ECLI:NL:RBNNE:2018:3808

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
18/830471-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en bedreiging, veroordeling voor mishandeling met taakstraf

Op 27 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging en mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en de bedreiging, omdat de belastende getuigenverklaringen onvoldoende betrouwbaar werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen inconsistent waren en dat er geen ander bewijs was dat de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten kon aantonen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor deze ernstige beschuldigingen.

Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan twee mishandelingen. De feiten vonden plaats op verschillende data in 2015 en 2016, waarbij de verdachte meerdere keren geweld had gebruikt tegen verschillende slachtoffers. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren op, met de waarschuwing dat bij niet-nakoming vervangende hechtenis van 40 dagen zou worden toegepast. De rechtbank hield rekening met de impact van de mishandelingen op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De benadeelde partij in de zaak van poging tot doodslag werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat het feit niet bewezen was verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830471-16
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/061816-17, 18/001134-17 en 18/145525-17
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 21/008950-13
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer 18/830471-16
hij op of omstreeks 7 november 2015 te Zuidbroek, gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer 1] (met kracht) op zijn adamsappel, althans op zijn keel en/of in zijn gezicht heeft gestompt/geslagen en/of
- ( vervolgens) toen die [slachtoffer 1] op de grond was gevallen, (meermalen, met kracht) met zijn geschoeide voet in/tegen/op zijn gezicht, althans zijn hoofd heeft geschopt/getrapt/gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 november 2015 te Zuidbroek, gemeente Menterwolde, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten vijf, althans meerdere breuken in het gezicht en/of een zware hersenschudding, heeft toegebracht door
- die [slachtoffer 1] (met kracht) op zijn adamsappel, althans op/in zijn keel en/of zijn gezicht te stompen/slaan en/of
- ( vervolgens) toen die [slachtoffer 1] op de grond was gevallen, (meermalen, met kracht) met zijn geschoeide voet in/tegen/op zijn gezicht, althans zijn hoofd te schoppen/trappen/stampen,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 7 november 2015 te Zuidbroek, gemeente Menterwolde, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [slachtoffer 1] (met kracht) op zijn adamsappel, althans op zijn keel en/of in zijn gezicht heeft gestompt/geslagen en/of
- ( vervolgens) toen die [slachtoffer 1] op de grond was gevallen, (meermalen, met kracht) met zijn geschoeide voet in/tegen/op zijn gezicht, althans zijn hoofd heeft geschopt/getrapt/gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de zaak met parketnummer 18/061816-17
hij op of omstreeks 16 juni 2016 en/of op of omstreeks 3 augustus 2016 te Veendam
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
- op of omstreeks 16 juni 2016 opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Je moet betalen, zo niet, dan ga ik je neerschieten", en/of
- op 3 augustus 2016 - via de berichtenservice van Facebook (internet) - opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "jouw tijd is voorbij", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
in de zaak met parketnummer 18/001134-17
hij op of omstreeks 31 oktober 2016 te Veendam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan/stompen;
in de zaak met parketnummer 18/145525-17
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Veendam [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (eenmaal) tegen haar neus, althans het hoofd te stompen en/of te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het in parketnummers 18/830471-16 primair, 18/061816-17, 18/001134-17 en 18/145525-17 ten laste gelegde.
Ten aanzien van parketnummer 18/830471-16 heeft de officier van justitie in het bijzonder aangevoerd dat op grond van de verklaringen van de anonieme getuige, het slachtoffer [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] kan worden bewezen dat verdachte de dader is geweest en dat hij meermalen met geschoeide voet met kracht in het gezicht althans op het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt. Deze (gedetailleerde) verklaringen komen op belangrijke punten overeen ten aanzien van de volgorde van gebeurtenissen, de locatie en het inslikken van de tong door het slachtoffer. Daarnaast is door niemand een ander persoon als dader aangewezen. Dat het slachtoffer zich in eerste instantie niets kon herinneren, is volgens de officier van justitie aannemelijk gelet op het opgelopen letsel. Aangezien er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door de gedragingen zou kunnen komen te overlijden, is volgens de officier van justitie sprake van voorwaardelijk opzet en kan het feit worden gekwalificeerd als poging tot doodslag.
Ten aanzien van parketnummer 18/061816-17 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] , met daarbij het Facebookbericht d.d. 3 augustus 2016, en de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] de bedreigingen kunnen worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in parketnummers 18/830471-16 primair, subsidiair en meer subsidiair, 18/061816-17, 18/001134-17 en 18/145525-17 ten laste gelegde.
