2.4Locatie G: [straatnaam] te Leeuwarden.
Woning van verdachte [verdachte]. [verdachte] is een vriend van verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). Naar aanleiding van de verklaring van verdachte [medeverdachte 3] op donderdag 15 mei 2014, documentcode V-002-02, heeft er die dag, donderdag 15 mei 2014, wederom een doorzoeking plaatsgevonden van perceel [straatnaam] te Leeuwarden. Tijdens deze doorzoeking werd in de slaapkamer onder de vloerbedekking een grote, in de vloer aangebrachte (brand)kluis aangetroffen. Onder deze kluis waren nog twee kleinere vloerkluizen aangebracht. In deze drie kluizen werd niets aangetroffen. Uit de verklaring van [medeverdachte 3] bleek dat er ook nog een kluis in de badkamerruimte van perceel [straatnaam] te Leeuwarden zou zijn aangebracht. Tijdens de doorzoeking bleek dat in de badkamer vloertegels waren aangebracht. Het viel op dat één vloertegel, in tegenstelling tot de rest van de tegels, een zachte voeg had die ook in kleur iets afweek van de overige voegen. Na het opensnijden van die voeg kon de tegel worden weggenomen en werd de bovenzijde (deksel) van een vloerkluis zichtbaar. Deze vloerkluis werd door een medewerker van een sleutelspecialist geopend. In de kluis werd een grote hoeveelheid bankbiljetten aangetroffen. Na telling bleek het een bedrag van € 279.950 te zijn, bestaande uit coupures van € 50.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 19 mei 2014, aangeduid als V-002-04, opgenomen op pagina 6672 en verder van map 31 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
Aan de voorzijde, [straatnaam], daar woont in het kleine appartement [verdachte]. (
Vraag verbalisant: Je vertelde dat er in het kleine appartement kluizen zaten. Wanneer heb jij die gemaakt?) De kluis in de badkamer volgens mij vanaf 2010 of 2011. Dit was toen nog mijn kantoor. Ik heb die kluis in opdracht van [medeverdachte 1] gemaakt. Het zat toen onder de koelkast. [medeverdachte 1] wilde niet dat iedereen er vanaf wist, daarom heb ik die kluis alleen geplaatst. (
Vraag verbalisant: Je hebt nog meer kluizen daar geplaatst?) Ja, drie kluizen in de slaapkamer; één grote en twee kleine daaronder. Ik heb ze in opdracht van [medeverdachte 1] geplaatst rond november 2013. De twee kleine kluizen onderin heb ik alleen geplaatst. De zware er bovenop heb ik samen met [verdachte] geplaatst. (
Opmerking verbalisant: Ik concludeer hieruit dat [verdachte] van die grote kluis afwist.) Ja, maar [verdachte] wist ook van die kleine kluis in de douche. (
Vraag verbalisant: Hoe kan het dat [verdachte] ook van die kleine kluis in de douche afwist?) [verdachte] heeft daar gewoond en als [medeverdachte 1] er bij moest dan moest het naar mijn vermoeden via [verdachte]. Dat kon ook niet anders want [verdachte] zijn bed stond op die grote kluis en die andere zat in zijn appartement. [verdachte] is daar komen wonen eind 2013. Dat was na het plaatsten van die grote kluis. Er zijn toen ook een alarm en een camera in het kleine appartement geplaatst. Als het alarm afging werd [verdachte] gewaarschuwd. Het alarm en betalen is geregeld door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] heeft een professioneel alarm aan laten leggen. Bij dit alarm ging een sirene af in de ruimte. Ik werd gebeld door de alarmcentrale als er alarm was. Ik zou dan [medeverdachte 1] moeten bellen. Wat ik me kan herinneren, is dat één keer gebeurd, toen [verdachte] de foutieve code intoetste.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 februari 2015, aangeduid als V-002-27, opgenomen op pagina 7028 en verder van map 31 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3]:
