ECLI:NL:RBNNE:2018:4776

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
18/820243-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verdachte poging doodslag na vechtpartij op voetbalterrein

Op 26 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De zaak vond plaats in Groningen en was het resultaat van een vechtpartij op 22 april 2018. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, werd bijgestaan door advocaat mr. M.J. Flach. Tijdens de zitting op 23 november 2018 zijn getuigen gehoord, waaronder de vriendin van het slachtoffer en zijn broer. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, stellende dat het bewijs, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden, voldoende was om de verdachte te veroordelen.

De verdediging betoogde echter dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de camerabeelden bekeken en vastgesteld dat, hoewel de verdachte op de beelden te zien was, het niet duidelijk was of hij degene was die het slachtoffer had geschopt. De enige getuige die de verdachte aanwees, was de vriendin van het slachtoffer, terwijl andere getuigen onduidelijkheid vertoonden over de identiteit van de dader. De rechtbank concludeerde dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij.

Daarnaast was er een benadeelde partij, [getuige 2], die een schadevergoeding eiste. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat het geweld waarover hij aangifte deed, niet meer aan de verdachte was ten laste gelegd. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820243-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 op [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
23 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen.
Tevens zijn [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] als getuigen verschenen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na aanvulling van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 22 april 2018 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet met kracht en met geschoeide voet die [slachtoffer]
een schop in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gegeven (terwijl die
[slachtoffer] zich nog op de grond bevond en/of bezig was op te staan),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 22 april 2018 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer] ),
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht
en met geschoeide voet die [slachtoffer] een schop in het gezicht, althans
tegen het hoofd heeft gegeven (terwijl die [slachtoffer] zich nog op de grond bevond
en/of bezig was op te staan) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden op basis van de aangifte van
[slachtoffer] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en de camerabeelden zoals ter terechtzitting getoond.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte
[slachtoffer] in zijn gezicht heeft geschopt. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [getuige 1] de enige is die heeft verklaard dat verdachte degene is die het slachtoffer tegen het hoofd heeft geschopt. [getuige 2] beschrijft een ander moment dan het moment dat het slachtoffer door een trap het bewustzijn verliest. De verklaringen zijn bovendien allemaal afgelegd nadat aangever en getuigen thuis met elkaar over de situatie hebben gesproken en nadat men de filmbeelden heeft bekeken. Dat maakt dat niet meer na te gaan is wat er werkelijk uit eigen herinnering is verklaard en welk deel ervan ingekleurd is geraakt door het zien van de beelden en het bespreken van het incident met elkaar.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden getoond van de vechtpartijen, zoals deze op
22 april 2018 hebben plaatsgevonden op het voetbalterrein van de [vereniging] . Op deze beelden is verdachte meerdere malen te zien. Hij draagt een wit T-shirt met donkere mouwen met een Nike logo. Ook is te zien dat hij zich, net als een aantal anderen, behoorlijk agressief gedraagt. Of hij ook degene is door wie aangever [slachtoffer] tegen het hoofd is geschopt, waardoor aangever korte tijd het bewustzijn verloor, is niet zichtbaar op de beelden.
Getuige [getuige 1] , de vriendin van aangever, heeft verklaard dat deze schop is gegeven door een jongen in een wit T-shirt met daarop een Nike logo, welk T-shirt donkere mouwen had. Zij heeft bij de politie verdachte ook aangewezen op de beelden als de persoon die de schop heeft gegeven. Zij is echter de enige die verdachte aanwijst. Getuige [getuige 2] , de broer van aangever, heeft ook verklaard over een jongen in een wit T-shirt die zijn broer zou hebben geschopt, maar met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat onduidelijk is of de (op dit onderdeel weinig gedetailleerde) verklaring van [getuige 2] wel op de betreffende schop ziet. Aangever is nadien namelijk ook nog door meerdere andere personen geschopt, zo blijkt uit de getuigenverklaring van [getuige 1] en [getuige 3] . Bovendien is het mogelijk dat getuige [getuige 2] een andere jongen in een wit T-shirt heeft gezien. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank acht verder van belang dat getuige [getuige 4] ter terechtzitting onder ede heeft verklaard dat verdachte niet degene is geweest die aangever heeft geschopt. In zijn gedetailleerde verklaring, die in grote lijnen overeenkomt met de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige 1] , heeft getuige [getuige 4] verklaard dat verdachte zich vlak voor het bewuste moment niet meer in de vechtende groep rond aangever bevond. Hij heeft daarbij verdachte aangewezen op de camerabeelden op het moment dat twee hoge gillen te horen zijn. Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij deze gillen heeft geslaakt, als reactie op de ontzettend hard trap tegen het gezicht van aangever. De rechtbank stelt vast dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte, op het moment waarop het gillen te horen is, juist bij de vechtende groep vandaan loopt. Het is slechts een kwestie van seconden, waardoor ook niet geheel uitgesloten kan worden dat verdachte net daarvoor aangever een schop heeft gegeven, maar de beelden zouden de voor verdachte ontlastende verklaring van [getuige 4] kunnen ondersteunen.
Al met al kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die aangever de bewuste schop heeft gegeven, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

[getuige 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 469,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Gezien de wijziging tenlastelegging, als gevolg waarvan het tegen [getuige 2] gerichte geweld niet meer aan verdachte is ten laste gelegd, dient de benadeelde partij [getuige 2] niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit de benadeelde partij [getuige 2] niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het strafbare feit waarvan [getuige 2] aangifte heeft gedaan, niet meer aan verdachte is ten laste gelegd. De benadeelde partij zal daarom
niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [getuige 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2018.
Mr. C. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.