ECLI:NL:RBNNE:2018:4847

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
LEE 18/832
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank en ingangsdatum IVA-uitkering na vertraging aanvraag WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de ingangsdatum van een IVA-uitkering. De eiseres, een werkgever, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin de ingangsdatum van de IVA-uitkering van de ex-werknemer, belanghebbende, was vastgesteld op 28 oktober 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de WIA-uitkering 407 dagen te laat was ingediend, waardoor de ingangsdatum van de IVA-uitkering moest worden aangepast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering op 28 juli 2017 dient te worden vastgesteld, in plaats van de eerder genoemde datum van 28 oktober 2017. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor zover het de ingangsdatum betreft. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht moet worden vergoed en dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/832

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [plaatsnaam] eiseres
(gemachtigden: J.G.G. Eggens en T. Oosterhuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Hoogeveen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: D. [belanghebbende] , te Hoogeveen.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder vastgesteld dat
[belanghebbende] , de ex-werknemer van eiseres (hierna: belanghebbende), vanaf 17 juni 2016 recht heeft op eenloongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 2 augustus 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder vastgesteld dat belanghebbende meer arbeidsgeschikt is vanaf 31 juli 2017.
Bij besluit van 6 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en vastgesteld dat hij vanaf 28 oktober 2017 recht heeft op een IVA-uitkering. Verweerder heeft daarbij bepaald dat het bestreden besluit in de plaats komt van het primaire besluit 1 en dat het primaire besluit 2 komt te vervallen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarin verweerder heeft verzocht in plaats van de ingangsdatum 28 oktober 2017, als ingangsdatum te lezen 28 juli 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Voor eiseres zijn verschenen haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook belanghebbende is verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
1.1
Belanghebbende, geboren in 1954, was sinds 1 augustus 2008 bij eiseres werkzaam als [functie] in volledig dienstverband. Op 10 juni 2014 heeft hij zich ziekgemeld. Op 13 mei 2017 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd.
1.2.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder vastgesteld dat belanghebbende vanaf
17 juni 2016 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
1.3.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder vastgesteld dat belanghebbende meer arbeidsgeschikt is vanaf 31 juli 2017.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en bepaald dat hij vanaf 28 oktober 2017 recht heeft op een IVA-uitkering. In afwijking van het primaire besluit 1 wijzigt de ingangsdatum van de uitkering van 17 juni 2016 naar 28 oktober 2017. De reden hiervoor is dat in het primaire besluit 1 ten onrechte geen rekening is gehouden met de duur van de periode, waarover de aanvraag om een WIA-uitkering te laat is ingediend. Dit is namelijk een uitsluitingsgrond voor de WIA-uitkering. De aanvraag had uiterlijk op 31 maart 2016 ontvangen moeten zijn, maar is pas op 13 mei 2017 door verweerder ontvangen. De aanvraag is dus 407 dagen te laat ingediend, zodat de eerste WIA-dag 407 dagen opschuift, van de datum einde wachttijd 17 juni 2016 naar 28 oktober 2017. Het bestreden besluit komt in de plaats van het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2 komt te vervallen.
2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de in het bestreden besluit genoemde ingangsdatum niet juist is. De eerste WIA-dag is 17 juni 2016 en als daarbij 407 dagen worden opgeteld leidt dit in ieder geval niet tot de datum 28 oktober 2017. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de IVA-uitkering per einde wachttijd op 17 juni 2016 dient in te gaan, omdat in eerste instantie per die datum een WGA-uitkering is toegekend en omdat uit de stukken is gebleken dat de medische en arbeidskundige beperkingen van belanghebbende op 17 juni 2016 al de toekenning van een IVA-uitkering rechtvaardigden.
3. In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat de in het bestreden besluit genoemde ingangsdatum van de IVA-uitkering niet juist is. De ingangsdatum dient te zijn 28 juli 2017. Verweerder heeft de rechtbank verzocht het bestreden besluit zo te lezen, dat waar 28 oktober 2017 vermeld staat, bedoeld wordt 28 juli 2017. In het geval eiseres schade meent te hebben geleden door het bestreden besluit, verzoekt verweerder eiseres een gemotiveerd verzoek tot schadevergoeding in te dienen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Gebleken is allereerst dat eiseres statutair gevestigd is te [plaats] , zodat ingevolge artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtbank Gelderland bevoegd is om het beroepschrift van eiseres te beoordelen. Desgevraagd hebben zowel de gemachtigden van eiseres als de gemachtigde van verweerder en ook belanghebbende ter zitting ermee ingestemd dat deze rechtbank het beroepschrift van eiseres beoordeelt.
