ECLI:NL:RBNNE:2018:4539

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
18/830248-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een minderjarige

Op 4 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een man die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een 7-jarig meisje. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest. De feiten dateren van 4 augustus 2007, toen de verdachte het slachtoffer met zijn auto aanreed en vervolgens ontuchtige handelingen bij haar verrichtte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van deze handelingen door middel van geweld en andere feitelijkheden. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, zoals omschreven in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 2.000,00 is integraal toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen bevolen, onder voorwaarde dat eventueel strafbaar materiaal wordt verwijderd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830248-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te 's-Gravenhage.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2007, in de gemeente Appingedam, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1999) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit:
- het betasten en/of strelen en/of wrijven van/over de buik en/of de vagina en/of de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer] , en/of
- het met zijn, verdachtes, tong likken van/over de vagina en/of de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer] , en/of
- het met zijn, verdachtes, penis wrijven en/of duwen over/tegen de billen en/of de schaamstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] , en/of
- het aftrekken van zijn, verdachtes, penis in aanwezigheid van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit:
- het met een door hem, verdachte, bestuurde auto aanrijden van die [slachtoffer] (die zich op dat moment op de fiets naast en/of voor de auto van verdachte bevond), en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer] dat ze op de grond moest gaan liggen en/of het tegenhouden
van die [slachtoffer] , en/of
- het onverhoeds betasten van de vagina en/of de schaamstreek en/of de billen en/of de buik van die [slachtoffer] , en/of
- het trekken aan de (onder)kleding van die [slachtoffer] , en/of
- het met zijn, verdachtes, onderlichaam en/of geslachtsdeel duwen en/of drukken tegen het
onderlichaam en/of de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer] ;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 augustus 2007, in de gemeente Appingedam, met [slachtoffer]
(geboren [geboortedatum] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het betasten en/of strelen en/of wrijven van/over de buik en/of de vagina en/of de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer] , en/of
- - het met zijn, verdachtes, tong likken van/over de vagina en/of de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer] , en/of
- het met zijn, verdachtes, penis wrijven en/of duwen over/tegen de billen en/of de schaamstreek, althans het lichaam, van die [slachtoffer] , en/of
- - het aftrekken van zijn, verdachtes, penis in aanwezigheid van die [slachtoffer] ;
2.
hij op 8 juli 2017, althans in juli 2017, in de gemeente Houten en/of gemeente Vlissingen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) gegevensdrager(s) ,
te weten een SD-geheugenkaart en/of een mobiele telefoon, bevattende afbeeldingen, te weten foto’s van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit heeft gehad en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het met een penis vaginaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk
de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt [bestandsnaam] ,
weergegeven in bijlage II van de collectiescan, pagina 290 in het eindproces-verbaal).,
en/of
- het geheel naakt poseren van een persoon (een meisje) die kennelijk de leeftijd van 18
jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon poseert in een omgeving in een erotisch
getinte houding op een wijze die niet bij haat leeftijd past en door het camerastandpunt
en de pose nadrukkelijk het ontblote geslachtsdeel, borsten en billen van deze persoon in
beeld gebracht worden [bestandsnaam] , weergegeven in bijlage II
van de collectiescan, pagina 290 in het eindproces-verbaal);
3.
