ECLI:NL:RBNNE:2018:4928

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
18/750025-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geld en belastingfraude met betrekking tot de aankoop van een Aston Martin

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij witwassen en belastingfraude. De verdachte heeft van een medeverdachte een contant geldbedrag van € 150.000 ontvangen, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. Dit bedrag heeft hij witgewassen door een schijnlening te verstrekken en het geld over te schrijven naar de bankrekening van het bedrijf van de medeverdachte. Daarnaast heeft de verdachte in opdracht van dezelfde medeverdachte een dure Aston Martin gekocht, waarvoor hij ook een contant bedrag heeft aangenomen dat van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van zowel het geldbedrag als de auto. Tevens heeft de verdachte in de periode van 2012 tot 2016 onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan, waardoor de belastingdienst te weinig belasting heeft geheven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden en heeft de Aston Martin verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/750025-14
ter berechting gevoegd parketnummer 18/920219-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 5 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.F. Hoekstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks april 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot 25 augustus 2014, in de gemeente(n) Assen en/of Aa en Hunze en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten
- ( in totaal ongeveer) 400.000 euro, althans 229.000 euro, in elk geval een of meermalen een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans daarvan gebruik gemaakt, namelijk met betrekking tot de aankoop van een auto, merk Aston Martin, type Vanquish Volante One, in opdracht en/of ten behoeve van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , en/of (vervolgens)
- een auto, merk Aston Martin, type Vanquish Volante One, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans daarvan gebruik gemaakt,
terwijl verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
de rechtspersoon [bedrijf 2] in of omstreeks april 2014, althans in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot 25 augustus 2014, in de gemeente(n) Assen en/of Aa en Hunze en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten
- ( in totaal ongeveer) 400.000 euro, althans 229.000 euro, in elk geval een of meermalen een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft
omgezet, althans daarvan gebruik gemaakt, namelijk met betrekking tot de aankoop van een auto, merk Aston Martin, type Vanquish Volante One, in opdracht en/of ten behoeve van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , en/of (vervolgens)
- een auto, merk Aston Martin, type Vanquish Volante One, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans daarvan gebruik gemaakt,
terwijl die rechtspersoon en/of haar medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
tot welk(e) strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september tot en met 30 november 2012, in elk geval in 2012, in de gemeente(n) Assen en/of Aa en Hunze en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)
en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (van) een voorwerp(en), te weten
- ( in totaal ongeveer) 150.000 euro, in elk geval een of meermalen een hoeveelheid geld,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt, in verband met het verstrekken van een (schijn)lening aan het bedrijf [bedrijf medeverdachte 1] ,
terwijl hij en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot 12 juli 2016 in de gemeente(n) Aa en Hunze en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, handelende onder de naam [bedrijf 1] , (telkens) opzettelijk een of meerdere bij de Belastingwet voorziene
aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de periode(n)/tijdvak(ken) november 2012 en/of juli 2013 en/of april 2014, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk op de bij de Belastingdienst (al dan niet elektronisch) ingeleverde aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) periode(n)/tijdvak(ken) een te laag bedrag aan omzet, althans een te laag belastbaar bedrag, en/of te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
4.
de rechtspersoon [bedrijf 2] in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot 12 juli 2016 in de gemeente(n) Assen en/of Aa en Hunze en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)
en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een of meerdere bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de periode(n)/tijdvak(ken)
eerste kwartaal 2014 en/of tweede kwartaal 2014 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft die rechtspersoon [bedrijf 2] tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk op de bij de Belastingdienst (al dan niet elektronisch) ingeleverde aangifte(n) omzetbelasting over genoemd(e) periode(n)/tijdvak(ken) een te laag bedrag aan omzet, althans een te laag belastbaar bedrag, en/of te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot welk(e) strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.

Beoordeling van het bewijs

Inleidende overweging
De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten in chronologische volgorde bespreken, waarbij zij zal uitgaan van de tenlastegelegde pleegdata of pleegperiodes.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 2. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde, voor zover dit inhoudt dat verdachte wist dat het geldbedrag van € 150.000 - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wel kan worden bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte mogelijk naïef is geweest en wellicht redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig waren, maar dat geen sprake was van opzet. Daarbij is volgens de raadsman van belang dat dit één van de eerste contacten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) was en dat verdachte geen voordeel heeft gehad van deze transactie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.1.
De door verdachte op de terechtzitting van 21 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Nadat mijn leasemaatschappij in 2006 failliet was gegaan, heeft mijn toenmalige partner de onderneming [bedrijf 1] opgericht. In de praktijk deed ik al het werk en was het mijn bedrijf. Ik heb met [medeverdachte 1] afgesproken dat ik hem een lening zou verstrekken. Ik heb
€ 150.000 van [medeverdachte 1] gekregen en heb hem hetzelfde bedrag gegeven. Het moest lijken alsof het een echte lening was. Er is een contract opgemaakt om het er echt uit te laten zien. Ik heb een briefje geschreven en ondertekend, waarin stond dat hij het geld niet terug hoefde te betalen.