[medeverdachte 2] wist alles van de geplaatst kluizen. Dat weet ik omdat [medeverdachte 2] op meerdere plaatsen is geweest met [medeverdachte 1], waar ik de kluizen heb geplaatst. Ik weet dat omdat ik erbij aanwezig was. Ik ben er drie keer bij geweest dat [medeverdachte 1] wat in de kluizen stopte. [medeverdachte 1] had een machine om blokken papiergeld vacuüm te trekken. De derde keer was in het appartementje van [verdachte] aan de [straatnaam]. Hierbij waren aanwezig [medeverdachte 2] [medeverdachte 1], [verdachte] en ik. [medeverdachte 1] trok zich toen even terug in de badkamer samen met [medeverdachte 2] om het geld in de kluis te stoppen. [medeverdachte 1] had het geld bij zich in een bruine aktetas. [medeverdachte 1] vertelde dat er geld in die tas zat en liet mij in de tas kijken. Ik zag dat er gevacumeerde pakketjes in die tas zaten. Het waren meerdere gevacumeerde blokken met 50 euro biljetten en in ieder geval één gevacumeerd blok met biljetten kleur geel en groen, wat duidt op 100 en 200 euro biljetten. De kluis in de douche heb ik geplaatst ergens in 2010 of 2011. Toen was het nog mijn kantine. De kluis in de slaapkamer van [verdachte] is 100% door mij en 25% door [verdachte] geplaatst. Er moest een hele zware deksel geplaatst worden. Ik kon het niet alleen tillen. Daarom hielp [verdachte] mij. Er zat ook nog één in de nieuwe meterkast. Voorheen stond mijn archiefkast erop. Deze heb ik geplaatst, maar deze was niet meer in gebruik. Ten tijde van het plaatsen van de kluis in de badkamer heeft [medeverdachte 1] mij medegedeeld dat hij een anonieme plek wilde hebben om waardevolle dingen in op te bergen. De basis van de kluis in [verdachte] zijn slaapkamer is gebouwd op het moment dat mijn kantoor annex werkplaats werd verbouwd tot appartementen. Dit was ergens in februari 2013. Het daadwerkelijke plaatsen van de twee kluizen met de bovenkluis zal ergens in augustus of september 2013 zijn geweest. Nadat ik die zware kluis, welke als deksel diende, had geplaatst, heb ik [medeverdachte 1] medegedeeld dat het klaar stond en gezegd dat hij met [verdachte] ermee kon doen wat hij wilde. [verdachte] had wetenschap van de kluis in de badkamer, omdat [verdachte] de tegel heeft dicht gevoegd die er bovenop zat. Dit heeft [verdachte] aan [medeverdachte 1] verteld waar ik bij was. [verdachte] wist waarvoor de kluizen gebruikt zouden worden, omdat hij erbij aanwezig was toen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geld in die kluis deden. [verdachte] stond er met mij bij. [verdachte] en ik stonden in de keuken/kamer terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de badkamer stonden. We keken toe.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, aangeduid als IBN-009-00, d.d. 13 mei 2014, opgenomen op pagina 178 en volgende in map 15 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op dinsdag 13 mei 2014 werd door mij voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in een woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden. De bewoner is [verdachte]. Tijdens de zoeking werden onder meer in beslag genomen twee horloges. Een lijst met een nadere specificatie van de in beslag genomen voorwerpen is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
6. Een lijst van in beslag genomen voorwerpen, als bijlage gevoegd bij het onder 2.2. genoemde proces-verbaal, opgenomen op pagina 180 in map 15 van voornoemd dossier, inhoudende:
-G-01-02-001, horloge, Cartier, in doosje TW Steel, op vensterbank.
7. Een taxatierapport van [bedrijf] d.d. 26 mei 2014, aangeduid als IBN-035-01, opgenomen op pagina 432 en verder in map 15 van voornoemde dossier, inhoudende:
De taxatie is geschied op basis van zowel de veilingwaarde als de handelsdagwaarde (te interpreteren als de executiewaarde).
G0102001: Een bicolor heren polshorloge met registers en datum, merk Cartier, type Santos 100, veilingwaarde € 3.000, handelswaarde € 2.000.
8. Een rapport "Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex art 36e 3e lid Sr - eenvoudige kasopstelling", aangeduid als FIN-001, d.d. 8 april 2014, opgenomen op pagina 1 en volgende in map 36 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Bij de Belastingdienst is informatie opgevraagd betreffende de aangegeven inkomsten en vermogenscomponenten van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]). Uit de door de Belastingdienst geleverde informatie bleek dat geen van beiden aangifte hadden gedaan van inkomsten en vermogenscomponenten.
Uit de bij de Belastingdienst beschikbare informatie omtrent loongegevens blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de jaren 2008 tot en met 2013 de volgende bedragen aan brutoloon hebben genoten.
