ECLI:NL:RBNNE:2018:4678

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
18/206739-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geslaagd beroep op noodweer leidt tot ontslag van rechtsvervolging in poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 november 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 7 oktober 2015 in Delfzijl een mes gehanteerd tegen een slachtoffer tijdens een gewelddadige confrontatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin zij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanval van het slachtoffer, die haar en haar dochter aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer deed, omdat zij met het mes zwaaiende bewegingen maakte om het slachtoffer op afstand te houden en te laten vertrekken. De rechtbank achtte het handelen van de verdachte proportioneel, gezien de omstandigheden waaronder de aanval plaatsvond en de eerdere geweldsincidenten. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank verklaarde deze niet ontvankelijk, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/206739-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 7 oktober 2015 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, ter hoogte van zijn linkerslaap, althans zijn hoofd, heeft gestoken, althans gesneden, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 oktober 2015 te Delfzijl, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel waarvoor meerdere hechtingen nodig waren om de wond te dichten en/of een blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, ter hoogte van zijn linkerslaap, althans zijn hoofd, te steken, althans te snijden, althans te raken;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 oktober 2015 te Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, ter hoogte van zijn linkerslaap, althans zijn hoofd, heeft gestoken, althans gesneden, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 7 oktober 2015 te Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in zijn armen en/of handen, althans in zijn lichaam heeft gestoken en/of gesneden en/of geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 oktober 2015 te Delfzijl, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in zijn armen en/of handen, in elk geval in het lichaam te steken en/of te snijden en/of te raken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting, de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige], de medische verklaring die naar aanleiding van het feit over [slachtoffer] is opgemaakt en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van het bebloede lemmet en een bloedende [slachtoffer].
Het onder 2 primair ten laste gelegde kan op grond van voornoemde bewijsmiddelen, met uitzondering van de verklaring van de getuige [getuige], worden bewezen, in die zin, dat er sprake is van het steken, snijden of raken van de hand van [slachtoffer]. Uit de getuigenverklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij er niet zeker van is dat het letsel aan zijn elleboog door het mes is veroorzaakt.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van deze feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Gelet op het feit dat verdachte niet bewust heeft gestoken maar met het mes heeft gezwaaid, kan niet worden bewezen dat zij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer]. Bovendien is niet te bewijzen dat door haar handelen de kans op het intreden van de dood dan wel het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is geweest, nu informatie hierover ontbreekt. Wegens het ontbreken van opzet dient verdachte tevens van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw het ten laste gelegde onder 1 primair en subsidiair niet bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat verdachte opzet, in welke vorm dan ook, heeft gehad op het van het leven beroven van aangever [slachtoffer], noch blijkt dat er bij [slachtoffer] sprake is van zwaar lichamelijk letsel, ontstaan door de gedragingen van verdachte.
Verder acht de rechtbank het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank overweegt hierbij dat het niet duidelijk is geworden waardoor, op welke wijze en wanneer het letsel op de arm en de hand van aangever is veroorzaakt. Verdachte zal daarom ook hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 7 oktober 2015 heb ik in de achtertuin van mijn woning aan de [straatnaam] te Delfzijl meermalen zwaaiende bewegingen met een mes gemaakt in de richting van [slachtoffer]. Ik heb hem daarbij met het mes gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 9 oktober 2015, opgenomen op pagina 118 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2015299357, d.d. 5 november 2015, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] (gehoord als verdachte):
(p. 125) Ik zag dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) met dat mes omhoog gehouden in mijn richting kwam lopen.
(p. 126) [verdachte] is mij aangevlogen met dat mes.
V: Ben je geraakt met het mes van [verdachte]?
A: Ja, ik zag ineens allemaal bloed over mijn hoofd stromen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2015, opgenomen op pagina 98 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op woensdag 7 oktober 2015, omstreeks 16.15 uur, zagen wij in de woning aan de [straatnaam] te Delfzijl een man op de bank in de woonkamer zitten. Wij hoorden hem zeggen dat hij [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) heette. Wij, verbalisanten, zagen dat hij een stoffen doek tegen de linkerkant van zijn hoofd hield. De doek en de linkerkant van zijn gezicht zaten onder het bloed.
4. Een geneeskundige verklaring, op 7 november 2015 opgemaakt en ondertekend door P.H. Voskuil, forensisch arts, opgenomen op pagina 156 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring:
Betreft:
Naam : Dhr. [slachtoffer]
Datum letselonderzoek : 09-10-2015
Letselbeschrijving hoofd : Ter hoogte van de linker slaap bevindt zich een wond met
enkele hechtingen.
In de regio, waar de wond zich bevindt, loopt een slagader.