1.2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 augustus 2014, aangeduid als V-005-03, opgenomen op pagina 7526 en volgende in map 34 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 02UFO13001-ARVILLE d.d. 7 oktober 2015, inhoudende als verklaring van verdachte:
[bedrijf 1] heeft een geldlening aan [bedrijf medeverdachte 1] verstrekt van € 150.000. Het verstrekken van die geldlening is in een overeenkomst vastgelegd. Het geld stond op de bank bij [bedrijf 1] . Daaruit is de lening aan [bedrijf medeverdachte 1] verstrekt. Bij mijn weten is eerst € 100.000 overgeboekt en later nog eens € 50.000. [bedrijf 1] is feitelijk mijn bedrijf. Ik herken de handtekening van [getuige 1] ( [getuige 1] ) bij [getuige 1] . op pagina 1, 2 en 3. Ik ga ervan uit dat die andere handtekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn. Dat moet wel zo zijn, want ik was bij die ondertekening aanwezig.
1.3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 september 2014, aangeduid als V-005-04B, opgenomen op pagina 7570 en volgende in map 34 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
U heeft mij eerder al gehoord omtrent de gang van zaken met betrekking tot de door [bedrijf 1] aan [bedrijf medeverdachte 1] verstrekte lening van € 150.000. U heeft mij toen een handgeschreven briefje getoond, waaruit naar voren komt dat [bedrijf 1] verklaart dat [medeverdachte 1] het bedrag van de geldlening nu en nooit terug hoeft te betalen. Dat briefje heb ik geschreven en ondertekend. De gang van zaken is als volgt. Ik heb rechtstreeks uit handen van [medeverdachte 1] een bedrag in contanten ontvangen van € 150.000. [medeverdachte 1] vroeg daarbij aan mij om dat bedrag van € 150.000 als zogenaamde 'lening' aan [bedrijf medeverdachte 1] terug te betalen, zodat hij op die manier € 150.000 schijnbaar legaal ter beschikking kreeg. Ik kon die contanten op dat moment goed gebruiken voor het verbouwen van mijn woning. Het banksaldo van [bedrijf 1] was voldoende hoog om die € 150.000 naar [bedrijf medeverdachte 1] over te maken. Ik kreeg dat bedrag in contanten van € 150.000, voordat ik dat bedrag van € 150.000 naar [bedrijf medeverdachte 1] heb overgemaakt. Ongeveer een maand daarvoor, denk ik, of nog korter.
[medeverdachte 1] vertelde mij dat hij niets deed. Als ik hem thuis belde, was hij ook altijd thuis. Ik heb me afgevraagd hoe hij aan het geld kwam.
1.4.
Een afschrift van de rekening met nummer NL32ABNA0438463749 ten name van [bedrijf medeverdachte 1] d.d. 31 oktober 2012, aangeduid als AH-087-04, opgenomen op pagina 734 in map 2 van voormeld dossier, voor zover deze inhoudt dat op 23 oktober 2012 een bedrag van € 100.000 is bijgeschreven, afkomstig van de rekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] en dat op 25 oktober 2010 een bedrag van € 50.000 is bijgeschreven, afkomstig van diezelfde rekening.
1.5.
Een overeenkomst van geldlening, aangeduid als AH-087-08, opgenomen op pagina 740 en volgende in map 2 van voormeld dossier, voor zover deze inhoudt dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf medeverdachte 1] , vertegenwoordigd door haar algemeen directeur [naam 1] [medeverdachte 2] en [getuige 1] , handelend onder de naam [bedrijf 1] hebben verklaard te zijn overeengekomen dat [bedrijf 1] uiterlijk op 1 november 2012 ter leen zal verstrekken aan [bedrijf medeverdachte 1] het bedrag groot € 150.000 en dat de betaling zal plaatsvinden op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf medeverdachte 1] te Leeuwarden en voor zover daaruit blijkt dat deze overeenkomst op 20 november 2012 is geregistreerd te Arnhem.
1.6.
Een handgeschreven briefje op briefpapier van [bedrijf 1] , aangeduide als U-02-01-164, opgenomen op pagina 3663 in map 9 van voormeld dossier, voor zover inhoudend dat [bedrijf 1] hierbij verklaart dat [medeverdachte 1] het bedrag van de geldlening nu en nooit terug hoeft te betalen.
1.7.
Een rapport "Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex art 36e 3e lid Sr - eenvoudige kasopstelling", aangeduid als FIN-001, d.d. 8 april 2014, opgenomen op pagina 1 en volgende in map 36 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
Bij de Belastingdienst is informatie opgevraagd betreffende de aangegeven inkomsten en vermogenscomponenten van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Uit de door de Belastingdienst geleverde informatie bleek dat geen van beiden aangifte hadden gedaan van inkomsten en vermogenscomponenten.
Uit de bij de Belastingdienst beschikbare informatie omtrent loongegevens blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de jaren 2008 tot en met 2013 de volgende bedragen aan brutoloon hebben genoten.
Jaartal 2008 2009 2010 2011 2012 2013
[medeverdachte 1] 3.435 13.372 13.812 16.610 23.949 34.399
[medeverdachte 2] 10.500 6.518 -2.029 -1.910 -1.675 -40.214
Uit een analyse van de bankrekeningen die gedurende de onderzoeksperiode van 23 oktober 2008 tot en met 22 mei 2014 op naam van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] stonden gedurende de onderzoeksperiode is gebleken dat de netto bedragen van de hiervoor genoemde uitkeringen en salarissen per bank werden ontvangen. Verder blijkt dat er een maandelijks bedrag giraal werd ontvangen uit hoofde van kinderbijslag. Uit de analyse van deze bankrekeningen zijn verder geen legale inkomstenbronnen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] gebleken.
