1.8.Eiseres’ gemachtigde heeft 24 december 2017 bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd.
3. Eiseres stelt zich onder meer op het standpunt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas), aangezien zij ten tijde van de plicht tot het doen van de aangifte niet in staat was haar belangen te behartigen. Het niet tijdig indienen van de aangifte kan haar daarom niet worden aangerekend.
4. Verweerder stelt zich onder meer op het standpunt dat de verzuimboete terecht is opgelegd en dat geen sprake is van avas. De boete is naar het juiste bedrag opgelegd en zowel uit de wet als uit het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst volgt dat er geen aanleiding is voor vermindering.
5. Volgens artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan de inspecteur alleen een verzuimboete opleggen indien de belastingplichtige de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan. Vaststaat dat de aangifte op 4 oktober 2016 door verweerder is ontvangen. Deze is dus niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn ingediend. Gelet daarop is de boete op zich zelf op goede grond opgelegd.
6. Door eiseres is echter aangevoerd dat het niet tijdig doen van de aangifte haar niet kan worden toegerekend, gelet op het feit dat zij ten tijde van de plicht tot het doen van de aangifte niet in staat was zelfstandig haar zaken te regelen. Verweerder betwist dat.
7. Indien sprake is van avas wordt door verweerder geen verzuimboete opgelegd. Het gaat daarbij om de vraag of eiseres alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig wordt ingediend. De bewijslast om dit aannemelijk te maken rust op eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Aannemelijk is dat eiseres op het moment waarop zij werd uitgenodigd tot het doen van aangifte niet het besef had dat zij aangifte moest doen en dat zij daar in redelijkheid niet voor kon zorgdragen. Dit, gelet op de opname van eiseres, toen zij 74 jaar oud was, in een gesloten kliniek eind 2015 en de onderbewindstelling per 2 mei 2016 (zie 1.2 tot en met 1.4). Dat vervolgens haar bewindvoerder niet tijdig haar aangifte heeft ingediend of laten indienen, kan voorts naar het oordeel van de rechtbank niet aan eiseres worden toegerekend. Voldoende aannemelijk is dat eiseres niet in staat was hem daarop aan te spreken. Daarbij tekent de rechtbank aan dat de onderbewindstelling op verzoek van een derde heeft plaatsgevonden en dat die derde ook de bewindvoerder heeft uitgezocht. Uit niets blijkt dat eiseres daarbij betrokken is geweest en dat zij op dat moment in staat was tot een constructief overleg over haar vermogensbeheer. De rechtbank kan verweerder gelet op voormelde feiten dan ook niet volgen in zijn betoog, inhoudende dat eiseres bij de uitnodiging voor de aangifte 2015 in zoverre nog functioneerde dat zij de bewindvoerder heeft bijgepraat. Uit niets blijkt dat eiseres daartoe in staat zou zijn geweest en dat dit heeft plaatsgevonden. Het feit dat aan eiseres bij besluit van 13 maart 2018 'Beschermd wonen met intensieven begeleiding en intensieve verpleging en verzorging, inclusief verblijf (pakket D)' is toegekend, wijst veeleer op het tegendeel.
8. Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van afwezigheid van alle schuld, komt de beoordeling van de hoogte van de boete niet meer aan de orde.
9. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, dient de boete te worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).