Jaartal 2008 2009 2010 2011 2012 2013
[medeverdachte 1] 3.435 13.372 13.812 16.610 23.949 34.399
[medeverdachte 2] 10.500 6.518 -2.029 -1.910 -1.675 -40.214
Uit een analyse van de bankrekeningen die gedurende de onderzoeksperiode van 23 oktober 2008 tot en met 22 mei 2014 op naam van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] stonden gedurende de onderzoeksperiode is gebleken dat de netto bedragen van de hiervoor genoemde uitkeringen en salarissen per bank werden ontvangen. Verder blijkt dat er een maandelijks bedrag giraal werd ontvangen uit hoofde van kinderbijslag. Uit de analyse van deze bankrekeningen zijn verder geen legale inkomstenbronnen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gebleken.
De start van de onderzoeksperiode is gesteld op 23 oktober 2008, omdat op die dag de detentie van [medeverdachte 1] ten einde was. Verdachte [medeverdachte 1] heeft gedetineerd gezeten van 14 januari 2008 tot en met 23 oktober 2008 vanwege een veroordeling in verband met overtredingen van de Opiumwet in 2002 en 2003.
Uit een rapport van de Sociale Recherche Friesland d.d. 29 april 2008 bleek dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] een uitkering krachtens de Awb ontvingen vanaf 4 november 1989 tot 31 mei 2003 en van 1 juli 2003 tot 14 januari 2008. De laatste periode was deze uitkering aangepast naar de norm voor gehuwden. Per 1 januari 2004 is deze uitkering van rechtswege omgezet in een WWB-uitkering (Wet werk en bijstand). Op 29 april 2008 heeft [medeverdachte 2] aan de Sociale Recherche, op de vraag of zij bekend was met het feit dat inkomsten gemeld moesten worden, verklaard dat zij veranderingen in haar uitkeringssituatie altijd bij de sociale dienst meldde. Per 30 juni 2008 is door [medeverdachte 2] een algemeen inlichtingenformulier ingevuld en aan de gemeente Leeuwarden ter beschikking gesteld ten behoeve van de aanvraag van een uitkering. In dit formulier doet zij opgave van bezittingen van haar en haar partner [medeverdachte 1]. In het formulier wordt expliciet gevraagd naar contant geld, waarvan [medeverdachte 2] geen opgave doet. Daaruit wordt afgeleid dat zij en [medeverdachte 1] op het moment van invullen van dit inlichtingenformulier kennelijk geen contant geld ter beschikking hadden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gedurende de onderzoeksperiode geen aangifte bij de Belastingdienst gedaan omtrent hun inkomen en vermogenscomponenten.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, aangeduid als AH-084-00, d.d. 21 februari 2014, opgenomen op pagina 668 en volgende in map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
In een brief namens B&W d.d. 11 juni 2008 wordt aan [medeverdachte 2] een terugvordering / beëindigingsbeschikking Wet werk en bijstand ten bedrage van € 81.854,90 bepaald. Blijkens een beschikking kwijtscheldingsverzoek d.d. 26 februari 2013 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voorgesteld een bedrag van € 40.000 te betalen ter finale kwijting van een vordering van de gemeente Leeuwarden ten bedrage van € 76.381,80. De gemeente Leeuwarden is hiermee akkoord gegaan. In een beschikking d.d. 26 februari 2013 werd door de gemeente Leeuwarden op 15 maart 2013 vermeld dat een betaling van € 40.000 ter finale kwijting van een vordering was ontvangen. Een restant van € 36.381,80 werd buiten invordering gesteld.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, aangeduid als AH-089-00, d.d. 18 maart 2014, opgenomen op pagina 769 en volgende in map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beschikten gezamenlijk over de bankrekeningen [rekeningnummer] bij de Friesland Bank NV en [rekeningnummer] bij de ING Bank NV. De Friesland Bank NV heeft de dagafschriften van rekening [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] verstrekt vanaf 13 oktober 2008. Uit de dagafschriften blijkt dat op 23 oktober 2008 de rekening een negatief saldo had van € 339,33. De ING Bank NV antwoordde op de vordering van het arrondissementsparket dat van de periode van 23 oktober 2008 tot 8 oktober 2013 geen mutaties aanwezig waren van bankrekening [rekeningnummer]. Blijkbaar is van deze rekening geen gebruik gemaakt. De verdachte [medeverdachte 1] beschikte samen met zijn halfzus [naam] over de gezamenlijke bankrekening [rekeningnummer] bij de ABN AMRO Bank NV. De ABN AMRO Bank NV heeft de dagafschriften van deze rekening verstrekt vanaf 17 oktober 2008. Uit de dagafschriften blijkt dat op 23 oktober 2008 de rekening een saldo had van € 373,75. Op grond hiervan kan gesteld worden dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 23 oktober 2008 een geregistreerd vermogen van € 34,42 hadden.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte woonde sinds eind 2013 in een appartement aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Tijdens een doorzoeking op 15 mei 2014 zijn in dat appartement vier kluizen aangetroffen.
