het geval was. Hij heeft verklaard dat hij de bedrijfsauto heeft geleend van [schuilnaam] , zijnde [naam 1] , die niet door de politie is gehoord.
Ten aanzien van heling van de trailer en boot onder feit 2 zou verdachte wellicht als medepleger of medeplichtige kunnen worden aangemerkt, indien is vast te stellen dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. De stelling van verdachte is echter dat hij hiervan geen vermoeden had.
Ten aanzien van feit 3 dient integraal vrijspraak te volgen nu ieder bewijs voor verdachtes betrokkenheid aan dit feit ontbreekt. De enkele omstandigheid dat de laptop onder hem is aangetroffen is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van feit 4 staan de verklaringen van aangever en verdachte haaks op elkaar.
Voor feit 5 dient integraal vrijspraak te volgen nu niet is vast te stellen dat de aangeboden Go Pro het exemplaar betreft dat onder aangever [slachtoffer 4] is weggenomen.
Ten aanzien van het onder 6 en 7 ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en subsidiair en 5 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de bedrijfsauto (feit 1) en de trailer met boot (feit 2) heeft weggenomen. Er zijn geen bewijsmiddelen die de betrokkenheid van verdachte bij de wegnemingshandelingen aantonen. De tijdspanne tussen het wegnemen van de betreffende goederen en het aantreffen ervan onder verdachte is zodanig groot dat niet kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de goederen heeft weggenomen. De rechtbank deelt verder niet het standpunt van de officier van justitie inhoudende dat verdachte op 27 april 2018 omstreeks 7.35 uur, zijnde het tijdstip van diefstal van de trailer met boot, al de beschikking over de gestolen bedrijfsauto moet hebben gehad. Uit de stukken is dit niet rechtstreeks af te leiden.
Met de officier van justitie en de raadsman moet worden vastgesteld dat elk bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij feit 3 primair ontbreekt.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat weliswaar wel kan worden vastgesteld dat verdachte de laptop onder zich heeft gehad, maar dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte ten tijde van het onder zich krijgen van die laptop wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat het een van misdrijf afkomstig goed betrof.
Ten aanzien van het onder 5 primair ten laste gelegde blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat op 28 februari 2018 de camera, die op enig moment in de nacht ervoor uit een vrachtwagen zou zijn gestolen, door verdachte bij [benadeelde partij 1] te koop is aangeboden. Niet kan worden vastgesteld dat de tijd tussen de diefstal en het te koop aanbieden door verdachte van de camera zo kort is geweest dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de camera heeft weggenomen.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 4 en 5 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 78 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018105523, d.d. 14 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van diefstal van een bedrijfsauto (witte Volkswagen Transporter, met kenteken [kenteken] ), gepleegd tussen donderdag 26 april 2018 om l7:00 uur en zaterdag 28 april 2018 om 08:00 uur, vanaf eigen terrein aan de [straatnaam] te [pleegplaats] , gemeente Ferwerderadiel.
Overige bijzonderheden auto: rondom voorzien van rood met blauw bedrijfslogo " [benadeelde partij 2]
"
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2018, opgenomen op pagina 98 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op zaterdag 28 april 2018, omstreeks 21.30 uur, is het voertuig voorzien van kenteken: [kenteken] een Volkswagen Transporter aangetroffen op [straatnaam] te Leeuwarden. Met toestemming van de eigenaar is een tracer onder het voertuig geplaatst.
Tijdstip en datum plaatsing: 28-04-2018, 22:45 uur (p. 99).
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2018, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Wij verbalisanten, zagen op zondag 29 april, om 11:15 uur, dat de eerder genoemde [verdachte] wederom uit de richting van [straatnaam] kwam aangelopen. Wij verbalisanten zagen dat hij in de richting van de gestolen auto liep. Wij verbalisanten
zagen dat [verdachte] de deur van het voertuig opende aan de zijde van het stuurwiel. Wij zagen dat [verdachte] vervolgens in het voertuig stapte en het voertuig startte.
4. De door verdachte op de terechtzitting van 13 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het is juist dat ik de bus onder mij had.