hij op 8 juli 2017, althans in juli 2017, in de gemeente Houten en/of gemeente Vlissingen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) gegevensdrager(s) ,
te weten een SD-geheugenkaart en/of een mobiele telefoon, bevattende afbeeldingen, te weten foto’s en/of 1 film, van ontuchtige handelingen, waarbij (telkens) een mens en een dier zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken, in bezit heeft gehad, welke ontuchtige handelingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het door een dier, te weten een hond, anaal penetreren van een persoon, te weten een man;
(bestandsnaam: [bestandsnaam] , beschreven op pagina 2 van proces verbaal van bevindingen [nummer] d.d. 6 februari 2018), en/of
- het door een dier, te weten een paard, (met een penis) vaginaal penetreren van een persoon, te weten een vrouw; (bestandsnaam: [bestandsnaam] beschreven op pagina 2 van proces verbaal van bevindingen [nummer] d.d. 6 februari 2018), en/of
- het door een persoon, te weten een vrouw, likken en/of in de mond nemen van de penis van
een dier, te weten een hond; (bestandsnaam: [bestandsnaam] beschreven op pagina 2 van proces verbaal van bevindingen [nummer] d.d. 6
februari 2018), en/of
- het door een persoon, te weten een vrouw, likken en/of in de mond nemen van de penis van
een dier, te weten een hond; (bestandsnaam: [bestandsnaam]
beschreven op pagina 2 van proces verbaal van bevindingen [nummer] d.d. 6
februari 2018), en/of
- het door een persoon, te weten een man, (met de penis) anaal en/of vaginaal penetreren van
een dier, te weten een koe of kalf; [bestandsnaam] beschreven op pagina 2 van proces verbaal van bevindingen [nummer] d.d. 6 februari 2018), en/of
- het door een persoon, te weten een vrouw, likken en/of in de mond nemen van de penis van
een dier, te weten een paard; [bestandsnaam] beschreven op pagina 2 van
proces verbaal van bevindingen [nummer] d.d. 6 februari 2018), en/of.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor hetgeen verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste is gelegd en heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft hij daartoe allereerst aangevoerd dat de onderzoeksresultaten van het NFI - voor zover deze het aantreffen van spermavloeistof op het slipje van het slachtoffer betreffen - van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu het bezigen van de desbetreffende onderzoeksresultaten tot het bewijs in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces en dan met name met het beginsel van equality of arms. Immers, wegens het zoekraken van voornoemd slipje en het niet bewaard blijven van de DNA-bemonstering van het NFI, is de verdediging de kans ontnomen een contra-expertise te laten uitvoeren om zo de onderzoeksresultaten te kunnen betwisten. Met het uitsluiten van voornoemde onderzoeksresultaten van het bewijs, resteert er onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit te kunnen komen. Er bevindt zich onvoldoende bewijs in het dossier om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat verdachte de in de tenlastelegging opgenomen (al dan niet ontuchtige) feitelijke handelingen heeft verricht en het slachtoffer door middel van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden daarvan. Subsidiair betoogt de verdediging dat verdachte het slachtoffer enkel twee kusjes ter hoogte van haar liezen heeft gegeven om haar gerust te stellen en te troosten nadat zij van haar fiets was gevallen. Deze handelingen zijn niet verricht met een seksuele intentie en kunnen daarom niet worden beschouwd als ontuchtige handelingen.
Ten aanzien van hetgeen verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd heeft de raadsman aangevoerd dat deze feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, nu de goednummers van de onder verdachte in beslag genomen gegevensdragers niet overeenkomen met de aanduidingen van de gegevensdragers, waarop blijkens het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal en porno tussen mens en dier, zoals zich dat in het dossier bevindt, strafbaar materiaal is aangetroffen. Dientengevolge is niet vast te stellen dat het materiaal is aangetroffen op één van de gegevensdrager van verdachte, laat staan op welke. Indien de rechtbank voornoemd verweer zou passeren, heeft de raadsman voorts nog aangevoerd dat er zich ook overigens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt om tot een bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde te komen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht hetgeen verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan daarom worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het zich op pagina 281 e.v. van het dossier met nummer [nummer] d.d. 14 december 2017 bevindende proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal blijkt dat er strafbaar materiaal is aangetroffen op een gegevensdrager met nummer [nummer] . Echter, onduidelijk is of dit daadwerkelijk één van de onder verdachte in beslag genomen gegevensdragers betreft, zoals opgenomen in de zich in het dossier bevindende kennisgevingen van inbeslagname op pagina 301 e.v. en op pagina 303 e.v. Immers, de goednummers van de onder verdachte in beslag genomen gegevensdragers (zoals die volgen uit voornoemde kennisgevingen van inbeslagname) komen geen van alle overeen met het nummer van de gegevensdrager waarop het strafbare materiaal is aangetroffen zoals voornoemd. De nadere toelichting van de officier van justitie ter terechtzitting heeft geen duidelijkheid verschaft. Op basis van de voorhanden zijnde informatie kan dus niet worden bewezen dat op (één van de) in de tenlastelegging genoemde gegevensdrager(s) kinder- en/of dierenporno heeft gestaan.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de onderzoeksresultaten van het NFI