De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde te bewijzen, waarbij naar het oordeel van de rechtbank sprake is van voorwaardelijk opzet bij verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (“op de koop toe heeft genomen”). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte zwaaiende bewegingen met een mes richting (het hoofd van) [slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij zij hem met het mes aan zijn hoofd heeft geraakt. [slachtoffer] heeft daardoor een wond aan zijn linkerslaap opgelopen die gehecht moest worden.
De kans dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte, zoals hiervoor omschreven, zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, aanmerkelijk. De plaats waar [slachtoffer] met het mes is geraakt, de linkerslaap, is immers een kwetsbaar deel van het lichaam waar zich, zo blijkt uit de letselbeschrijving, een slagader bevindt. De rechtbank acht de gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 7 oktober 2015 te Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer] met een mes ter hoogte van zijn linkerslaap heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1, meer subsidiair: Poging tot zware mishandeling.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe heeft de raadsvrouw de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
[slachtoffer] is de woonkamer van verdachte binnengedrongen, waar zich op dat moment [getuige], de dochter van verdachte, en drie kleinkinderen van verdachte bevonden. Toen verdachte ook de woonkamer binnenkwam heeft zij [slachtoffer] meermalen tevergeefs te verstaan geven haar woning te verlaten. [slachtoffer] kwam om verhaal te halen en begon verdachte en [getuige] te slaan en te schoppen. Daar ging hij mee door zelfs nadat verdachte een mes had gepakt. Er was op dat moment sprake van een wederrechtelijk aanval gericht tegen verdachte en haar dochter waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De door haar toegepaste verdediging, met het mes, was noodzakelijk en geboden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat een beroep op noodweer dan wel noodweerexces niet kan slagen. In de woning was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen door een mes te pakken. Dit was echter niet meer het geval toen verdachte en haar dochter achter [slachtoffer] aangingen de tuin in.
Verder dienen vraagtekens geplaatst te worden bij de proportionaliteit. [slachtoffer] was alleen en ongewapend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep doet op noodweer en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden, die de verdediging aan het beroep op noodweer ten grondslag heeft gelegd aannemelijk geworden. Zowel verdachte als de getuige [getuige] hebben hierover verklaringen afgelegd die de rechtbank betrouwbaar acht.
Uit deze verklaringen leidt de rechtbank verder af dat de confrontatie met [slachtoffer] in de woning zeer heftig is geweest. Verdachte is daar onder meer zo hard door [slachtoffer] in haar kruis geschopt dat zij daardoor haar urine heeft laten lopen en nog steeds nadelige gevolgen in dit lichaamsgebied ondervindt. Zij heeft een in de keuken voor de hand liggend mes gepakt om zich te verdedigen door met het mes zwaaiende bewegingen te maken om [slachtoffer] op afstand te houden en uit de woning te laten vertrekken. De confrontatie met [slachtoffer] escaleerde vervolgens verder in de tuin achter het huis, waar [slachtoffer] en [getuige] inmiddels waren beland. Verdachte zag vanuit de woning dat [slachtoffer] [getuige] in de tuin verder te lijf ging. Verdachte is met het mes naar buiten gegaan om [getuige] tegen [slachtoffer] te verdedigen, waarbij zij tussenbeide kwam. Zowel in de woning, als buiten in de tuin heeft verdachte met het mes zwaaiende bewegingen gemaakt, om [slachtoffer] op afstand te houden, en te laten vertrekken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de tuin (eveneens) sprake was van een wederrechtelijk aanranding, te weten van [getuige], haar dochter, waartegen verdediging geboden was.
De rechtbank acht de door verdachte toegepaste verdediging door middel van het maken van zwaaiende bewegingen met een mes in deze situatie een te begrijpen reactie op het handelen van [slachtoffer] en ook proportioneel. Daarbij speelt een rol dat verdachte, als vrouw en van geringe grootte in vergelijking met [slachtoffer], fysiek minder mogelijkheden ter verdediging heeft, terwijl zijzelf door het eerdere door [slachtoffer] op haar toegepaste geweld al pijn en letsel had ondervonden. Bovendien verkeerde [slachtoffer], naar eigen zeggen, en blijkens de verklaringen van verdachte op dat moment onder invloed van drugs, en was hij niet voor rede vatbaar. De verklaring van verdachte over de heftigheid van het geweld wordt ondersteund door de letselbeschrijvingen in het dossier ten aanzien van verdachte [1] en [getuige] [2] . Geconstateerd wordt, dat het door [slachtoffer] toegepaste geweld zo fors was dat dit onder meer tot vaginaal bloedverlies bij [getuige] heeft geleid. [3]
Alles in samenhang bezien is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte zich op gerechtvaardigde wijze heeft verdedigd tegen de wederrechtelijke aanvallen door [slachtoffer]. Daarbij heeft verdachte zwaaiende bewegingen met een mes gemaakt, hetgeen onder de gegeven omstandigheden toelaatbaar was. Het aldus handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen en eens anders (haar dochter [getuige]) lijf tegen een of meer ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanrandingen door [slachtoffer]. Het beroep op noodweer slaagt derhalve en verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 816,96 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijk toewijzing van de vordering, tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard; deels vanwege onvoldoende onderbouwing (ten aanzien van de post beschadigde kleding) en deels vanwege een zekere mate van eigen schuld, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich tegen toewijzing van de vordering verzet.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte geen straf of maatregel opleggen en evenmin schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar, zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van 18/206739-16, feit 1 meer subsidiair:
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer]niet ontvankelijk in zijn vordering
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2018.

Voetnoten

1.Pagina 148.
2.Pagina 62.
3.Pagina 62.