ECLI:NL:RBNNE:2018:410

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
C/17/157848 / HA ZA 17-264
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident over tussenkomst in onteigeningsprocedure met betrekking tot tankstation 't Klooster

Op 7 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, een vonnis in incident gewezen in de zaak tussen de Provincie Drenthe en Oliehandel Nederland B.V. (OHN). De Provincie Drenthe had een procedure gestart voor vervroegde onteigening van een perceel waar OHN een onbemand tankstation exploiteert. OHN verzocht om tussenkomst in de hoofdzaak, stellende dat zij als huurder of gelijkgestelde gerechtigde moet worden aangemerkt en dat er geen rechtsgeldige opzegging van de overeenkomst heeft plaatsgevonden. De Provincie voerde aan dat OHN geen partij is in de zin van de Onteigeningswet (Ow) en dat de overeenkomst reeds was geëindigd voor de peildatum.

De rechtbank overwoog dat de onteigeningsprocedure gericht is op een spoedige afwikkeling en dat de hoedanigheid van de tussenkomende partij niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat OHN haar beweerdelijke recht in een zelfstandige procedure moet geldend maken. Het verzoek van OHN tot tussenkomst werd afgewezen, en OHN werd veroordeeld in de kosten van het incident. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak over de gevorderde vervroegde onteigening en de schadeloosstelling.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 7 februari 2018 door mr. A. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. S. Ambachtsheer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/17/157848 / HA ZA 17-264
Vonnis in incident van 7 februari 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE DRENTHE,
zetelend te Assen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. G.H.H. Kerkhof te Enschede,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE DRENTHE,
zetelend te Assen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.G.J. Sanderink te Enschede,
en
de besloten vennootschap
OLIEHANDEL NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A. Teune te Harderwijk.
Partijen zullen hierna de provincie en OHN genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte houdende overlegging producties;
  • het betekeningsexploot van 24 oktober 2017 van de dagvaarding aan OHN;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van de provincie;
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst van de zijde van OHN;
  • de incidentele conclusies van antwoord van de provincie;
  • het op 15 januari 2018 gedane verzoek om pleidooi van de zijde van OHN.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
OHN heeft gevorderd dat haar wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen. De provincie heeft verweer gevoerd. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
De provincie is eigenaar van het navolgende perceel:
- kadastraal bekend gemeente Coevorden:
Oppervlakte (ha)
Grondplan nr. Sectie Nr. en omschrijving te onteigenen
3 L 449 04.21.00 (Bedrijvigheid 00.35.35
(industriële wegen))
2.3.
De provincie heeft de vervroegde onteigening van een gedeelte van dit perceel gevorderd. Op het onderhavige perceel exploiteert OHN een onbemand tankstation. De locatie wordt ook wel aangeduid als 't Klooster.
2.4.
OHN exploiteert het tankstation op basis van een gebruiksrecht dat zij ontleent aan een overeenkomst met de provincie.
2.5.
Aanvankelijk bestond er tussen de Staat der Nederlanden en Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V (hierna: de staat respectievelijk Shell) een overeenkomst ter zake van de exploitatie van een tankstation op de locatie 't Klooster. De staat heeft daartoe destijds een publiekrechtelijke en een privaatrechtelijke vergunning (ook wel: concessie) aan Shell verleend. In het kader van het besluit tot vervanging van de destijds bestaande concessieconstructies zijn afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het 'Convenant Alternatief Traject' (hierna: het Convenant). Op basis van het Convenant zijn op 8 november 2001 tussen de individuele marktpartijen en de staat 'Bilaterale Overeenkomsten' gesloten. Daarmee zou door middel van veilingen van de concessielocaties een nieuwe verdeling tot stand komen. De veilingopbrengst van een locatie zou toekomen aan een bestaande concessiehouder.
2.6.
In het Convenant is in artikel 7.4 het volgende bepaald:
"In geval van amotie van een bestaand MBVP (
lees: motorbrandstoffenverkooppunt, aanvulling rechtbank) als gevolg van reconstructie of ombouw van een Rijksweg, wordt een vervangende Locatie toegewezen aan de Concessiehouder wiens MBVP komt te vervallen."
2.7.
Bij beschikking van 28 mei 2003 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat besloten de bij beschikking van 15 november 1965 aan Shell verleende vergunning op naam te stellen van OHN.