- voor zover deze betrekking hebben op het aantreffen van spermavloeistof - van het bewijs dienen te worden uitgesloten, overweegt de rechtbank dat zij de desbetreffende onderzoeksresultaten niet voor het bewijs gebruikt en dat dit verweer van de raadsman derhalve geen nadere bespreking behoeft.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2018, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 4 augustus 2007 bevond ik mij in Appingedam. Ik reed daar in mijn personenauto en heb op enig moment een aanrijding/botsing gehad met [slachtoffer] . Zij fietste daar. Ik ben uit mijn auto gestapt. Ik heb toen onder andere haar hemdje omhoog gedaan. Het kan zijn dat [slachtoffer] dit heeft ervaren als het wrijven over haar buik.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 augustus 2007, opgenomen op pagina 48 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland [naam] d.d. 13 december 2007, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Op 4 augustus 2007 kwam mijn dochter [slachtoffer] huilend thuis. [slachtoffer] was boos en zei: "Nou is mijn fiets stuk en nou heeft die man bij mijn plasser gelikt en met zijn piemel tegen mij aan gedaan". Ze zei verder dat er een man tegen haar fiets aangereden was en dat ze daardoor was gevallen. [slachtoffer] heeft mij meermalen verteld dat ze steeds op haar rug had gelegen en dat de man haar benen omhoog had gedaan en op die manier had hij zijn piemel tegen haar billen aan kunnen drukken. [slachtoffer] deed het mij voor door op de grond te gaan liggen met haar knieën omhoog, doch haar voeten nog wel op de grond. [slachtoffer] wees mij ook de plek aan waar de man met zijn piemel overheen was gegaan en ze wees daarbij de onderkant van de bil aan, dus daar waar de onderrand van de onderbroek zit.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 augustus 2007, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier [naam] , inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1999:
Ik was aan het fietsen. Een man reed achter mij, hij reed bijna tegen mij aan. Ik ging harder fietsen en toen remmen. Ik dacht dat hij ook wel zou remmen. Daarna ging ik weer sneller fietsen, hij gaf toen gas en knalde tegen mij aan. Ik viel met de fiets in de berm. Ik viel op mijn buik. De man stapte uit de auto. Ik moest toen van de man gaan liggen. Hij deed mijn hemdje omhoog en wreef over mijn buik. Daarna deed hij mijn broekje uit en zette mijn voeten plat op de grond. Hij deed mijn broekje opzij, bij mijn been. Hij likte mij toen bij mijn plasser, tweemaal aan de ene kant. Toen deed hij mijn broekje bij mijn andere been opzij en likte mij daar tweemaal. Ik voelde de tong van de man. Toen hij me likte wilde ik naar huis. Ik zei dit tegen de man maar het mocht niet van hem. Toen haalde de man zijn piemel uit zijn broek. De man trok mijn broekje uit tot over mijn knieën. Met zijn ene hand had de man zijn piemel vast en hij wreef zijn piemel toen over mijn kont, eenmaal aan de ene kant, daarna eenmaal over de andere kant
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 31 oktober 2017, opgenomen op pagina 256 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland [nummer] d.d. 14 december 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Het was echt maar een zacht tikje tegen mijn achterwiel waardoor ik de controle over mijn fiets verloor.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 5 augustus 2007, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier [naam] , inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 4 augustus 2007 zag ik [slachtoffer] fietsen. Ik zag dat een auto bij haar reed. Toen ik de auto zo achter [slachtoffer] zag rijden dacht ik nog bij mijzelf: Rij er nou toch voorbij, hier komen weer ongelukken van. Het ging zo langzaam en “twijfelend”. Ik zag toen dat de fiets van [slachtoffer] de berm in vloog.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 juli 2007 (inclusief bijlagen), opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier [naam] , inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik heb [slachtoffer] helemaal als een hondje gelikt. Ik heb haar als het ware kusjes gegeven met mijn tong.
V: Wat heb jij precies gelikt?
O: Verdachte gaat staan en wrijft over zijn bovenbenen, de dijbenen naar de liezen.
Ik heb vanaf de binnenkant tot aan haar kruis en in haar liezen gelikt. Ik heb haar gezegd dat ze moest gaan liggen, dat ik dacht dat ze gewond was en dat ze zo niet verder kon lopen. Ze is toen gaan liggen. Ik heb haar toen gelikt tussen haar benen tot haar kruis.
O: Verdachte maakt een tekening en geeft daarop aan tot waar hij de benadeelde heeft gelikt (zie bijlage C op p. 77).
V: Heb je de indruk gehad dat zij weg wilde?
A: Ja natuurlijk wilde ze weg. Ze zei steeds dat ze niets had.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Feitelijke handelingen
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde feitelijke handelingen heeft verricht zoals die hierna in de bewezenverklaring zijn opgenomen.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaring van het slachtoffer - spontaan en kort na het incident afgelegd - als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank acht het uiterst onaannemelijk dat een zevenjarig meisje in strijd met de waarheid een dergelijke belastende verklaring jegens een voor haar volstrekt onbekende af zou leggen. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging door de verklaring die het slachtoffer meer dan 10 jaar na dato - na de aanhouding van verdachte - bij de politie heeft afgelegd en waarin zij zelfs enkele passages uit haar vroegere verklaringen in het voordeel van verdachte nuanceert.