Drie van deze kluizen, één grote en twee kleine, zijn aangetroffen onder de vloerbedding in de vloer van de slaapkamer. Deze kluizen zijn rond november 2013 in opdracht van [medeverdachte 1] geplaatst door medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]). Verdachte heeft [medeverdachte 3] geholpen met het plaatsen van de grote kluis. Hij woonde op dat moment nog niet in het appartement. Ten tijde van de doorzoeking waren deze kluizen leeg.
In de badkamer van het appartement is op 15 mei 2014 één kluis aangetroffen met daarin een contant geldbedrag van € 279.950. Deze kluis bevond zich onder een tegel in de vloer. Deze kluis is in 2010 of 2011 aangebracht door [medeverdachte 3]. Verdachte was erbij aanwezig toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op enig moment geld in de kluis in de badkamer deden. Verdachte heeft op enig moment de tegel boven deze kluis gevoegd.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte al voordat hij in het appartement kwam wonen, wist dat in dat appartement grondkluizen aanwezig waren, dat hij op enig moment te weten is gekomen dat er ook een kluis onder de vloer van de badkamer zat en dat hij wist dat deze kluis door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd gebruikt om geld in te bewaren.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het in de kluis aangetroffen contante geld en een bepaald, nauwkeurig aangeduid misdrijf. In zo'n geval kan toch bewezen worden geacht dat het contante geld "uit enig misdrijf afkomstig is", indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1197). De rechtbank leidt uit de bovenstaande bewijsmiddelen af dat het geldbedrag van € 279.950 dat is aangetroffen in de grondkluis in de badkamer van het appartement van verdachte toebehoorde aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]. De kluis is aangebracht in opdracht van [medeverdachte 1], [medeverdachte 1] heeft in het appartement van verdachte een professionele alarminstallatie laten aanleggen, [medeverdachte 3] moest [medeverdachte 1] bellen als het alarm afging en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben geld in deze kluis gestopt. Daarbij komt dat verdachte niet heeft verklaard dat in de periode dat hij in het appartement woonde andere personen bij de grondkluis zijn geweest of konden komen.
Uit de onder 8., 9. en 10. vermelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de onderzoeksperiode van 23 oktober 2008 tot en met 13 mei 2014 slechts konden beschikken over beperkte financiële middelen. Van november 1989 tot medio januari 2008 ontvingen zij een bijstandsuitkering. Toen [medeverdachte 1] op 23 oktober 2008 - na het uitzitten van een gevangenisstraf - vrij kwam, bedroeg het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] € 34,42. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in de periode van 2008 tot en met 2013 geen inkomen of vermogen aangegeven bij de Belastingdienst. Uit de ambtshalve bij de Belastingdienst bekende gegevens blijkt dat de bruto-inkomsten uit arbeid van [medeverdachte 1] over de jaren 2008 tot en met 2013 respectievelijk € 3.435, € 13.372, € 13.812, € 16.610, € 23.949 en € 34.399 bedroegen en dat de bruto-inkomsten uit arbeid van [medeverdachte 2] over die jaren respectievelijk € 10.500, € 6.518, - € 2.029, - € 1.910, - € 1.675 en - € 40.214 bedroegen. De inkomsten van [medeverdachte 2] over de jaren 2010 tot en met 2013 waren negatief omdat zij in die periode eerder genoten bijstand aan de gemeente moest terugbetalen.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 15 mei 2014 konden beschikken over een contant geldbedrag van € 279.950, terwijl zij in de jaren daarvoor slechts een gering legaal inkomen hadden en zij op dat moment geen bekend (legaal) vermogen hadden, het vermoeden rechtvaardigt dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Een andere manier om een dergelijke hoeveelheid contact geld te genereren, laat zich - onder die omstandigheden - immers moeilijk voorstellen. Dit vermoeden wordt naar het oordeel van de rechtbank versterkt door de wijze waarop het geld werd bewaard, namelijk in een zeer goed verstopte grondkluis in een appartement dat werd bewoond door een derde (te weten: verdachte). Nog afgezien van het feit dat er aanzienlijke risico's zijn verbonden aan het op deze schaal bewaren van contant geld, duidt de manier van verbergen erop dat beoogd werd om de aanwezigheid van dit contante geld aan het oog van de bovenwereld te onttrekken. Onder deze omstandigheden mocht van [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en verdachte worden gevergd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gaven, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst, kon weerleggen. Geen van hen heeft een dergelijke verklaring gegeven. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het contante geld dat is aangetroffen in de grondkluis in het appartement van verdachte - middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. Ook kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dit wisten.