6. De rechtbank stelt vervolgens vast dat tussen partijen niet in geschil is dat belanghebbende per einde wachttijd volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en op grond daarvan recht heeft op een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. Partijen zijn verdeeld over de vraag welke ingangsdatum voor deze uitkering dient te gelden.
7.1.
Eiseres voert aan dat de door verweerder in het bestreden besluit genoemde ingangsdatum van 28 oktober 2017 onjuist is, hetgeen door verweerder is bevestigd in het verweerschrift van 9 mei 2018. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat als ingangsdatum voor de IVA-uitkering van belanghebbende dient te gelden 28 juli 2017 en overweegt daartoe als volgt.
7.2.
In artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd van 104 weken geldt.
Uit artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA volgt dat r
echt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat voor de verzekerde die ziek wordt indien hij de wachttijd heeft doorlopen, hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en er op hem geen uitsluitingsgrond van toepassing is. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet eerder ontstaat dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet.
Artikel 43, aanhef en onder b, van de Wet WIA noemt als uitsluitingsgrond v
oor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen: het nog niet geëindigd zijn van het tijdvak waarin recht bestaat op loon op grond van artikel 629, elfde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), tenzij dit loon uitsluitend wordt genoten uit hoofde van een andere dienstbetrekking dan de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 23, tweede lid.
Ingevolge artikel 7:629, elfde lid, onder a, van het BW wordt het tijdvak van 104 weken, waarin de werknemer recht behoudt op 70% van het loon, verlengd met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA stelt het Uwv op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 ontstaat. In artikel 64, derde lid, van de Wet WIA is, voor zover hier van belang, bepaald dat de verzekerde zijn aanvraag doet uiterlijk elf weken voor afloop van de wachttijd.
7.3.
Het voorgaande betekent, kort gezegd, dat wanneer een aanvraag om een WIA-uitkering wordt gedaan na afloop van de wachttijd van 104 weken, het tijdvak van 104 weken recht op loondoorbetaling als neergelegd in artikel 7:629, elfde lid, onder a, van het BW wordt verlengd met de duur van de vertraging. Pas na afloop van deze verlenging ontstaat het recht op een WIA-uitkering.
7.4.
Vaststaat dat belanghebbende de aanvraag om een WIA-uitkering 407 dagen te laat heeft ingediend, zodat verweerder in het verweerschrift terecht de ingangsdatum heeft bepaald op 28 juli 2017. De in het bestreden besluit genoemde ingangsdatum is onjuist, zodat het beroep van eiseres op dit punt slaagt.
8.1.
Gelet op deze overwegingen kan de rechtbank eiseres evenwel niet volgen in haar betoog dat de IVA-uitkering dient in te gaan per einde wachttijd (17 juni 2016), omdat in eerdere instantie per die datum een WGA-uitkering is toegekend en uit de stukken is komen vast te staan dat de medische en arbeidskundige beperkingen op dat moment reeds een IVA-uitkering rechtvaardigden. Het hiervoor weergegeven wettelijk kader betreft dwingendrechtelijke bepalingen waaraan verweerder toepassing diende te geven. Hiervan kan in beginsel niet worden afgeweken. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB: 2013:BZ4855). Hetgeen door eiseres is aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat in geval van eiseres sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden waarin strikte toepassing van deze dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen, dat op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn.
8.2.
Eiseres heeft ter zitting betoogd dat sprake is van het verbod op reformatio in peius doordat verweerder in bezwaar is uitgegaan van een latere ingangsdatum van de uitkering. Ook hierin volgt de rechtbank eiseres niet. Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken in welk opzicht het bestreden besluit voor haar een verslechtering betekent. Bovendien is het bestreden besluit genomen op het bezwaar van belanghebbende en heeft eiseres tegen de primaire besluiten zelf geen bezwaar gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat, zelfs indien al sprake zou zijn van een verslechtering in rechtspositie van eiseres, dit niet kan worden aangemerkt als het schenden van het verbod op reformatio in peius. Deze beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de ingangsdatum van de aan belanghebbende toegekende IVA-uitkering betreft. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door de ingangsdatum van de IVA-uitkering van belanghebbende vast te stellen op 28 juli 2017. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de ingangsdatum van de IVA-uitkering van belanghebbende betreft;
- stelt de ingangsdatum van de IVA-uitkering vast op 28 juli 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B. Maring, voorzitter, en mr. P.G. Wijtsma en
mr. L. Willems-Keekstra, leden, in aanwezigheid van H.M. Eleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.