De start van de onderzoeksperiode is gesteld op 23 oktober 2008, omdat op die dag de detentie van [medeverdachte 1] ten einde was. Verdachte [medeverdachte 1] heeft gedetineerd gezeten van 14 januari 2008 tot en met 23 oktober 2008 vanwege een veroordeling in verband met overtredingen van de Opiumwet in 2002 en 2003.
Uit een rapport van de Sociale Recherche Friesland d.d. 29 april 2008 bleek dat zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] een uitkering krachtens de Awb ontvingen vanaf 4 november 1989 tot 31 mei 2003 en van 1 juli 2003 tot 14 januari 2008. De laatste periode was deze uitkering aangepast naar de norm voor gehuwden. Per 1 januari 2004 is deze uitkering van rechtswege omgezet in een WWB-uitkering (Wet werk en bijstand). Op 29 april 2008 heeft [medeverdachte 2] aan de Sociale Recherche, op de vraag of zij bekend was met het feit dat inkomsten gemeld moesten worden, verklaard dat zij veranderingen in haar uitkeringssituatie altijd bij de sociale dienst meldde. Per 30 juni 2008 is door [medeverdachte 2] een algemeen inlichtingenformulier ingevuld en aan de gemeente Leeuwarden ter beschikking gesteld ten behoeve van de aanvraag van een uitkering. In dit formulier doet zij opgave van bezittingen van haar en haar partner [medeverdachte 1] . In het formulier wordt expliciet gevraagd naar contant geld, waarvan [medeverdachte 2] geen opgave doet. Daaruit wordt afgeleid dat zij en [medeverdachte 1] op het moment van invullen van dit inlichtingenformulier kennelijk geen contant geld ter beschikking hadden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben gedurende de onderzoeksperiode geen aangifte bij de Belastingdienst gedaan omtrent hun inkomen en vermogenscomponenten.
1.8.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, aangeduid als AH-084-00, d.d. 21 februari 2014, opgenomen op pagina 668 en volgende in map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
In een brief namens het college van burgemeester en wethouders d.d. 11 juni 2008 wordt aan [medeverdachte 2] een terugvordering/beëindigingsbeschikking Wet werk en bijstand ten bedrage van € 81.854,90 bepaald. Blijkens een beschikking kwijtscheldingsverzoek d.d. 26 februari 2013 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voorgesteld een bedrag van € 40.000 te betalen ter finale kwijting van een vordering van de gemeente Leeuwarden ten bedrage van € 76.381,80. De gemeente Leeuwarden is hiermee akkoord gegaan. In een beschikking d.d. 26 februari 2013 werd door de gemeente Leeuwarden op 15 maart 2013 vermeld dat een betaling van € 40.000 ter finale kwijting van een vordering was ontvangen. Een restant van € 36.381,80 werd buiten invordering gesteld.
1.9.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, aangeduid als AH-089-00, d.d. 18 maart 2014, opgenomen op pagina 769 en volgende in map 2 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant(en):
De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] beschikten gezamenlijk over de bankrekeningen [rekeningnummer] bij de Friesland Bank N.V. en [rekeningnummer] bij de ING Bank N.V. De Friesland Bank NV heeft de dagafschriften van rekening [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] verstrekt vanaf 13 oktober 2008. Uit de dagafschriften blijkt dat op 23 oktober 2008 de rekening een negatief saldo had van € 339,33. De ING Bank N.V. antwoordde op de vordering van het arrondissementsparket dat van de periode van 23 oktober 2008 tot 8 oktober 2013 geen mutaties aanwezig waren van bankrekening [rekeningnummer] . Blijkbaar is van deze rekening geen gebruik gemaakt. De verdachte [medeverdachte 1] beschikte samen met zijn halfzus H.H. Boersma over de gezamenlijke bankrekening [rekeningnummer] bij de ABN AMRO Bank N.V. De ABN AMRO Bank N.V. heeft de dagafschriften van deze rekening verstrekt vanaf 17 oktober 2008. Uit de dagafschriften blijkt dat op 23 oktober 2008 de rekening een saldo had van € 373,75. Op grond hiervan kan gesteld worden dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 23 oktober 2008 een geregistreerd vermogen van € 34,42 hadden.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist dat het geldbedrag van € 150.000 - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de onder 1.7., 1.8. en 1.9. vermelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] en zijn partner [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) in de onderzoeksperiode van 23 oktober 2008 tot en met 13 mei 2014 slechts konden beschikken over beperkte financiële middelen. Van november 1989 tot medio januari 2008 ontvingen zij een bijstandsuitkering. Toen [medeverdachte 1] op 23 oktober 2008 - na het uitzitten van een gevangenisstraf - vrij kwam, bedroeg het saldo van de gezamenlijke bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] € 34,42. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben in de periode van 2008 tot en met 2013 geen inkomen of vermogen aangegeven bij de Belastingdienst. Uit de ambtshalve bij de Belastingdienst bekende gegevens blijkt dat de bruto-inkomsten uit arbeid van [medeverdachte 1] over de jaren 2008 tot en met 2013 respectievelijk € 3.435, € 13.372, € 13.812, € 16.610, € 23.949 en € 34.399 bedroegen en dat de bruto-inkomsten uit arbeid van [medeverdachte 2] over die jaren respectievelijk € 10.500, € 6.518, - € 2.029, - € 1.910, - € 1.675 en - € 40.214 bedroegen. De inkomsten van [medeverdachte 2] over de jaren 2010 tot en met 2013 waren negatief omdat zij in die periode eerder genoten bijstand aan de gemeente moest terugbetalen.