ECLI:NL:RBNNE:2018:4458

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 november 2018
Publicatiedatum
4 november 2018
Zaaknummer
LEE 17/1529
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid na wijziging van verzekeringsgeneeskundige onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een WIA-uitkering van eiseres, die als ambulant begeleidster heeft gewerkt. Eiseres was sinds 25 november 2013 door ziekte uitgevallen en had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport geconcludeerd dat eiseres vanaf 14 november 2016 geen relevante fysieke beperkingen meer had, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 2 februari 2017. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld.

De rechtbank heeft de deskundige C.H. Emmelot ingeschakeld om de belastbaarheid van eiseres te onderzoeken. Emmelot concludeerde dat eiseres meer beperkt was dan het UWV had vastgesteld, met name op het gebied van vermoeidheid en mentale belastbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk had gemotiveerd waarom hij de deskundige niet volgde en dat de eerdere beoordeling van de belastbaarheid van eiseres niet onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet was gewijzigd.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE AWB 17/1529

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. L.J. van der Veen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: J.A. Klaver).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 23 november 2016 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij besluit van 13 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het namens de ex-werkgever van eiseres ingediende bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit ingetrokken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Op 18 oktober 2017 heeft de rechtbank deskundige C.H. Emmelot, revalidatiearts, verzocht eiseres te onderzoeken en gemotiveerd antwoord te geven op de vraagstelling van de rechtbank. De deskundige heeft bij rapport van 3 januari 2018 verslag van zijn onderzoeksbevindingen gedaan. Partijen hebben op de inhoud van dit rapport gereageerd. Verweerders reactie, met bijlagen, is door de rechtbank voor commentaar naar de deskundige gestuurd, waarna deze bij brief van 1 augustus 2018 heeft gereageerd.
De rechtbank heeft, nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
2. Eiseres is werkzaam geweest als ambulant begeleidster voor ongeveer 20 uren per week. Op 25 november 2013 is zij door ziekte uitgevallen. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 27 oktober 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 23 november 2015. Bij besluit van 19 september 2016 heeft verweerder die uitkering met ingang van 23 november 2016 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, zonder hieraan een inhoudelijke herbeoordeling ten grondslag te leggen. Tegen dit besluit heeft de ex-werkgever van eiseres bezwaar gemaakt. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder alsnog een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige herbeoordeling van de functionele mogelijkheden van eiseres uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat eiseres met ingang van 14 november 2016 in plaats van drie nu vijf halve dagen belastbaar is. Omdat eiseres daardoor meer dan 65% kan verdienen van het loon dat ze verdiende voordat ze ziek werd, is haar bij voornemen van 1 december 2016 kenbaar gemaakt dat haar WIA-uitkering per 2 februari 2017 wordt stopgezet. In een zienswijze tegen dit voornemen heeft eiseres gesteld dat zij zich bij het gesprek met de verzekeringsarts veel beter heeft voorgedaan dan dat zij zich werkelijk voelt. Eiseres heeft verwezen naar actuele informatie van haar psycholoog en oncoloog. Verweerder heeft deze medische stukken voorgelegd aan zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 8 maart 2017 geconcludeerd dat die stukken geen aanleiding geven af te wijken van het primaire oordeel. De mentale problemen van eiseres zijn verdisconteerd in de vastgestelde arbeidsbeperkingen en haar vermoeidheid in de urenbeperking. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat eiseres geen lichamelijke beperkingen meer ervaart. Op grond hiervan heeft verweerder zijn voornemen van 1 december 2016 gehandhaafd en het bestreden besluit genomen.
3. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en aangevoerd dat verweerder haar beperkingen niet juist heeft vastgesteld en dat zij nog niet in staat is werkzaamheden in loondienst te verrichten.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of verweerder op goede gronden de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 2 februari 2017 heeft ingetrokken. Verweerder is van mening dat vanaf 14 november 2016 geen aanleiding meer bestaat om bij eiseres relevante fysieke beperkingen aan te nemen (rubriek 4 van de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) ‘dynamische handelingen’), noch om mentale beperkingen aan te nemen op het onderdeel ‘verdelen van aandacht’ (rubriek 1 van de FML). Voorts vindt verweerder dat eiseres vanaf 14 november 2016 voor twintig uur per week belastbaar is (vier uur op vijf dagen), waar zij in 2015 twaalf uur belastbaar was (vier uur op drie dagen).