Met betrekking tot de verklaring van verdachte erop neerkomende dat hij de auto op zaterdag 28 april 2018 om 23.30 uur in de wijk Bilgaard van een vriend ( [schuilnaam] ) geleend had en dat op zijn beurt die [schuilnaam] de bus van de slager geleend zou hebben, overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende. De rechtbank is van oordeel dat die verklaring van verdachte als kennelijk leugenachtig moet worden bestempeld, nu deze slechts dient om de waarheid omtrent de gang van zaken rond de bestelauto te bemantelen, namelijk dat verdachte de auto opzettelijk heeft geheeld. De rechtbank stelt op grond van een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2018, p. 98 van voormeld dossier, vast dat de bestelauto op zaterdag 28 april omstreeks 21.30 uur door de politie aan [straatnaam] in Leeuwarden is aangetroffen. Met toestemming van de aangever is onder die auto om 22.45 uur een zogeheten tracer te plaatsen, opdat de politie de auto zou kunnen volgen teneinde een verdachte van de diefstal dan wel heling in beeld te krijgen. Niet eerder dan op zondag 29 april 2018 om ongeveer 09.23 uur krijgt de politie een bewegingsmelding van bedoelde tracer, hetgeen er op duidde dat de bestelauto werd verplaatst (p. 102 e.v. dossier). De rechtbank stelt derhalve vast dat de auto gedurende de avond vanaf 22.45 uur en gedurende de nacht van zaterdag 28 april 2018 op zondag 29 april 2018 niet verplaatst is en tot 28 april 09.23 uur steeds op dezelfde plek, zijnde de wijk Westeinde te Leeuwarden, heeft gestaan.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de wetenschap van verdachte omtrent de herkomst van de bestelauto is af te leiden uit het feit dat uit de verklaring van aangever niet blijkt dat hij zijn bestelauto aan (een) derde(n) heeft uitgeleend. De verklaring van verdachte daarover wordt daarom als kennelijk leugenachtig beoordeeld, omdat deze dient de waarheid omtrent de verkrijging van de auto te bemantelen. Dat verdachte ter zitting heeft verklaard het RDW-register geraadpleegd te hebben doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 april 2018, opgenomen op pagina 172 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van diefstal van een console bootje van het merk Topcraft, op trailer, gepleegd tussen op vrijdag 27 april 2018, tussen 01:00 uur en 08:30 uur, vanaf [straatnaam] te Leeuwarden. Mijn trailer met boot stond daar afgesloten ter hoogte van perceel 8. De trailer had ik afgesloten met een disselslot. Het disselslot is achtergebleven en het discusslot waarmee het disselslot was afgesloten is ook verdwenen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 april 2018, opgenomen op pagina 185 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op het terrein van het bedrijf van [getuige 1] (boottransport, stalling, in-en verkoop en handel) aan de [straatnaam] te Gorredijk werden boot en trailer aangetroffen.
(p. 186) [getuige 1] verklaarde dat hij op vrijdag 27 april 2018 om 09.39 uur via Whats-app een
bericht ontving van ene [naam 2] met het gsm-nr: [mobielnummer]. In dit bericht stuur [naam 2] een foto en de tekst: "Zonder motor" en "600 euro".