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [medeverdachte 1] in het najaar van 2012 kon beschikken over een contant geldbedrag van € 150.000, terwijl hij en zijn partner in de jaren daarvoor slechts een gering legaal inkomen hadden en zij op dat moment geen bekend (legaal) vermogen hadden, het vermoeden rechtvaardigt dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Een andere manier om een dergelijke hoeveelheid contact geld te genereren, laat zich - onder die omstandigheden - immers moeilijk voorstellen. Dit vermoeden wordt naar het oordeel van de rechtbank versterkt door de gebruikte constructie, waarbij een contant geldbedrag van € 150.000 door middel van een schijnlening wordt omgezet in een banktegoed van € 150.000. Op deze manier wordt de herkomst van dit contante geld aan het oog van de bovenwereld onttrokken. Onder deze omstandigheden mocht van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte worden gevergd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gaven, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst, kon weerleggen. Geen van hen heeft een dergelijke verklaring gegeven. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het contante geldbedrag dat [medeverdachte 1] aan verdachte heeft gegeven - middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op het voorgaande, ook niet anders dan dat [medeverdachte 1] dit wist.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, leidt de rechtbank af dat verdachte (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het contante geldbedrag van € 150.000 van misdrijf afkomstig was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de verklaringen van verdachte blijkt dat [medeverdachte 1] hem heeft verteld dat hij niets deed, dat [medeverdachte 1] altijd thuis was als verdachte hem belde en dat verdachte zich heeft afgevraagd hoe [medeverdachte 1] aan het geld kwam. Bovendien blijkt uit deze verklaringen dat verdachte zich ervan bewust was dat sprake was van een schijnlening en dat [medeverdachte 1] op die manier € 150.000 schijnbaar legaal ter beschikking kreeg.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat het contante geldbedrag van € 150.000 - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke vorm van witwassen.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair ten laste gelegde. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen, vermeld in het door haar opgestelde bewijsmiddelenoverzicht, blijkt dat [medeverdachte 1] via verdachtes bedrijf [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) in Duitsland een personenauto van het merk Aston Martin, type Vanquish Volante One (hierna: de Aston Martin), heeft gekocht en dat hij verdachte ter betaling van deze auto een contant geldbedrag heeft gegeven. Volgens de officier van justitie zijn zowel het geldbedrag als de auto voorwerp van witwassen, omdat het geld geen legale herkomst heeft en de auto met dit geld is aangekocht.
Dat [medeverdachte 1] (en niet verdachte) de Aston Martin heeft gekocht blijkt volgens de officier van justitie onder meer uit meerdere in het bewijsmiddelenoverzicht vermelde opnames van vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC-gesprekken), uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] de auto uit Duitsland heeft opgehaald, uit de omstandigheid dat twee van de drie sleutels van de Aston Martin zijn aangetroffen in de woningen van [medeverdachte 1] en diens moeder en uit de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), de partner van medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Deze verklaring houdt onder meer in dat [getuige 2] van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat [medeverdachte 1] de Aston Martin via [medeverdachte 1] in Assen heeft gekocht voor € 400.000, dat [medeverdachte 1] de auto heeft betaald en dat hij de auto via een schijnleaseconstructie zogenaamd leaset van [medeverdachte 1] uit Assen.
Dat [medeverdachte 1] € 400.000 of € 229.000 aan verdachte heeft betaald voor de Aston Martin blijkt volgens de officier van justitie onder meer uit meerdere in het bewijsmiddelenoverzicht vermelde OVC-gesprekken, waaronder een gesprek van 17 april 2014 waarin [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij het gisteren even heeft opgehaald en dat hij denkt: "Ik maak het gewoon rond. Ik wil het gewoon hebben.", een gesprek van 29 april 2014 waarin [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij "vijf extra heeft gegeven" en een gesprek van 12 mei 2014 waarin [medeverdachte 1] heeft gesproken over de BPM die moet worden betaald en waarin hij heeft gezegd: "Het belangrijkste heeft hij toch al betaald." Daarnaast heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 16 april 2014 bij haar op bezoek zijn geweest, terwijl zij anders nooit bij haar op bezoek kwamen, dat [medeverdachte 1] tijdens dat bezoek ongeveer een kwartier weg is geweest en dat hij daarna met een gevuld plastic tasje terugkwam. Gelet op de omstandigheid dat in de kelderbox bij de woning van [medeverdachte 4] een grondkluis met daarin een grote hoeveelheid contant geld is aangetroffen, kan volgens de officier van justitie uit deze verklaring worden afgeleid dat [medeverdachte 1] vermoedelijk op 16 april 2014 geld heeft opgehaald uit die kluis. Voorts acht de officier van justitie van belang dat [medeverdachte 1] en verdachte op 16 en 17 april 2014 via sms'jes contact met elkaar hebben gehad en hebben afgesproken dat verdachte op 17 april 2014, rond 13:00 uur, langs zou komen. Vervolgens hebben [medeverdachte 1] en verdachte op 17 april 2014, om 14:16 uur, een gesprek gevoerd, waarin [medeverdachte 1] heeft gesproken over "van die gele" waarvan hij "één" heeft meegegeven en niet meer, want "anders is het teveel", en waarin verdachte heeft bevestigd dat het er één was en waarin hij hardop heeft geteld en vijfmaal "één" heeft gezegd. Volgens de officier van justitie kan hieruit worden afgeleid dat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar hebben ontmoet, dat zij in versluierd taalgebruik hebben gesproken over bankbiljetten van € 200 met de kleur geel en dat er vermoedelijk één bundel met biljetten van € 200 en een aantal bundels met andere biljetten, mogelijk van € 50, zijn afgegeven. Voorts acht de officier van justitie in dit kader van belang dat verdachte op 17 april 2014 de verplichting is aangegaan om de auto voor € 229.000 af te nemen van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), dat de auto op 28 april 2014 door [bedrijf 2] per bank is betaald, dat de bundels bankbiljetten van € 50 die op 13 mei 2014 bij verdachte in beslag zijn genomen erg lijken op de bundels die in de kluis van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen (met elastieken gebundeld in bundels van dezelfde hoeveelheden) en dat de politie heeft berekend dat er - gelet op de aangetroffen bankbiljetten in combinatie met de gesprekken en andere informatie - inderdaad € 400.050 door [medeverdachte 1] aan verdachte kan zijn betaald.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat sprake was van schijnconstructie, noch dat [medeverdachte 1] verdachte al had betaald voor de aankoop van de Aston Martin. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft namens [bedrijf 2] de Aston Martin in Duitsland gekocht voor € 229.000 en de koopnota staat op naam van dat bedrijf. [bedrijf 2] had voldoende middelen om de aankoop te financieren en heeft het aankoopbedrag via de bank betaald. [bedrijf 2] heeft [medeverdachte 1] gemachtigd om de auto op te halen. Er is geen contract of iets anders aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte de auto aan [medeverdachte 1] heeft verkocht. De stellingen van het openbaar ministerie dat dit een schijnconstructie is en dat de Aston Martin door [medeverdachte 1] is betaald, zijn grotendeels gebaseerd op vermoedens, aannames, invullingen en suggesties. Dit geldt onder meer voor wat betreft het ophalen van geld door [medeverdachte 1] uit de kluis op het adres van [medeverdachte 4] en het aanwenden van dit geld voor de betaling van de Aston Martin.
Het contante geldbedrag van € 128.445 dat is aangetroffen bij verdachte correspondeert nagenoeg met het bedrag dat volgens de grootboekmutatiekaarten van [bedrijf 4] en [bedrijf 2] aan kasgeld aanwezig was. De rest van dit geld bestond uit privégeld van de ex-partner van verdachte en spaargeld van verdachte. Bovendien gaat het niet om een bedrag van € 400.000 of € 229.000 dat verdachte volgens de officier van justitie van [medeverdachte 1] heeft ontvangen voor het aanschaffen van de auto. Ook gaat het niet om biljetten van € 200, waarover volgens de politie is gesproken tussen verdachte en [medeverdachte 1] . Dat zowel in de grondkluis bij [medeverdachte 4] als bij verdachte elastiekjes zijn aangetroffen, is op zich niet redengevend en er is geen onderzoek aan de elastiekjes of de biljetten gedaan op vingerafdrukken of DNA.
Uit de grootboekmutaties van [bedrijf 2] blijkt dat in het jaar 2014 geen kasstortingen zijn gedaan, terwijl dit wel verwacht had mogen worden als er een groot bedrag aan contanten aan verdachte zou zijn gegeven voor de aanschaf van de Aston Martin.
Uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] de auto heeft opgehaald uit Duitsland kan niet worden afgeleid dat [medeverdachte 1] de auto al had betaald. Verdachte is hiermee akkoord gegaan "om hem nog gekker op die auto te laten worden".
[medeverdachte 3] - de getuige die over vele betrokkenen in deze zaak belastend heeft verklaard - heeft verklaard dat hij eenmaal van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat deze bezig was met de aankoop van de Aston Martin. Dat is juist. [medeverdachte 1] wilde de auto dolgraag kopen en hij was voor verdachte een potentiële klant met het recht op eerste koop. In dat licht moeten ook de afgeluisterde gesprekken over dit onderwerp worden geplaatst. Dat geldt bijvoorbeeld voor het gesprek van 16 april 2014 waarin [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij er met [medeverdachte 1] moet uitkomen. Uit dit gesprek blijkt dat er nog geen deal was. In een gesprek van 29 april 2014 heeft [medeverdachte 5] in antwoord op de vraag van [medeverdachte 1] wanneer hij voor de keuring komt, gezegd: "Na maandag. Dan betalen en dan kan hij het kenteken er op krijgen." Dit kan niets anders betekenen dan dat er in ieder geval op 29 april 2014 nog niets was betaald.
De verklaring van [getuige 2] dat zij van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat sprake was van een schijnleaseconstructie past niet bij wat [medeverdachte 3] hier zelf over heeft verklaard. Het past ook niet bij wat de politie vermoedt, namelijk dat geen sprake is van een schijnleaseconstructie maar domweg van een eigendomsoverdracht.
Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) is mee geweest naar Duitsland om de auto op te halen. Hij heeft verklaard dat ze de auto moesten ophalen voor een vriend. [getuige 4] heeft verklaard dat zij van haar vader heeft gehoord dat hij de Aston Martin wel eens van verdachte wilde lenen. Getuige [getuige 5] , een medewerker van verdachte (hierna: [getuige 5] ), heeft verklaard dat de Aston Martin ten tijde van de inbeslagneming op 13 mei 2014 nog niet was verkocht. Getuige [getuige 1] , de ex-partner van verdachte (hierna: [getuige 1] ), heeft verklaard dat verdachte erg boos was over de inbeslagneming van de Aston Martin omdat die nog helemaal niet was verkocht. Al deze verklaringen bevestigen de lezing van verdachte. In een afgeluisterd telefoongesprek tussen verdachte en [getuige 6] (hierna: [getuige 6] ) op 13 mei 2014 is gesproken over de Aston Martin die verdachte heeft ingekocht. Verdachte heeft aan het einde van dit gesprek gezegd: "Als die [medeverdachte 1] mij gewoon betaalt, vind ik het goed." Hieruit kan niet anders blijken dan dat verdachte nog niet betaald had gekregen.
Bij doorzoekingen zijn twee sleutels van de Aston Martin aangetroffen op plekken die aan [medeverdachte 1] kunnen worden gelieerd. Dit kan worden verklaard doordat [medeverdachte 1] de auto heeft opgehaald en de sleutels van [bedrijf 3] overhandigd heeft gekregen. Verdachte heeft de sleutels niet gemist en [getuige 5] ook niet. Er zat nog een derde sleutel bij de auto en zolang de auto nog niet was verkocht of overgeschreven op een andere naam, was dit voldoende om de auto te kunnen verplaatsen en om ermee naar de RDW te kunnen rijden. Voorts is van belang dat op voorhand niet duidelijk is hoeveel sleutels er bij een auto zitten. Het valt niet uit te sluiten dat [medeverdachte 1] de sleutels bewust in zijn bezit heeft gehouden, omdat hij niet wilde dat verdachte de auto aan een derde zou verkopen. Het enkele feit dat elders sleutels zijn aangetroffen is dan ook niet redengevend voor het bewijs.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de Aston Martin nooit heeft betaald en dat hij is vergeten de sleutels terug te geven aan verdachte. Volgens [medeverdachte 1] zou verdachte de prijs maken op het moment dat de BPM erop zat. Ook deze verklaring is ontlastend voor verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Daarnaast past de rechtbank ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde toe de bewijsmiddelen die hiervoor zijn weergegeven in het kader van de beoordeling van het onder 2. ten laste gelegde, voor zover deze bewijsmiddelen worden genoemd in de hierna opgenomen bewijsoverwegingen over het onder 1. ten laste gelegde.
2.1.
De door verdachte op de terechtzitting van 21 november 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Vanaf november of december 2013 wist ik al dat [medeverdachte 1] een dikke auto wilde. Ik heb de Aston Martin in Duitsland ingekocht voor € 229.000. Mijn bedrijf [bedrijf 2] heeft het aankoopbedrag betaald. Deze auto had een marktwaarde van € 410.000. Ik ben bezig geweest om die auto naar Nederland te halen. Ik heb [medeverdachte 1] gebeld en hem gevraagd of hij de auto op wilde halen. Het traject van de betaling van de BPM van de Aston Martin liep nog en er zat nog geen Nederlands kenteken op.
2.2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 2 september 2014, aangeduid als V-005-07, opgenomen op pagina 7586 en verder in map 34 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 02UFO13001-ARVILLE d.d. 7 oktober 2015, inhoudende als verklaring van verdachte:
[medeverdachte 1] liet mij begin dit jaar weten dat hij voor de zomer van 2014 een mooie dikke auto zocht. Ik heb toen tegen hem gezegd, dat ik niet weer zo'n constructie wilde als met de Maserati. Hij zou dus de auto van mij moeten kopen of de auto moeten gaan leasen. Ik wilde niet dat de financiering van zo'n dure auto op mijn bedrijf [bedrijf 4] ging neerkomen. [medeverdachte 1] toonde belangstelling voor dit type Aston Martin. [medeverdachte 1] kwam met een print van een internetpagina bij mij, waarop een Aston Martin voor € 225.000 te koop stond bij een niet-dealer in Duitsland en iemand die ik niet kende. Ik heb die mensen gebeld, hen gevraagd of het een nieuwe auto was en of hij op voorraad stond. Dat was het geval maar er was geen euro korting te krijgen. Toen was voor mij de lol er eigenlijk al af. Achteraf is mij gebleken dat [medeverdachte 1] toch naar die auto in Duitsland is wezen kijken. Ik heb dat van
[medeverdachte 1] zelf gehoord. Toen [medeverdachte 1] daar naar die auto ging kijken, stond die daar echter niet. Ondertussen had ik met [bedrijf 3] gebeld, een bedrijf waar ik al vaker zaken
mee gedaan heb. Die had op internet ook een Aston Martin te koop staan. Ik sprak toen met