Voornoemde verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van het slachtoffer waarin zij aangeeft dat haar dochter die dag huilend thuiskwam en haar vervolgens direct vertelde dat zij kort daarvoor was aangereden door een onbekende man en dat deze man vervolgens - kort gezegd – met zijn mond en penis ontuchtige handelingen bij haar had verricht.
Verdachte bevestigt voorts zelf de context van de verklaring van het slachtoffer, met name zijn aanwezigheid op de in die verklaring genoemde plaats en tijd en het contact met het slachtoffer. Bij de politie heeft verdachte bovendien bekend dat hij de bovenbenen van het slachtoffer tot aan haar kruis en in haar liezen (als een hondje) heeft gelikt. Verdachte heeft deze verklaring ter terechtzitting afgezwakt door te verklaren dat het slechts zou gaan om twee kleine kusjes, maar gelet op de gedetailleerde verklaring die verdachte bij de politie over het likken heeft afgelegd, gaat de rechtbank wat dit betreft uit van de bij de politie afgelegde verklaring.
Ontuchtige handelingen
Onder ontuchtige handelingen worden verstaan handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte verrichte handelingen, gezien de uiterlijke verschijningsvorm, niet anders dan een ontuchtig karakter kunnen hebben gehad. De bewezenverklaarde handelingen, waaronder het met de penis wrijven tegen de billen van het slachtoffer, getuigen zonder meer van een seksuele intentie. Onder de omstandigheden waaronder verdachte deze handelingen heeft verricht, staat daarmee het ontuchtige karakter van die handelingen naar het oordeel van de rechtbank vast.
De verklaring die verdachte zelf heeft gegeven voor het verrichten van de door hem bekende handelingen, het willen geruststellen en troosten van het slachtoffer, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk.
Bedreiging met geweld, geweld of een andere feitelijkheid
Van dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht is sprake wanneer het slachtoffer door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid in de positie komt dat deze zich naar redelijke verwachting niet kan verzetten of vrijwel niet kan onttrekken aan de ontuchtige handelingen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in de onderhavige situatie sprake is.
Allereerst stelt de rechtbank op grond van de verklaring van het slachtoffer, ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2], vast dat verdachte enige tijd dicht achter het fietsende slachtoffer is blijven rijden en daarbij zijn snelheid heeft aangepast aan de wisselende snelheid van het slachtoffer zonder haar in te halen. Uit dit rijgedrag leidt de rechtbank af dat verdachte gefocust was op het slachtoffer, haar zonder meer goed in beeld heeft gehad en
- zeker gelet op de wijze waarop hij het slachtoffer met zijn auto vervolgens licht heeft geraakt aan het achterwiel van haar fiets - haar opzettelijk van de weg heeft gereden. Deze handeling van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank als een geweldshandeling worden aangemerkt. Verder leveren de overige hieronder bewezen verklaarde handelingen van verdachte in de betreffende situatie andere feitelijkheden op, als gevolg waarvan het zevenjarige slachtoffer zich vrijwel niet kon onttrekken aan de ontuchtige handelingen van verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 augustus 2007 in de gemeente Appingedam door geweld en andere feitelijkheden [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1999) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit:
- het wrijven over de buik van die [slachtoffer] , en
- het met zijn, verdachtes, tong likken van de schaamstreek van die [slachtoffer] , en
- het met zijn, verdachtes, penis wrijven tegen de billen van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden uit:
- het met een door hem, verdachte, bestuurde auto aanrijden van die [slachtoffer] (die zich op dat moment op de fiets naast en/of voor de auto van verdachte bevond), en
- het zeggen tegen die [slachtoffer] dat ze op de grond moest gaan liggen en het tegenhouden
van die [slachtoffer] , en
- het onverhoeds betasten van de schaamstreek en de buik van die [slachtoffer] , en
- het trekken aan de kleding van die [slachtoffer] , en
- het met zijn, verdachtes, geslachtsdeel duwen tegen de billen van die [slachtoffer] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden (met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht), waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met daaraan gekoppeld een proeftijd van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ervoor gepleit om verdachte, indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring mocht komen, te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in duur gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest en daarnaast eventueel tot een voorwaardelijke gevangenisstraf onder enkel de algemene voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door het destijds zevenjarige slachtoffer op de fiets aan te rijden, haar op de grond te laten liggen en vervolgens onder meer haar ontblote bovenbenen tot aan haar kruis te likken en zijn penis tegen haar billen te wrijven.
Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het zeer jonge slachtoffer. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft zich niets gelegen laten liggen aan het recht van het slachtoffer om verschoond te blijven van dergelijke inbreuken op haar lichamelijke integriteit. Evenmin heeft verdachte zich bekommerd om de gevolgen die zijn handelen op het slachtoffer zouden kunnen hebben. Het behoeft immers geen betoog dat de gevolgen van een dergelijke seksuele ervaring voor het slachtoffer zeer traumatisch en belemmerend kunnen zijn voor de verdere (seksuele) ontwikkeling, waarbij blijvende emotionele schade niet kan worden uitgesloten. Ook in de onderhavige zaak ondervindt het slachtoffer thans nog steeds gevolgen van hetgeen verdachte haar heeft aangedaan. Dat een zevenjarig meisje, dat een rondje in de omgeving van haar huis fietst, slachtoffer wordt van een dergelijk feit, heeft bovendien veel angstgevoelens losgemaakt in de samenleving, hetgeen verdachte eveneens wordt aangerekend.
Verdachte is, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk veroordeeld en bestraft voor zedendelicten in binnen- en buitenland.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage d.d. 19 juli 2018 en reclasseringsrapport d.d. 12 september 2018. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben aangegeven dat het, nu er geen stoornis of gebrekkige ontwikkeling vastgesteld kan worden en het recidivegevaar niet duidelijk is, niet mogelijk is gedragsmatige interventies te adviseren om een eventueel recidivegevaar voortvloeiend uit de pathologie te beperken. De reclassering geeft aan dat zij - mede gelet op het voorgaande - geen andere mogelijkheid ziet dan te adviseren om verdachte te veroordelen tot een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Mede gezien voornoemde adviezen is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Bij het bepalen van de hoogte daarvan houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer, de berekenende wijze waarop verdachte te werk is gegaan en het strafblad van verdachte. Ook de omstandigheid dat verdachte jarenlang heeft gezwegen en naar het oordeel van de rechtbank nog steeds niet het achterste van zijn tong laat zien, betrekt de rechtbank daarbij. De op te leggen gevangenisstraf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank minder bewezen acht en van oordeel is dat deze straf recht doet aan de ernst van het feit.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in beginsel op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer] integraal dient te worden toegewezen
- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel -, waarbij zij zich voor wat betreft de vraag of het reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan het slachtoffer uitgekeerde bedrag van € 1.400,00 op de vordering in mindering moet worden gebracht heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met het standpunt van de officier van justitie verenigd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde.
Voor wat betreft het reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de benadeelde partij uitgekeerde bedrag overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 januari 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:156), dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat de uitkering van het fonds in mindering komt op de vordering van het slachtoffer. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal gelet op het voorgaande dan ook integraal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 augustus 2007.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

Gegevensdragers met daarop kinder- of dierenpornografisch materiaal worden in beginsel onttrokken aan het verkeer, nu bezit van gegevensdragers met daarop dergelijk strafbaar materiaal in strijd is met de wet en het niet eenvoudig is bestanden definitief van gegevensdragers te verwijderen. Door onduidelijkheid over de goednummers van de gegevensdragers kan in dit geval niet worden bewezen dat op (één van de) onder verdachte inbeslaggenomen gegevensdrager(s) kinder- en/of dierenporno heeft gestaan, waardoor de gegevensdragers niet in aanmerking komen voor onttrekking aan het verkeer. Gelet op het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank echter ook niet worden uitgesloten dat op een van de gegevensdragers van verdachte strafbaar materiaal staat. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank in dit geval aanleiding te bepalen dat alle gegevensdragers aan verdachte worden teruggegeven, nadat het zich eventueel daarop bevindende kinder- en/of dierenpornografisch materiaal van de gegevensdrager(s) is verwijderd althans niet meer door de gebruiker daarvan kan worden benaderd.
De in beslag genomen loper zal eveneens moeten worden teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.
Over de vorderingen, die op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering zijn inbeslaggenomen, zal - anders dan de raadsman heeft verzocht - in dit vonnis geen beslissing worden genomen, nu het in verband met de schadevergoedingsmaatregel te nemen verhaal op deze vorderingen zal geschieden op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/830248-17, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.000,00(zegge: tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2007.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen:

- Computer, Hewlett Packard (G896518)
- Telefoontoestel, Apple Iphone (G896524)
- Loper (G894984)
- Telefoontoestel, Samsung (G894731)
waarbij ten aanzien van de gegevensdragers G896518, G896524 en G894731 geldt dat deze moeten worden teruggegeven, nadat het eventueel daarop bevindende kinder- en/of dierenpornografische materiaal is verwijderd, althans niet meer kan worden benaderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. L. van der Weide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2018.