Ten aanzien van parketnummer 18/830471-16 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van de anonieme getuige niet voor het bewijs kan worden gebezigd, nu deze niet door de verdediging is kunnen worden ondervraagd. Ook de verklaring van de getuige [getuige 1] kan niet voor het bewijs worden gebruikt nu deze onbetrouwbaar is. Dit gelet op het feit dat hij pas veel later heeft verklaard en dat hij daarmee mogelijk de broer van zijn vriend (aangever) een dienst wilde bewijzen door een belastende verklaring af te leggen. Bovendien strookt zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring niet met zijn eerdere bij de politie afgelegde verklaring. Dit geldt ook voor de latere verklaringen van aangever zelf, vooral nu het hervonden geheugen niet wordt verklaard door medische stukken. Bovendien ontbreekt bewijs van het causaal verband tussen de beweerde acties en het letsel nu zich daaromtrent geen medische verklaring in het dossier bevindt.
Ten aanzien van parketnummer 18/001134-17 heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 8] niet voor het bewijs kan worden gebezigd, gelet op het feit dat hij pas weken later heeft verklaard en dat hij mogelijk zijn vriend (aangever) een dienst wilde bewijzen door een belastende verklaring af te leggen. Het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] kan voorts niet bijdragen aan het bewijs, omdat deze verbalisant alleen via via zou hebben gehoord dat verdachte [slachtoffer 3] zou hebben geslagen.
Ten aanzien van parketnummer 18/145525-17 heeft de raadsman aangevoerd dat niet vaststaat dat verdachte de dader is. De getuigenverklaring van [getuige 4] kan niet voor het bewijs worden gebruikt, aangezien zij van aangeefster de naam heeft gehoord van degene die zou hebben geslagen zodat dit geen directe wetenschap van de getuige betreft. Daarnaast kan aan het herkenningsvermogen van getuige [getuige 5] worden getwijfeld, aangezien hij blijkens het dossier alcohol had gedronken. Deze getuige heeft bovendien niet verklaard waaraan hij verdachte heeft herkend. De raadsman heeft verzocht om - mocht de rechtbank verdachte niet vrijspreken van dit feit - [getuige 6] en [getuige 7] als getuigen te doen horen door de rechter-commissaris, nu zij kort na het voorval aanwezig zijn geweest bij een gesprek tussen verdachte en aangeefster waarin aangeefster zou hebben gezegd dat de herkenning van verdachte niet klopte.
Oordeel van de rechtbank
parketnummer 18/830471-16
De rechtbank acht het in dit parketnummer ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Uit hetgeen de politie ter plaatse heeft aangetroffen en de letselverklaring van [slachtoffer 1] is de rechtbank gebleken dat zich een voorval heeft voorgedaan op 7 november 2015 bij het Van der Valk Hotel in Zuidbroek, waarbij [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen. Van omstanders heeft de politie gehoord dat [slachtoffer 1] was aangevallen door verdachte [verdachte] . Er waren ter plaatse echter geen getuigen die een verklaring wilden afleggen bij de politie. Verdachte heeft zijn betrokkenheid bij het feit ontkend.
Enkele dagen na het voorval is door een anonieme getuige een belastende verklaring afgelegd bij de politie. In de door hem opgestelde slachtofferverklaring heeft [slachtoffer 1] opgemerkt dat hij ‘de anonieme getuige zelf heeft geregeld.’ De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging toegewezen om deze anonieme getuige nader te horen bij de rechter-commissaris. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris d.d. 8 maart 2018 is gebleken dat de anonieme getuige niet heeft willen meewerken aan het verhoor en dat de rechter-commissaris geen mogelijkheid heeft gezien om de anonieme getuige op te roepen. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden acht de rechtbank de anonieme verklaring onvoldoende betrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs.