Dhr. [getuige 1] verklaarde dat op 27 april 2018 omstreeks 16.15 uur er een Volkswagen Transporter bedrijfsbus, wit van kleur, en voorzien van rode reclame-stickers van een slagerij uit [pleegplaats] , het bedrijventerrein aan de [straatnaam] waarop het bedrijf van [getuige 1] is gevestigd kwam oprijden. Achter de bedrijfsbus zat een trailer met daarop een witte polyester boot. Uit de bedrijfsbus kwamen twee personen. persoon 1, de bestuurder van de bus, deed de verkoop en heeft als bewijs van verkoop een inkoopverklaring ingevuld met hierop zijn gegevens, onder andere, " [verdachte] , [straatnaam] , Leeuwarden, [mobielnummer] ".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 194 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Een door de verbalisant opgenomen verklaring van [getuige 2] , geboren op [geboortedatum] 1953: “op vrijdag 27 april 2018, omstreeks 07.35 uur, werd ik wakker van een harde klap die ik van buiten hoorde. Ik keek naar buiten en zag dat er een bestelbusje met een boot er achter weg reed. Ik zag dat er reclameteksten op de bestelbus zaten. De bestuurder kon ik niet zien omdat de auto met hoge snelheid er vandoor ging. U toont mij een foto van een bestelbus. Dit was inderdaad de bestelbus die ik zag wegrijden”.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2018 2018, opgenomen op pagina 194 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Een door de verbalisant opgenomen verklaring van [getuige 3] , geboren op [geboortedatum] 1952:
Ik, verbalisant, hoorde [getuige 3] zeggen dat zij op vrijdag 27 april 2018, omstreeks om 7.35 uur wakker werd van een harde knal. Ik hoorde mevrouw [getuige 3] zeggen dat ze gelijk uit het raam keek. Ik hoorde haar zeggen dat zij een witte of grijze bestelbus met redelijk hoge snelheid op de hoek van [straatnaam] met de [straatnaam] zag rijden. Ik hoorde haar zeggen dat er nog een bootje achter deze bus bevestigd was. Ik hoorde mevrouw [getuige 3] zeggen dat ze zag der een tekst op de bus zat. Ze kon niet zeggen welke tekst dit betrof. Ik hoorde mevrouw [getuige 3] zeggen dat ze het bootje herkende als het bootje dat al een week of drie voor het huis van [straatnaam] te Leeuwarden stond.
5. De door verdachte op de terechtzitting van 13 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het is juist dat ik de persoon ben geweest die de verkooptransactie van de trailer met boot heeft uitgevoerd.
De rechtbank overweegt omtrent de wetenschap van verdachte van de herkomst van de boot en de trailer als volgt. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] d.d. 28 april 2018 volgt dat onder andere verdachte om ongeveer 16.15 uur een boot en een trailer aan getuige te koop aanbod. Getuige verklaart tevens dat de boot en trailer werden vervoerd achter een bestelbusje met daarop reclameteksten van een slagerij uit [pleegplaats] , en welk busje bestuurd werd door verdachte. Verdachte heeft ook de inkoopverklaring die getuige als bewijs voor de verkoop van de boot en de trailer ter ondertekening aanbod, daadwerkelijk ondertekend. Verdachte heeft ten overstaan van de politie noch gedurende het onderzoek ter zitting, een aannemelijke verklaring aangevoerd die zijn scenario – dat hij op andermans verzoek de transactie verrichtte – feitelijk ondersteunt, zodat de rechtbank van oordeel is dat verdachte weet had van de criminele herkomst van de boot en de trailer.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 februari 2018, opgenomen op pagina 226 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Hierbij doe ik aangifte van diefstal van mijn portemonnee met inhoud, gepleegd tussen zaterdag 27 januari 2018 om 13:00 uur en zondag 28 januari 2018 om 03:18 uur, uit mijn woning in Leeuwarden. In deze portemonnee zaten mijn identiteitskaart, mijn ABN AMRO bankpas en een OMRIN-pas. Met de bankpas van ABN AMRO is vervolgens meermalen geld afgeschreven van mijn bankrekening.
Op zaterdag 27 januari 2018 omstreeks 11.30 uur kwam mijn goede kennis [verdachte]
langs.
(p. 227) Ik vroeg [verdachte] of hij een pakje sigaretten voor mij wilde ophalen. Toen ik tegen [verdachte] zei dat ik geen contant geld kon vinden, hoorde ik dat [verdachte] zei dat ik hem dan wel mijn bankpas kon geven. Ik heb [verdachte] toen mijn pincode verteld. Ik zag dat [verdachte] mij de sigaretten gaf, alsmede het bonnetje van de pinbetaling van deze sigaretten en mijn bankpas. Hierna is [verdachte] meteen vertrokken. Ik deed toen mijn bankpas weer in mijn portemonnee en legde mijn portemonnee vervolgens op het kastje in de hal of op de tafel in de woonkamer.