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft toegelaten dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de beschikking hadden over een goed verborgen kluis in zijn appartement. Ook blijkt daaruit dat hij heeft toegestaan dat zij deze kluis gebruikten voor het verstoppen van een grote hoeveelheid contant geld. Daarnaast blijkt uit deze bewijsmiddelen dat verdachte op enig moment de tegel boven deze kluis heeft gevoegd.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gericht op het verbergen van de vindplaats van dit geld en het verhullen van de rechthebbende op dat geld. De rechtbank is van oordeel dat de bijdrage van verdachte van voldoende gewicht was om hem aan te kunnen merken als medepleger van het witwassen van dat geld. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de aard van het verwijt en in het bijzonder op de omstandigheid dat onder het verbergen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht ook het verborgen houden kan worden begrepen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte, gelet op deze omstandigheden, ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld afkomstig was van enig misdrijf en dat hij zich dus schuldig maakte aan het witwassen van crimineel geld. Ook heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het daarbij ging om een geldbedrag van € 279.950.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat op 13 mei 2014 in het appartement van verdachte een horloge van het merk Cartier, type Santos 100, met een veilingwaarde van € 3.000 en een handelswaarde van € 2.000 is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen dit horloge en een bepaald, nauwkeurig aangeduid misdrijf. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan in zo'n geval toch bewezen worden geacht dat het voorwerp "uit enig misdrijf afkomstig is", indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het uit enig misdrijf afkomstig is.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat in het appartement van verdachte tevens een goed verborgen grondkluis met daarin een geldbedrag van € 279.950 is aangetroffen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen acht zij bewezen dat dit geldbedrag van misdrijf afkomstig is en dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van dit geldbedrag.
Voorts blijkt uit de bovenstaande bewijsmiddelen dat de financiële situatie van verdachte op 13 mei 2014 en in de daaraan voorafgaande jaren slecht was en dat hij geen (of in ieder geval weinig) bezit heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de feiten en omstandigheden dat verdachte de beschikking had over een duur horloge, terwijl in zijn woning een grote hoeveelheid zwart geld werd verborgen en hij in een slechte financiële toestand verkeerde, het vermoeden dat het horloge dat verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is. Daarom mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het horloge.
Verdachte heeft verklaard dat een kennis een horloge van het merk TW Steel van verdachte had, dat deze kennis dit horloge waarschijnlijk niet meer kon vinden, dat deze kennis toen zei dat hij nog wel een "mooie nepper" had liggen en dat verdachte deze "mooie nepper" toen van de kennis heeft gekregen.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van verdachte weinig concreet is. Ook is deze verklaring niet verifieerbaar, doordat verdachte heeft geweigerd de naam van de kennis te noemen. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van verdachte over de herkomst van het horloge op voorhand volstrekt onwaarschijnlijk. Daarbij neemt zij het volgende in aanmerking. Het horloge van het merk Cartier, type Santos 100, is aangetroffen in het doosje van een horloge van het merk TW Steel. Dit lijkt verdachtes verklaring op het eerste gezicht te bevestigen. In het appartement van verdachte is op 13 mei 2014 echter ook een horloge van het merk TW Steel aangetroffen en blijkens het taxatierapport van [bedrijf] d.d. 26 mei 2014 hoort het doosje bij dit horloge. Voorts acht de rechtbank het zeer onwaarschijnlijk dat iemand een horloge met een waarde van € 2.000 tot € 3.000 als "mooie nepper" weggeeft ter vervanging van een ander horloge dat kennelijk een veel lagere waarde heeft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen horloge van het merk Cartier, type Santos 100, van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft gepleegd. Daartoe overweegt zij dat uit het dossier niet blijkt hoe verdachte aan het horloge is gekomen. In het dossier zijn aanwijzingen te vinden die de conclusie van het openbaar ministerie dat verdachte het horloge heeft gekregen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ondersteunen. De rechtbank is echter van oordeel dat voor deze conclusie geen wettig bewijs beschikbaar is.