Voorts kunnen de verklaringen van [slachtoffer 1] naar het oordeel van de rechtbank niet worden gebruikt voor het bewijs. [slachtoffer 1] heeft op 10 november 2015 tegenover de politie verklaard dat hij zich het voorval niet kon herinneren. Op 4 mei 2016 heeft hij een belastende verklaring afgelegd naar aanleiding van hervonden herinneringen. [slachtoffer 1] heeft op 5 april 2018 bij de rechter-commissaris een vergelijkbare verklaring afgelegd, waarin hij ook heeft verklaard dat hij niet meer weet hoe lang het heeft geduurd voordat de herinneringen aan het voorval zijn teruggekeerd, maar dat dit in elk geval geen maanden heeft geduurd. De rechtbank stelt vast dat verdachte pas in dit laatste verhoor, dat tweeënhalf jaar na het voorval heeft plaatsgevonden, voor het eerst over het trappen in het gezicht heeft verklaard. De vraag nog daargelaten in welke mate verklaringen in zijn algemeenheid als waarheidsgetrouw zijn aan te merken na een periode van geheugenverlies, terwijl in casu voor het bijzondere geval geen nadere (medische) verklaringen daarvoor zijn gegeven acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs. Dit gelet op het feit dat [slachtoffer 1] een dergelijke belangrijke gedraging als het trappen in het gezicht in het eerdere verhoor onbesproken heeft gelaten, de lange periodes tussen zijn verklaringen, de contacten met diverse getuigen die [slachtoffer 1] heeft gehad, alsmede de omstandigheden dat hij fors onder invloed van alcohol was ten tijde van het voorval en er animositeit bestond tussen aangever en verdachte.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de getuigenverklaringen van [getuige 1] niet aan het bewijs kunnen bijdragen. Uit het dossier is gebleken dat [getuige 1] op verzoek van [slachtoffer 1] op 7 juli 2016 een verklaring bij de politie heeft afgelegd. Getuige heeft onder meer gedetailleerd verklaard over de wijze waarop verdachte in het gezicht van [slachtoffer 1] zou hebben geschopt. Op 16 april 2018 is getuige gehoord door de rechter-commissaris, waarbij hij, op vragen van de raadsvrouw, heeft verklaard ‘aan te nemen dat [slachtoffer 1] een stevige klap heeft gehad’ en dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 1] bewusteloos is neergevallen, maar dat hij niet precies weet ‘over hoe en wat’. Gelet op het feit dat getuige door [slachtoffer 1] is gevraagd om een getuigenverklaring af te leggen hetgeen hij naar eigen zeggen heeft gedaan uit loyaliteit naar de familie [slachtoffer 1] , in het bijzonder de broer van aangever met wie hij goed bevriend is, en de geringe details die getuige zich bij de rechter-commissaris heeft gezegd te herinneren acht de rechtbank de verklaring onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te dienen.
Nu het dossier geen andere verklaringen van ooggetuigen bevat, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde gedragingen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van alle ten laste gelegde varianten van dit feit.
parketnummer 18/061816-17
De rechtbank acht ook het in dit parketnummer ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte ten aanzien van de letterlijke bewoordingen van de ten laste gelegde bedreiging op 16 juni 2016 niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ingevolge artikel 342 lid 2 Wetboek van Strafvordering dient daarom vrijspraak te volgen voor dit onderdeel.
Uit het Facebookbericht d.d. 3 augustus 2018 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat er sprake is van bedreiging met de dood of met zwaar lichamelijk letsel, ook niet indien de context van het strafdossier daarbij wordt betrokken. Ook van dit onderdeel dient daarom vrijspraak te volgen.
parketnummer 18/001134-17
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 november 2016, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016313421 d.d. 7 januari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van mishandeling. Op 31 oktober 2016 kwam ik [vereniging] in Veendam binnen. Na een paar minuten zag ik de mij bekende [verdachte] binnen komen. Ik zag dat [verdachte] naast mij kwam staan. Vanuit het niets kreeg ik en voelde ik twee harde klappen in mijn gezicht. Ik voelde dat ik een harde klap op de zijkant van mijn hoofd kreeg. Gelijk erop voelde ik een harde klap op mijn neus. Ik voelde veel pijn aan mijn neus. Ik voelde bloed uit mijn neus komen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor
d.d. 18 november 2016, opgenomen op pagina 11 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende verklaring van [getuige 8] :
Ik bevond mij op 31 oktober 2016 in [vereniging] . Plotseling, vanuit het niets, zag ik dat de mij bekende [verdachte] hard en met kracht met de vuist op het gezicht van [slachtoffer 3] sloeg. Gelijk hierop zag ik dat [verdachte] nog een keer hard en krachtig in het gezicht van [slachtoffer 3] sloeg. Ik zag dat [verdachte] vol uithaalde. Ik zag dat [verdachte] de neus en de zijkant van zijn gezicht raakte.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 november 2016, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 31 oktober 2016 omstreeks 01:30 uur werd ik gebeld door mijn broer [naam 3] . Mijn broer vertelde mij op een paniekerige manier dat er een vechtpartij had plaatsgevonden bij de [vereniging] te Veendam. Mijn broer vertelde mij verder dat hij omstreeks 01.00 uur een telefoontje kreeg van [slachtoffer 3] dat hij geslagen was door [verdachte] . Mijn broer vertelde mij dat [slachtoffer 3] nu bij hem was. Naar aanleiding van dit gesprek heb ik tegen mijn broer gezegd dat hij samen met de jongeren naar mijn huis kon rijden. Omstreeks 01.45 uur zag ik mijn broer, [naam 3] , [slachtoffer 3] , [naam 1] , [naam 2] en [getuige 8] uit de auto's stappen. Eenmaal binnen in de woning vertelde [slachtoffer 3] mij dat hij was geslagen door [verdachte] . Ik zag dat [slachtoffer 3] behoorlijk emotioneel was. Ik zag dat [slachtoffer 3] een bebloed doekje bij zich had waarmee hij af en toe zijn neus afveegde. Volgens [slachtoffer 3] was dit het gevolg van de klap die hij had gekregen van [verdachte] .
