7.2.In artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd van 104 weken geldt.
Uit artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA volgt dat r
echt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien hij de wachttijd heeft doorlopen, hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet eerder ontstaat dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
Artikel 43, aanhef en onder b, van de Wet WIA noemt als uitsluitingsgrond v
oor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen: het nog niet geëindigd zijn van het tijdvak waarin recht bestaat op loon op grond van artikel 629, elfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), tenzij dit loon uitsluitend wordt genoten uit hoofde van een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 23, tweede lid.
Ingevolge artikel 7:629, elfde lid, onder a, van het BW wordt het tijdvak van 104 weken, waarin de werknemer recht behoudt op 70% van het loon, verlengd met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA stelt het Uwv op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 ontstaat. In artikel 64, derde lid, van de Wet WIA is, voor zover hier van belang, bepaald dat de verzekerde zijn aanvraag doet uiterlijk elf weken voor afloop van de wachttijd.