4.2.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een verzekeringsgeneeskundige expertise van verzekeringsarts R.A. Hollander van 24 april 2017 overgelegd. Hollander concludeert dat het UWV de belastbaarheid van eiseres heeft overschat omdat aan haar vermoeidheid en linkerarmklachten (te) weinig aandacht is besteed. Omdat haar belastbaarheid sinds het besluit van 27 oktober 2015 om een loongerelateerde uitkering toe te kennen niet is vergroot, heeft verweerder hoe dan ook de urenbeperking niet kunnen wijzigen.
4.3.
Verweerder heeft de verzekeringsgeneeskundige expertise van Hollander voorgelegd aan zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep. In zijn rapport van 18 augustus 2017 overweegt deze verzekeringsarts dat de energetische problemen van eiseres zijn onderkend en dat het oordeel van het UWV over de duurbelasting niet is gewijzigd. Eerder is eiseres vier uur per dag belastbaar geacht gedurende drie dagen per week (dus twaalf uur per week) in verband met het volgen van therapie gedurende twee dagdelen per week. In de FML die ten grondslag ligt aan de betwiste beoordeling, wordt ook uitgegaan van een belastbaarheid van vier uur per dag, maar nu op vijf dagen omdat eiseres geen therapie meer volgt.
4.4.
De rechtbank heeft de deskundige Emmelot vragen voorgelegd met betrekking tot de bij eiseres op 23 november 2016 bestaande ziekte of gebreken, de betekenis daarvan voor de belastbaarheid van eiseres, het verloop van belastbaarheid tussen 28 september 2015 en 14 november 2016 en de vraag of een duurbeperking aan de orde is. Emmelot heeft op meerdere items van de FML geconcludeerd dat eiseres minder belastbaar is dan waarvan verweerder is uitgegaan.
4.5.
Voor wat betreft de urenbeperking heeft Emmelot in zijn rapport van 3 januari 2018 geconcludeerd dat eiseres last heeft van vermoeidheid na de behandeling van borstkanker, dat deze moeheid met enige mate van zekerheid is toe te schrijven aan neurocognitieve beperkingen die te herleiden zijn tot de chemotherapie, aan fysiek conditieverlies, mentale uitputting ten gevolge van langdurig functioneren onder zware stress en aan een mogelijke (gemaskeerde) depressieve stoornis. Moeheid als gevolg van de actuele medicatie acht hij niet uit te sluiten. Emmelot acht eiseres meer beperkt dan vier uren werk per dag, tenzij deze uren worden opgedeeld in drie periodes met een rustmoment van twintig minuten tussen de periodes. Eiseres kan volgens Emmelot niet twintig uren per week werken. Over het onderzoek door verweerder merkt Emmelot op dat de verzekeringsartsen de moeheid wel noemen maar niet expliciet hebben doorgevraagd naar de ongemakken. Voor wat betreft de beperkingen op het psychische vlak benoemt Emmelot meer beperkingen dan verweerder heeft gedaan.
4.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 26 februari 2018 als reactie op het rapport van Emmelot te kennen gegeven dat Emmelot zich bij zijn overwegingen heeft laten leiden door een meer algemeen kader. Hierdoor ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding de urenbeperking en de beperkingen op het psychische vlak te wijzigen.
4.7.
Bij monde van Hollander heeft eiseres als reactie op de in 4.5 en 4.6 genoemde rapporten aangegeven de visie van Emmelot te delen, ook voor wat betreft zijn opmerking dat de verzekeringsartsen de moeheid wel noemen, maar niet nader hebben geëxploreerd bijvoorbeeld door het dagverhaal kritisch te bevragen. Hollander neemt daarbij het standpunt in dat de verzekeringsartsen geen gedegen anamnese hebben afgenomen en dat de moeheid van eiseres volledig is veronachtzaamd. De beperkingen die Emmelot heeft opgenomen in de rubrieken 1 en 2 van de FML acht Hollander passend bij het beeld van eiseres.
4.8.
Emmelot heeft op het in 4.6 genoemde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd. Hij stelt in voldoende mate duidelijk te hebben gemaakt dat vermoeidheid een belangrijke beperkende factor is bij eiseres. Dat hij geen duidelijk advies heeft over de passende urenbelasting is het gevolg van het feit dat dit tot de competentie behoort van sociaal geneeskundigen. Gelet op de herkenbaarheid van neurocognitieve stoornissen na chemotherapie heeft hij de aanvullende beperkingen in de rubrieken 1 en 2 opgenomen.