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen reden om de getuigenverklaring van [getuige 8] als onbetrouwbaar aan te merken. Op grond van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige 8] en de relatering van verbalisant [verbalisant] over hetgeen het slachtoffer hem heeft verteld en het letsel, en gelet op de door een professionele en onpartijdige derde gerelateerde emotionele toestand van het slachtoffer, kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde mishandelingen heeft gepleegd.
parketnummer 18/145525-17
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 25 december 2016, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016362090 d.d. 16 juli 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4] :
Op 25 december 2016 was ik in discotheek [naam discotheek] te Veendam. De disco ging net dicht. Mijn neefje [getuige 5] en ik zijn in de richting van de Lidl gelopen om naar huis te gaan. Toen we ongeveer voor de Lidl stonden zag ik [verdachte] aan komen lopen. Ik zag dat [verdachte] naar ons toe liep. Ik zag dat [verdachte] zijn hand met kracht in mijn richting bewoog. Ik zag dat zijn rechterhand, met de bal van de hand naar mij gericht, op mijn gezicht af kwam. Ik voelde gelijk veel pijn aan de onderkant van mijn neus. Ik merkte dat [verdachte] met veel kracht, met de bal van zijn rechterhand de onderkant van mijn neus geraakt had.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 december 2016, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
Op 25 december 2016 was ik in discotheek [naam discotheek] . Om 4 uur ben ik met mijn nichtje [slachtoffer 4] naar buiten gegaan. We liepen richting de Lidl. In een keer zie ik in mijn ooghoek dat er iemand aan komt. We draaiden ons om en ik zag dat het [verdachte] was. Op het moment van draaien struikelde ik en zakte ik naar de grond. Ik keek naar boven en zag dat [verdachte] uithaalde en met zijn vuist mijn nichtje op haar neus raakt.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 december 2016, opgenomen op pagina 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 9] :
Op 24 december 2016 was ik werkzaam als portier in discotheek [naam discotheek] . Aan het einde van de avond, [naam discotheek] was inmiddels al bijna leeg met mensen, zag ik een groepje op de parkeerplaats van de Lidl staan. Ik zag [getuige 5] staan. Ik zag dat er 2 dames bij stonden. Ik zag dat de mij bekende [verdachte] er ook bij stond.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de herkenning van verdachte door getuige [getuige 5] als onbetrouwbaar aan te merken, temeer nu ook portier [getuige 9] verdachte bij het groepje van aangeefster heeft zien staan. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman heeft ter terechtzitting een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van twee getuigen, die op 1 januari 2017 getuige zouden zijn geweest van een gesprek tussen aangeefster en verdachte. In dit gesprek zou aangeefster tegen verdachte hebben gezegd dat zij hem ten onrechte heeft aangewezen als de dader van de mishandeling. De rechtbank constateert dat verdachte over dit gesprek niets heeft verklaard toen hij door de politie werd verhoord op 4 juli 2017 en dat aangeefster niet op haar verklaring bij de politie is teruggekomen. De rechtbank ziet daarom geen noodzaak tot het horen van de twee getuigen en wijst het verzoek van de raadsman af.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in parketnummers 18/001134-17 en 18/145525-17 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 18/001134-17
hij op 31 oktober 2016 te Veendam [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] meermalen in het gezicht te slaan;
in de zaak met parketnummer 18/145525-17
hij op 25 december 2016 te Veendam [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] eenmaal tegen haar neus te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/001134-17: mishandeling
parketnummer 18/145525-17: mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in parketnummer 18/830471-16 primair, 18/061816-17, 18/001134-17 en 18/145525-17 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de impact van de feiten groot is, nu mensen hebben verklaard bang te zijn voor verdachte. Verder heeft de officier van justitie bij het bepalen van haar strafeis rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte, de richtlijnen die (in het bijzonder ten aanzien van parketnummer 18/830471-16) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen en het tijdsverloop ten aanzien van het feit uit 2015.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van het in parketnummer 18/830471-16 primair of subsidiair ten laste gelegde komen - gepleit voor de oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in de zaak met parketnummer 18/830471-16.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer 3] vanuit het niets tweemaal in het gezicht geslagen en het slachtoffer [slachtoffer 4] zonder aanleiding eenmaal op haar neus geslagen. Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers en hun pijn en (in het geval van [slachtoffer 3] ) letsel bezorgd. Beide mishandelingen hebben in het openbaar en zichtbaar voor omstanders plaatsgevonden. Dergelijke geweldsfeiten die in de openbare ruimte worden gepleegd, kunnen het gevoel van veiligheid van omstanders aantasten. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandelingen.
