ECLI:NL:RBNNE:2018:4340

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
18/830236-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de meervoudige kamer in een strafzaak betreffende hennepteelt en diefstal van elektriciteit

Op 26 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak betreft twee parketnummers: 18/023230-17 en 18/830236-17. De verdachte is geboren in 1969 en woont in [woonplaats]. Tijdens de zitting op 12 oktober 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.R.M. Schaap, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode van 1 april 2015 tot en met 10 september 2015 in Hoogezand, en het onrechtmatig afnemen van elektriciteit. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van soortgelijke feiten in Haren in de periode van 1 juni 2016 tot en met 25 oktober 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de beschuldigingen, mede op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de bevindingen van de politie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake was van vormverzuimen en dat de machtiging tot binnentreden in de woning van de verdachte terecht was verleend. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Tevens is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.703,78 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830236-17
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/023230-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/023230-17
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 10 september 2015 te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [straatnaam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 639 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 10 september 2015 te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Ten aanzien van parketnummer 18/830236-17
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met 25 oktober 2016 te Haren, gemeente Haren, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 160 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 april 2016 tot en met 25 oktober 2016 te Haren Gn, gemeente Haren, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte veroordeling voor het onder parketnummer 18/023230-17 onder
1. en 2 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/830236-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van parketnummer 18/023230-17 aangevoerd dat de aanleiding van het onderzoek niet blijkt uit het dossier. Er is door verbalisanten weliswaar gerelateerd over MMA-meldingen [1] en netmetingen van [benadeelde partij] [2] , maar deze stukken bevinden zich niet in het dossier. Uit het dossier blijkt voorts dat verbalisanten op 20 augustus 2015 bij de woning aan [straatnaam] te Hoogezand zijn geweest en dat zij enkel constateerden dat de ramen waren afgesloten door middel van luxaflex en gordijnen en dat er licht langs de zijkant van de gordijnen kwam. Op 10 september 2015 constateerden verbalisanten dat de voordeur met een gordijn was verduisterd en dat bij de achterzijde van de woning een geluid werd gehoord dat leek op het geluid van een afzuiging. Er werden echter geen potgrond of hennepresten aangetroffen en er werd ook geen hennepgeur waargenomen. De raadsvrouw is dan ook van mening dat er op 10 september 2015 geen redelijk vermoeden van schuld was voor het binnentreden van de woning, maar dat er desondanks wel een machtiging binnentreden is afgegeven. Deze machtiging is naar de mening van de raadsvrouw onterecht verleend. Verdachte heeft ook geen toestemming verleend voor het binnentreden. Blijkens het dossier [3] is er door verbalisanten bij de woning aangebeld, aangeroepen en geklopt, maar werd daar niet op gereageerd. Vervolgens hebben verbalisanten een deur geforceerd. Terwijl ze daar mee bezig waren opende verdachte de deur. Hierop is de (onterecht verleende) machtiging getoond en heeft verdachte verbalisanten binnengelaten. Er is geen sprake van uitdrukkelijke en vrijwillige verleende toestemming van verdachte om de woning te betreden.
De raadsvouw is gelet op vorenstaande dan ook van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, omdat er sprake is van vormverzuimen.
Het onder parketnummer 18/830236-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Bespreking verweer vormverzuim parketnummer 18/023230-17
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat er sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Uit de MMA-meldingen, de netmetingen van [benadeelde partij], alsmede uit hetgeen door verbalisanten bij de woning aan [straatnaam] te Hoogezand is geconstateerd, in onderling verband beschouwd, kan een redelijk vermoeden van schuld worden afgeleid. De MMA-meldingen en de netmetingen bevinden zich niet in het dossier. Hierover is wel in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal gerelateerd. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van dit ambtsedig opgemaakt proces-verbaal te twijfelen. Het is weliswaar wenselijk dat deze meldingen en metingen in het dossier worden opgenomen, maar het is geen wettelijk vereiste. Daarnaast had de verdediging deze stukken zelf kunnen opvragen wanneer zij deze had willen controleren. Er is derhalve geen sprake van een vormverzuim. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de machtiging tot binnentreden in de woning terecht is verleend en dat de woning op rechtmatige wijze is binnengetreden. Hetgeen overigens door de raadsvrouw is aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking meer.
Bewijsmiddelen
De rechtbank overweegt dat zij kan volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van parketnummer 18/023230-17 het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2015, opgenomen op pagina 103 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2015159418 d.d. 17 november 2015, inhoudende de relatering van verbalisanten;
3. een aangifteformulier diefstal energie met bijhorende stukken, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [benadeelde partij].
Ten aanzien van parketnummer 18/830236-17 het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij
d.d. 20 februari 2017, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016304989 d.d. 20 februari 2017, inhoudende de relatering van verbalisanten;