[getuige 7] . Die vertelde mij dat die Aston Martin van € 225.000 van hun bedrijf was en dat die bij [bedrijf 3] in de showroom stond maar ook via die andere handelaar te koop werd aangeboden. Toen heb ik met [medeverdachte 1] contact opgenomen en hem gezegd dat bij [bedrijf 3] in Neuss een Aston Martin te koop stond en dat hij die daar wel kon gaan bekijken. Ik zei tegen [medeverdachte 1] dat hij ervan uit moest gaan dat die auto met alles erop en eraan, dus inclusief BTW en BPM, hem zo'n € 400.000 ging kosten. Daarna is [medeverdachte 1] in Neuss naar die auto gaan kijken. Toen hij terugkwam gaf hij aan dat hij die auto wel wilde hebben en dat ik hem absoluut niet aan een ander mocht verkopen. Hij vroeg aan mij: "Kan dat volgende week?" Ik zei: "Nee, zo snel lukt dat niet. Daar gaat een tijd overheen, minimaal een maand, om te zorgen dat er gele kentekenplaten op komen." Ik wilde namelijk proberen die auto voor een zo laag mogelijk bedrag in te kopen, want ik wilde er een klappertje mee maken. Ik heb de Aston Martin uiteindelijk voor € 229.000 van [bedrijf 3] gekocht. Ik ging er op dat moment volledig van uit die auto aan [medeverdachte 1] te kunnen verkopen. Ik heb de Aston Martin door [medeverdachte 1] uit Neuss op laten halen. De bestelling van deze Aston Martin bij [bedrijf 3] zal in april van dit jaar zijn gedaan, nadat [medeverdachte 1]
die auto daar heeft bekeken. Ik wilde eerst zeker weten of die auto, zo die daar stond, hem aanstond. [bedrijf 2] heeft de auto gekocht. [bedrijf 4] had op dat moment onvoldoende geld voorhanden om de Aston Martin te kunnen betalen. Ik moest die auto eerst aan [bedrijf 3] in Duitsland betalen, voordat zij die auto aan mij gingen leveren.
2.3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 4 september 2014, aangeduid als V-005-07B, opgenomen op pagina 7596 en verder in voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
(
Opmerking verbalisanten: Door middel van het opnemen van telecommunicatie is naar voren gekomen dat over een Aston Martin gesproken is. Dit betreft het volgende gesprek, via [mobielnummer] in gebruik bij [getuige 6] , datum 13 mei 2014, tijd 15:27:44, [mobielnummer] (inkomend). Het betreft een gesprek tussen [verdachte] en [getuige 6] . Vermoedelijk betreffen dit [verdachte] , roepnaam [verdachte] , en [getuige 6] , roepnaam [getuige 6] . Het volgende gedeelte is letterlijk uit de uitwerking van het gesprek overgenomen:
- [getuige 6] : 'Jonge, jonge, wat nu. Wat hebben ze nu gedaan. Want ze hebben dus niks gevonden? Ze hebben jou niet kunnen arresteren of zo dan? Willen ze jou arresteren of wat?'
- [verdachte] : 'Nee, nee, nee. Want wat is er nou aan de hand. Die man. Die [medeverdachte 1] , die heb
ik vorig jaar een A6 Allroad verkocht, zei ik net. Ja! En voor die meneer [medeverdachte 1] ben ik
nu bezig om een Aston Martin... Volgens mij heb ik dat nog wel aan jou verteld. Dat ik hem
ingekocht heb.' Vraag verbalisanten: Wat kunt u hier nog over verklaren?)Dit gesprek kwam nadat de FIOD op 13 mei 2014 op het bedrijfsadres van [bedrijf 5] papieren in beslag genomen had. [getuige 6] zal daarvan op de hoogte gebracht zijn en daarna hebben wij via de telefoon met elkaar gesproken. Hij belde mij op. U kunt zien wat we besproken hebben.
2.4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2014, aangeduid als OVC-001-163, opgenomen op pagina 4817 en volgende in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC-001 d.d. 11 april 2014 uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd:
9:28:58 (7943) [medeverdachte 1] zegt: Net zo bij Duitsland, over de grens. Dat hij daar even staat. [naam 3] zegt: Ja. [naam 3] zegt dat er een cabrio in Hilversum staat. (…) [medeverdachte 1] vraagt of dat de zelfde is. Een Vancris. [naam 3] zegt: Ja een Vancris. (…)
11:22:28 (7971) Ze stoppen. (…) Navigatie zegt: De route wordt berekend. [naam 3] zegt dat het te ver is. [medeverdachte 1] zegt dat ze er wel even heen kunnen. [naam 3] zegt dat ze even moeten nagaan of het goed is en zegt: [straatnaam] . Reichshof, Denklingen, bij Keulen Duitsland. We hebben het goed ingevoerd, toch. [medeverdachte 1] zegt dat het goed is. Leuk, dan kan ik gelijk even zien hoe dat ding eruit ziet.
11:34:35 (7975) [medeverdachte 1] zegt dat hij een maand, zeg maar als de auto daar gelijk betaald wordt en hij wordt overgezet dan staat het makkelijk in twee week op naam. [naam 3] zegt dat die Duitse brief erbij moet, daar moet je altijd op wachten. (…)
13:46:12 (8020) [medeverdachte 1] zegt dat hij zeker weet dat [verdachte] hem binnen pakt, zegt nou, drie en half, dan pakt hij een rooitje of 30 a 40 eruit. Daar is [medeverdachte 1] van overtuigd. [naam 3] zegt dat je het gewoon kunt zien aan de facturen en alles. [medeverdachte 1] zegt ja. [medeverdachte 1] vraagt of [naam 3] aardig Duits kan. [naam 3] kan dat. [medeverdachte 1] zegt dat hij dan kan vragen hoeveel procent er vanaf kan. Als we dat eraf lullen dan kan hij nooit meer lullen natuurlijk. Hij zal het wel proberen. Dan is dit ritje er al uit. [naam 3] zegt ja, dat is wat we willen.