2.8.
In de 'akte van overdracht gebruiksrecht' van 23 juli 2003 die door vertegenwoordigers van de staat, Shell (als aftredend gebruiker) en OHN (als in de plaats tredend gebruiker) is ondertekend, is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
"
datde Staat ingevolge de onderhandse akte van 19 maart 1987 (…), aan de aftredend gebruiker tot wederopzegging, ingegaan op 1 januari 1986, toestemming heeft verleend tot het hebben, behouden, wijzigen en exploiteren of doen exploiteren van het motorbrandstofstation langs de zuidzijde van rijksweg N34 te Coevorden (locatie 't Klooster);
datde aftredende gebruiker zijn rechten en verplichtingen uit de met de Staat gesloten overeenkomst wenst over te dragen aan de in de plaats tredende gebruiker;
(…)
De overige voorwaarden van de genoemde overeenkomst, met inbegrip van de Bilaterale Overeenkomst van 8 november 2001 en het daarbij behorende verzoek van 7 december 2003, blijven onveranderd van kracht."
2.9.
Bij overeenkomst van 1 december 2006, die is geformaliseerd bij Koninklijk Besluit van 10 december 2007, is het beheer en onderhoud van de rijkswegen N34 en N46 door de staat aan de provincies Groningen, Drenthe en Overijssel overgedragen.
2.10.
Bij notariële akte van 30 december 2010 heeft de staat de eigendom van het gedeelte Coevorden-De Punt van de rijksweg N34 met bijbehorende werken en voorzieningen geleverd aan de provincie. In de akte hebben de staat en de provincie verklaard onder meer het volgende te zijn overeengekomen:
"Artikel 3
Aanvaarding
Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond, onder gestanddoening van de lopende overeenkomsten.
(…)
Artikel 14
Verhuring
1. Een gedeelte van het bij deze akte in eigendom overgedragen perceel, kadastraal bekend gemeente Coevorden, sectie L, nummer 449, is bij akte van privaatrechtelijke vergunning de dato negentien maart negentienhonderd zeven en tachtig (19-03-1987) in gebruik gegeven aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: Shell Nederland Verkoopmaatschappij B.V., gevestigd te Rotterdam. Dit recht is bij akte van overdracht gebruiksrecht de dato drie en twintig juli tweeduizend drie (23-07-2003) overgedragen aan Oliehandel Nederland B.V. voornoemd.
2. De comparant sub 2 genoemd, handelend namens de provincie verklaart een kopie van laatstgenoemde akte te hebben ontvangen, de daaruit voor de staat voortvloeiende verplichtingen over te nemen, zich te verbinden deze verplichtingen na te komen en de staat te vrijwaren voor alle vordering te dier zake.
3. Er is niet beschikt over de thans nog niet verschenen termijnen."
2.11.
Nadat de provincie de eigendom van het Drentse deel van de N34 had verkregen, is zij begonnen met het ombouwen van de weg tot volwaardige enkelbaans stroomweg. Als gevolg van deze constructie zal ter plaatse van de locatie 't Klooster een ongelijkvloerse kruising worden aangelegd. Op de plaats van het door OHN geëxploiteerde tankstation is een ongelijkvloerse kruising voorzien, waarvoor het tankstation zal moeten wijken.
2.12.
OHN heeft in 2012 en 2013 de gebruiksvergoeding aan de provincie betaald.
2.13.
Bij brief van 21 december 2012 aan OHN heeft de provincie de privaatrechtelijke vergunning met inachtneming van een opzegtermijn van 1 jaar opgezegd, omdat het tankstation door de reconstructie komt te vervallen.
2.14.
Omdat OHN de opzegging niet heeft aanvaard en de locatie niet heeft ontruimd en omdat de provincie en OHN niet tot overeenstemming hebben kunnen komen over de beëindiging van de overeenkomst en de ontruiming van de locatie, is de provincie bij dagvaarding van 23 juli 2014 een civielrechtelijke procedure gestart.
2.15.
Bij brief van 18 februari 2016 heeft de provincie aan OHN kenbaar gemaakt dat zij een onteigeningsprocedure zal starten ter zake van de onderhavige locatie teneinde tot een beëindiging van het door veronderstelde huurrecht te komen en heeft zij OHN verzocht in het kader van die procedure diverse financiële gegevens te overleggen, zodat zij haar een aanbod kan doen.