4.9.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres op 23 november 2015 is uitgegaan van meerdere beperkingen op het psychische vlak (opgenomen in de rubrieken 1 en 2 van de FML) en een urenbeperking van ongeveer vier uren per dag. Zij wordt dan geacht halve dagen belastbaar te zijn voor mentaal niet belastend werk. Omdat eiseres therapie van twee dagdelen volgt, kan zij gemiddeld tien uren per week werken. Voor wat betreft de thans in geschil zijnde datum in geding hebben de verzekeringsartsen vastgesteld dat de extra urenbeperking vanwege het volgen van therapie op twee dagdelen niet langer geldt. Daarmee is de urenbeperking van vier uren per dag weer actueel. De rechtbank overweegt dat in feite de urenbelasting dus, anders dan eisers stelt, onveranderd is gebleven. In reactie op de bevindingen van Emmelot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd dat, gelet op de in feite op dit punt ongewijzigde belastbaarheid en het in algemene bewoordingen geformuleerde oordeel van de deskundige over de urenbelasting, er geen aanleiding is de urenbeperking te wijzigen.
4.10.
De rechtbank overweegt verder dat het dagverhaal van eiseres is uitgevraagd en dat de verzekeringsarts daarover opmerkt dat voorstelbaar is dat zij de combinatie van huishouding en de zorg voor kinderen teveel vindt, maar dat los van deze privé-belasting een belasting van halve dagen lichte mentale arbeid mogelijk is gezien haar activiteiten overdag. In de fase van bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere medische informatie betrokken en was hij aanwezig bij de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep erkent de bewogen voorgeschiedenis en de impact die dat heeft op het welbevinden, maar ziet, net als de verzekeringsarts, geen evident psychisch ziek zijn. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd dat met de verschillende in de rubrieken 1 en 2 opgenomen beperkingen èn de urenbeperking, voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres. Het rapport van Emmelot acht de rechtbank te algemeen van aard om de door hem gegeven extra beperkingen in de rubrieken 1, 2 en 6 te volgen. Ook voor de door Emmelot gegeven beperkingen in de rubrieken 1 en 2, geldt dat deze te weinig op het concrete geval van eiseres zijn toegesneden. Waarom met de door verweerder gegeven beperkingen de belastbaarheid van eiseres is onderschat, blijkt hieruit onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd waarom hij de deskundige in dit opzicht niet volgt.
4.11.
Verder overweegt de rechtbank naar aanleiding van de gronden van beroep nog dat het feit dat eiseres in het kader van de beoordeling van het arbeidsvermogen ingevolge de Participatiewet op 30 juni 2017 arbeidsongeschikt wordt geacht naar aanleiding van de stagnatie in de emotionele verwerking, geen betekenis kan hebben voor dit geschil omdat het een ander beoordelingskader èn een andere datum in geding betreft.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van het rapport van Emmelot de FML heeft gewijzigd door het boven schouderhoogte actief zijn, te maximeren tot vijf minuten achtereen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank tegemoet gekomen aan eiseres voor zover het haar klachten van haar linkerarm betreft.
4.13.
Naar aanleiding van deze toevoeging, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld. Dit wijzigt echter niet de eerdere arbeidskundige conclusie over de mate van arbeidsongeschiktheid. Gesteld noch gebleken is dat in de geselecteerde functies, uitgaande van de in de fase van beroep aangepaste FML, de belastbaarheid van eiseres wordt overschreden.
4.14.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de (in de fase van beroep gewijzigde) verzekeringsgeneeskundige en de arbeidskundige onderbouwing het bestreden besluit kunnen dragen.
5.
Omdat de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing in beroep is gewijzigd maar het arbeidsongeschiktheidspercentage hierdoor niet is gewijzigd, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, wordt het bestreden besluit vernietigd en worden de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten.
6. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 2.332,71 (de door Hollander aan (gemachtigde van) eiseres gedeclareerde kosten van € 1.053,51; 2,5 punten voor het indienen van het beroep, het bijwonen van de zitting en het indienen van een schriftelijke zienswijze na een deskundigenrapport ad € 501,- per punt, wegingsfactor 1; reiskosten eiseres op basis van kosten openbaar vervoer 2e klas ad € 26,70).
7. Verweerder dient het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.332,71.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, en mr. K. Wentholt en
mr. R.B. Maring, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.