3. een aangifteformulier diefstal energie met bijhorende stukken, opgenomen op pagina 25 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de aangifte van [benadeelde partij].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/023230-17 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 18/830236-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/023230-17
1.
hij in de periode van 1 april 2015 tot en met 10 september 2015 te Hoogezand, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [straatnaam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 639 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 april 2015 tot en met 10 september 2015 te Hoogezand, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte die elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Ten aanzien van parketnummer 18/830236-17
1.
hij in de periode van 1 juni 2016 tot en met 25 oktober 2016 te Haren, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [straatnaam]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 160 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 13 april 2016 tot en met 25 oktober 2016 te Haren, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij], waarbij verdachte die elektriciteit onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van verbreking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18/023230-17
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod;
2. Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van verbreking.
Ten aanzien van parketnummer 18/830236-17
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod;
2. Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van verbreking.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/023230-17 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 18/830236-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie heeft bij het bepalen van zijn strafeis de aard en ernst van de feiten betrokken, evenals de richtlijnen van het openbaar ministerie en de inhoud van het reclasseringsrapport. Tevens heeft de officier van justitie hierbij betrokken dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat het taakstrafverbod van toepassing is. Daarnaast heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ouderdom van de feiten, waardoor de officier van justitie een meer dan 10 % lagere straf heeft geëist dan op basis van de richtlijnen gerechtvaardigd zou zijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze overschrijding is niet te wijten aan omstandigheden en handelingen van de zijde van de verdediging, maar aan het feit dat het openbaar ministerie niet voortvarend heeft gehandeld. Primair is de raadsvrouw van mening dat aan verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd, nu verdachte al twee jaren op duidelijkheid wacht en door tijdsverloop het bestraffende element geen meerwaarde meer heeft. De raadsvrouw is voorts van mening dat een voorwaardelijk strafdeel zinloos is, nu verdachte de afgelopen jaren niet meer met justitie in aanraking is geweest en een voorwaardelijke straf evenmin door de reclassering wordt geadviseerd.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte een lage werkstraf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich zowel in 2015 als in 2016 schuldig gemaakt aan het telen van een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten in respectievelijk een woning in Hoogezand en in een woning in Haren. Hij woonde in de woningen waarin de hennepkwekerijen zijn aangetroffen.
Daarnaast heeft verdachte zich in beide woningen, ten behoeve van de hennepkwekerijen, schuldig gemaakt aan het plegen van diefstal van elektrische energie.
Verdachte heeft door aldus te handelen slechts oog gehad voor zijn eigen geldelijke gewin en bovendien grote veiligheidsrisico's genomen. Tevens heeft verdachte meegewerkt aan het in stand houden van de vraag naar hennep, wat drugscriminaliteit bevordert en de volksgezondheid schaadt.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Tevens heeft de rechtbank hierbij gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit komt onder meer naar voren dat, gelet op verdachtes delictgeschiedenis, zijn financiële situatie en het gegeven dat hij sinds jonge leeftijd al 'handelt' de kans op recidive niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van parketnummer 18/023230-17 sprake is van een zodanig tijdsverloop, dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn, in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De rechtbank zal de overschrijding van bedoelde termijn verdisconteren in de straf.
De rechtbank acht gelet op de aard en ernst van de feiten, het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en het gegeven dat verdachte, nadat de hennepkwekerij in Hoogezand was opgerold nog geen jaar later weer een hennepkwekerij is opstart in Haren, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Echter, gelet op voornoemde tijdsverloop zal de rechtbank volstaan met een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Tevens zal de rechtbank, om te voorkomen dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan dergelijke strafbare feiten, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht daarnaast een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Benadeelde partij

(ten aanzien van feit 2 van parketnummer 18/830236-17)

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.703,78 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 van parketnummer 18/830236-17 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2016.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/023230-17 onder 1 en 2 en het onder parketnummer 18/830236-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 91 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/830236-17, feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.703,78 (zegge: duizend zevenhonderddrie euro en achtenzeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2018.

Voetnoten

1.Zie pagina 4 en 10 van dossier PL0100-2015159418
2.Zie pagina 103 van dossier PL0100-2015159418
3.Zie pagina 11 van dossier PL0100-2015159418