2.16.
Bij brief van 8 maart 2016 heeft de provincie OHN medegedeeld dat zij in het kader van de onteigeningsprocedure een nihil aanbod gedaan, omdat OHN de gevraagde gegevens niet aan haar heeft overgelegd.
2.17.
Bij vonnis van 6 april 2016 heeft de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Assen, vastgesteld dat de tussen de provincie en OHN bestaande overeenkomst geen huurovereenkomst maar een overeenkomst sui generis betreft en dat hij om die reden niet bevoegd is om van de vorderingen van de provincie en OHN kennis te nemen. Hij heeft de zaak verwezen naar de kamer voor handelszaken van deze rechtbank, locatie Assen.
2.18.
Op 7 juni 2016 heeft de provincie aan OHN geschreven dat zij in het kader van de Onteigeningswet (Ow) niet gehouden is een aanbieding aan OHN te doen, nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat geen huurgeschil bestaat tussen partijen, dat er geen zakelijk recht op de grond rust en dat er geen sprake is een van de in artikel 3 lid 2 Ow opgesomde limitatieve belanghebbenden.
2.19.
Bij vonnis van 27 juli 2016 heeft de rechtbank geconcludeerd dat sprake is van een rechtsverhouding sui generis, met het karakter van een duurovereenkomst, dat de opzegging van de overeenkomst in december 2012 voorbarig was wegens het ontbreken van een definitief bestemmingsplan ter zake van de onderhavige locatie en dat aan de beëindiging van de overeenkomst een schadevergoeding dient te worden verbonden. De rechtbank heeft de vorderingen van de provincie in conventie en ook de vordering in voorwaardelijke reconventie van OHN afgewezen.
2.20.
De provincie heeft op 20 oktober 2016 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 27 juli 2016 van de rechtbank. De provincie en OHN hebben in die procedure grieven ingediend. In de zaak wordt een comparitie bepaald in de eerste helft van 2018.
2.21.
Het bestemmingsplan 'Reconstructie N34 (provinciegrens - aansluiting N377)' van de gemeente Coevorden (hierna: het bestemmingsplan) is door de raad van die gemeente op 10 december 2015 vastgesteld en onherroepelijk geworden door de uitspraak van 21 december 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.22.
Bij brief van 1 maart 2017 aan OHN heeft de provincie de overeenkomst tussen haar en OHN opgezegd tegen 30 september 2017 vanwege de reconstructie van de N34 ter hoogte van locatie 't Klooster. Daarbij heeft zij een schadevergoeding ten bedrage van
€ 151.700,00 aangeboden, onder de voorwaarde dat OHN bereid is de door de provincie opgestelde vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. In die vaststellingsovereenkomst zal, aldus de provincie in haar brief, onder meer worden opgenomen wanneer de overeenkomst eindigt, wanneer OHN de grond dient te ontruimen en aan de provincie dient op te leveren en welke gevolgen niet voldoening aan die verplichtingen heeft. Voorts zullen daarin bepalingen worden opgenomen omtrent een bodemonderzoek en bodemsanering.
2.23.
Bij Koninklijk Besluit van 4 september 2017, nr. 2017001447, gepubliceerd in de Staatscourant van 4 oktober 2017, nr. 2017/51832), is voor de uitvoering van het bestemmingsplan van de gemeente Coevorden ten name van de provincie besloten ter onteigening aan te wijzen de onroerende zaken, zoals aangeduid op de grondtekening die ingevolge artikel 78 Ow in de periode van 8 februari 2017 tot en met 21 maart 2017 ter inzage heeft gelegen in de gemeente Coevorden en bij de Corporate Dienst van Rijkswaterstaat te Utrecht, en die zijn vermeld op de bij het besluit behorende lijst
2.24.
OHN heeft ter onderbouwing van haar verzoek om te mogen tussenkomen
- samengevat - gesteld dat zij als huurder, althans als een daaraan gelijk gesteld gerechtigde, dient te worden aangemerkt. Voorts heeft zij gesteld dat zij nog steeds een gebruiksrecht ter zake van de onderhavige locatie heeft, omdat er geen rechtsgeldige opzegging heeft plaatsgehad vanwege het ontbreken van een compenserend aanbod in geld of een vervangende locatie. Voorts ontbreekt, aldus OHN, de noodzaak tot onteigening, heeft de provincie niet getracht in onderhandeling met OHN tot overeenstemming te komen en heeft de provincie een nihil aanbod gedaan, waarmee niet is voldaan aan de verplichtingen op grond van de Ow.