Ongeveer een uur later, omstreeks 13.00 uur, stond [verdachte] weer bij mij voor de deur. In ieder geval is [verdachte] even binnen geweest. In de loop van die middag ontdekte ik dat ik mijn portemonnee niet kon vinden. Op zondag 28 januari 2018 zag ik tot mijn schrik dat er heel veel geldtransacties op mijn rekening waren geweest. Ik zag dat deze transacties waren gedaan vanaf 27 januari 2018 om 13.40 uur tot en met 28 januari 2018 om 03.18 uur. Ik zag dat het in totaal om achttien transacties ging voor een totaal bedrag van l.806,73 euro.
2. De door verdachte op de terechtzitting van 13 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het is juist dat ik deze pintransacties heb verricht.
De rechtbank overweegt als volgt: het door de verdachte ter zitting gegeven scenario met betrekking tot de door hem verrichte pin-transacties, namelijk dat hij deze op verzoek van aangever deed om deze transacties verborgen voor de vriendin van aangever te houden en dat hij het gepinde geld aan aangever heeft gegeven, wordt door de rechtbank als onaannemelijk terzijde geschoven, nu uit de aangifte het tegendeel valt af te leiden, terwijl de rechtbank geen aanleiding heeft aan de inhoud van de aangifte te twijfelen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte zonder toestemming van verdachte met de pin-pas van aangever geld heeft gepind van diens bankrekening
.
Ten aanzien van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 maart 2018, opgenomen op pagina 252 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Ik doe aangifte van diefstal van mijn GoPro camera, gepleegd tussen dinsdag 27 februari 2018 om 20:00 uur en woensdag 28 februari 2018 om 08:07 uur.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 18 april 2018, opgenomen op pagina 263 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als
verklaring van [slachtoffer 4] :
Op woensdag 18 april 2018 nam de politie telefonisch contact met mij op. Zij vertelden mij dat ze een GoPro hadden aangetroffen die vermoedelijk van diefstal afkomstig was.
(p. 264) Ik kan u vertellen dat ik zeker weet dat dit mijn GoPro is. Daarnaast herken ik het opbergzakje waarin de GoPro verpakt zit. Deze had ik los erbij gekocht. De overige accessoires herken ik ook. Dit zijn precies dezelfde accessoires als die ik ook had aangeschaft bij de aankoop van mijn GoPro.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2018, opgenomen op pagina 274 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op woensdag 18 maart 2018, verscheen aangever [slachtoffer 4] aan het buro van politie Holstmeerweg 3 te Leeuwarden. Aldaar bleek dat de camera door middel van de interface bluetooth, aan aangevers telefoon koppelde, terwijl deze zich in de directe nabijheid van de camera bevond.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 april 2018, opgenomen op pagina 267 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medewerker 1] namens [benadeelde partij 1] :
Op 28 februari 2018 heb ik een videocamera ingekocht van het merk GoPro. Uit onderzoek van de politie blijkt dat deze GoPro van diefstal afkomstig is.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 april 2018, opgenomen op pagina 269 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medewerker 1] :
De GoPro is aangeboden door ene [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1980. Hij heeft zich
gelegitimeerd met een ID-kaart. Deze persoon heeft dit product op 28 februari 2018 bij ons aangeboden en wij hebben hem ingekocht voor een bedrag van 40 euro.
6. De door verdachte op de terechtzitting van 13 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb de GoPro voor een kennis te koop aangeboden. Ik wist dat de kans groot was dat de GoPro fout was, maar ik vraag niet aan iedereen waar een product gestolen is.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 6 en 7 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgaven luiden als volgt:
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 augustus 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 mei 2018, opgenomen op pagina 321 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medewerker 2], namens de gemeente Leeuwarden en/of Palet;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 324 e.v. van voornoemd dossier.
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 augustus 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 april 2018, opgenomen op pagina 340 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 5] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 20 mei 2018, opgenomen op pagina 343 e.v. van voornoemd dossier.