De rechtbank acht een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, nu verdachte niet heeft willen meewerken aan de totstandkoming van een reclasseringsrapport en de rechtbank derhalve over onvoldoende informatie beschikt ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden en het recidiverisico.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van parketnummer 18/830471-16 als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 33.135,- ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade ad € 2.500,- kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat voor de kleding ad € 200,-, het ziekenhuisbezoek ad € 50,- en het eigen risico van de zorgverzekering voldoende is gebleken dat deze kosten zijn gemaakt. Het eigen risico dient volgens de officier van justitie te worden toegewezen tot de hoogte van het eigen risico in 2015, te weten € 350,-.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair dat de vordering dient te worden afgewezen omdat benadeelde partij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij geen schadevergoeding wenst te ontvangen. Meer subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van het eigen risico van de zorgverzekering en de kosten voor het ziekenhuisbezoek gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade, het verlies van het arbeidsvermogen, de kleding en de proceskosten dient te worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden arrest van 31 maart 2016, gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 196 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 15 april 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 7 december 2017 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in elk geval geen toewijzing kan volgen indien parketnummer 18/830471-16 als grondslag van de vordering dient. Daarnaast is volgens de raadsman de tenuitvoerlegging van de in 2016 opgelegde straf, voor feiten die in 2012 zijn gepleegd, thans niet meer opportuun. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering deels toe te wijzen en de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is na het arrest van 31 maart 2016 opgeroepen te verschijnen voor de politierechter op 12 april 2017. Aangekondigd is dat op die zitting een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zou worden behandeld daar verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan de strafbare feiten, zoals tenlastegelegd in de dagvaarding met parketnummer 18/001134-17. Bij brief van 23 maart 2017 is door de raadsman van verdachte, onder verwijzing naar de vordering tenuitvoerlegging, verzocht de Reclassering opdracht te geven om een aanvullend rapport op te maken. Bij brief van 4 april 2017 is de oproeping ingetrokken.
Verdachte is vervolgens opgeroepen te verschijnen voor de meervoudige kamer op 18 december 2017 voor een vordering tenuitvoerlegging. Daarbij is verwezen naar parketnummer 18/830471-16. De zaken met parketnummers 18/001134-17 en 18/145525-17 zijn op deze zitting vervolgens gevoegd bij de zaak met parketnummer 18/830471-16.
Onder deze omstandigheden begrijpt de rechtbank de (mondelinge) vordering tenuitvoerlegging zo dat deze ook ziet op de zaken met de parketnummers 18/001134-17 en 18/145525-17.
De hiervoor in parketnummer 18/001134-17 en 18/145525-17 bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld arrest gestelde proeftijd.
Nu veroordeelde de in voormeld arrest gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van de hem bij voornoemd arrest van 31 maart 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, gelet op het feit dat de rechtbank niet over objectieve informatie, zoals een reclasseringsrapport, beschikt die de noodzaak c.q. wenselijkheid daarvan ondersteunt.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in parketnummers 18/830471-16 primair, subsidiair en meer subsidiair en 18/061816-17 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in parketnummers 18/001134-17 en 18/145525-17 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van parketnummer 18/830471-16:
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
21/008950-13:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, d.d. 31 maart 2016, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. A.W. Wassink, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2018.