2.25.
De provincie heeft - samengevat - ten verwere aangevoerd dat OHN geen partij is in die zin dat zij op de lijst van te onteigenen zaken wordt vermeld en dat zij ingevolge de Ow geen recht heeft op een schadeloosstelling. Ter onderbouwing daarvan heeft de provincie aangevoerd dat, gelet op de vaststelling dat sprake is van een overeenkomst sui generis, OHN niet behoort tot de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 3 en 4 Ow en dat de overeenkomst tussen haar en OHN reeds is geëindigd voor de peildatum als bedoeld in artikel 40a Ow. Ten aanzien van de beëindiging van de overeenkomst tussen haar en OHN heeft de provincie aangevoerd dat de opzegging op 1 maart 2017 niet voorwaardelijk is geweest en dat op dat moment het bestemmingsplan reeds onherroepelijk was, zodat er zwaarwegende belangen voor de opzegging waren. Verder staat de schadevergoeding, aldus de provincie, ter beoordeling in de civiele procedure en bestaat er een noodzaak voor de onteigening. Tot slot heeft de provincie een beroep op artikel 3 lid 3 Ow gedaan.
2.26.
De rechtbank overweegt als volgt. Bij de beoordeling van het incident neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat artikel 3 lid 3 Ow de strekking heeft vertraging van de onteigeningsprocedure te voorkomen en daarom tussenkomst in deze procedure alleen toelaat als de hoedanigheid van de tussenkomende partij onweersproken is. De onteigeningsprocedure is naar haar aard een procedure die gericht is op een spoedige afwikkeling en die geen ruimte biedt voor beslissingen over rechtsverhoudingen. De wet stelt in zoverre het belang van de onteigenende partij bij het tijdig tot stand komen van de onteigening boven dat van een tussenkomende partij die stelt eigenaar, rechthebbende of derde belanghebbende te zijn, maar van wie niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat zij de gestelde hoedanigheid ook werkelijk heeft. Dit heeft tot gevolg dat indien de hoedanigheid van rechthebbende of belanghebbende wordt betwist, zoals de provincie in het onderhavige geval heeft gedaan, daarop geen beslissing wordt genomen en de procedure met de aangewezenen wordt voortgezet. OHN zal in een zelfstandige procedure - los van deze onteigeningsprocedure - haar beweerdelijke recht geldend moeten maken, waarna aanspraak zou kunnen worden gemaakt op een eventuele door deskundigen vast te stellen en te consigneren schadevergoeding. De rechtbank merkt in dit verband op dat de in de onteigeningsprocedure aangeboden schadevergoeding nihil bedraagt, zodat aan een benoeming van deskundigen en consignatie van een schadevergoeding in de hoofdzaak niet zal worden toegekomen. Gelet op het voorgaande zal de onteigeningsprocedure worden voortgezet met de provincie. Dit betekent dat de rechtbank de vordering in het incident zal afwijzen. Het ter zake door OHN gedane verzoek tot het houden van een pleidooi zal, gelet op het voorgaande, eveneens worden afgewezen. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om de voorgenomen comparitie van partijen geen doorgang te laten vinden.
2.27.
OHN zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van de provincie vastgesteld op een bedrag van
€ 452,00. In de omstandigheid dat de provincie in haar hoedanigheid van gedaagde zich heeft geconformeerd aan de conclusie van antwoord in het incident van de provincie in haar hoedanigheid van eiseres, ziet de rechtbank aanleiding om 1 punt toe te kennen.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het verzoek van OHN tot tussenkomst in het in de hoofdzaak aanhangige geding tot onteigening af;
3.2.
veroordeelt OHN in de kosten van het incident aan de zijde van de provincie vastgesteld op een bedrag van € 452,00;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
14 februari 2018voor vonnis in de hoofdzaak over de gevorderde vervroegde onteigening en de schadeloosstelling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Ambachtsheer. [1]

Voetnoten

1.Conc: 613