15:10:00 (8048) [medeverdachte 1] vertelt dat dat ding er niet stond en scheldt. 800 kilometers voor niets gereden.
2.5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2014, aangeduid als OVC-001-168, opgenomen op pagina 4844 en volgende in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. De tijden genoemd in dit proces-verbaal zijn de tijden weergegeven op de bestanden van de OVC. Dit zijn UTC tijden. Hierbij werd het volgende vastgelegd. d.d. 16 april 2014.
12:15:00 (8346): Navigatie zegt bestemming bereikt. [naam 3] zegt op nummer [nummer] daar was het. Ze zijn blij dat [medeverdachte 1] hem kent. [medeverdachte 1] stopt en parkeert. Ze stappen uit.
12:26:00 (8348) Ze stappen weer in en programmeren Enschede in de navigatie en daarna Assen zegt [naam 3] . Hij had veel auto's staan dat viel hen mee. [medeverdachte 1] zegt ik denk ik vraag wat hij kost. Dat hebben ze toch wel afgesproken met elkaar. (dan lange stilte) [medeverdachte 1] : compleet 3.5 (drie en een half) dat is het. [naam 3] : Dan heb je echt iets eeeh (lacht). [medeverdachte 1] : Hij is toch echt, echt, echt veel mooier als die andere hoor. Wat een geweldig ding. [naam 3] : hier kan je veel meer van genieten. [medeverdachte 1] : Oh ok oh, ik denk dit is een mooie auto. [naam 3] ik vind hem ook veel mooier als die andere. [medeverdachte 1] ik vind hem ook veel mooier als die Maserati, as eeh die Lambo. [medeverdachte 1] : Ooh wat een mooi ding. [medeverdachte 1] : wit zwart. [naam 3] ook alles mooi carbon. [medeverdachte 1] : Jaaa, precies helemaal goed ik krijg het er koud van. Helemaal nieuw. [naam 3] : exact wat je wil. [medeverdachte 1] is helemaal Flabbergasted! [medeverdachte 1] moeten er nu alleen nog met [verdachte] uitkomen.
12:41:00 (8353) [medeverdachte 1] belt uit naar [verdachte] en vraagt of die op de zaak is. Hij is onderweg naar hem toe. [medeverdachte 1] vraagt waar hij heen moet rijden. Een dikke ja zegt [medeverdachte 1] . Hij wil het nu gelijk weten. Hij komt naar hem toe. Naar Meppel is nog 2 uur. [medeverdachte 1] zegt maak het even goed voor me he. Ze bellen elkaar nog.
12:50:00 (8356) [medeverdachte 1] spreekt met [medeverdachte 2] . Hij vertelt dat hij in Duitsland is en onderweg terug. Hij rijdt nog even bij [verdachte] langs zegt hij. (…) [medeverdachte 1] zegt de auto is veel dikker dan normaal. 350 en dan moet hij de verzekering regelen dat is het mooiste dat denk ik, ik denk dat ik daar wel uitkom. [medeverdachte 1] is blij dat hij gekeken heeft. [medeverdachte 1] denkt dat ze er wel uitkomen. Hij zegt: Hij ( [verdachte] ) kan hem sowieso met korting kopen.
2.6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2015, aangeduid als Zaaksdossier ZD-002-08, opgenomen op pagina 9454 en volgende in map 39 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant(en):
Door de officier van justitie is de opname van telecommunicatie bevolen. In het kader van het onderzoek naar de Aston Martin speelt onder meer het telefoonnummer [mobielnummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , een rol. Hierna zijn de, via een tap op dit telefoonnummer verkregen, van belang zijnde gesprekken en sms-berichten weergegeven.
16-04-2014, 12:58:08 (3139) [verdachte] stuurt sms-bericht aan [medeverdachte 1] : 'Ik moet morgenochtend nog in Friesland zijn, rij dan wel even langs voor bakkie koffie.'
16-04-2014, 16:55:30 (3151) [verdachte] belt [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt dat [verdachte] het rustig aan kan doen, want zij staan 20 kilometer voor Assen in de file. Even later zegt [verdachte] dat de volgende voor [medeverdachte 1] een helikopter wordt.
16-04-2014, 17:07:46 (3153) [medeverdachte 1] belt met [verdachte] en zegt dat hij er met 10 minuten is. [verdachte] zegt dat hij er dan ook is.
2.7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2014, aangeduid als OVC-001-168, opgenomen op pagina 4844 en volgende in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. De tijden genoemd in dit proces-verbaal zijn de tijden weergegeven op de bestanden van de OVC. Dit zijn UTC tijden. Hierbij werd het volgende vastgelegd. d.d. 16 april 2014.
15:23:00 (8410) Navigatie zegt bestemming bereikt. Ze stoppen en stappen uit. Buiten begroeten ze [verdachte] en [medeverdachte 1] . zegt dat het een mooie auto is tegen [verdachte] .
15:38:00 (8411) [medeverdachte 1] en [naam 3] stappen in. (…) [medeverdachte 1] praat dan door geopend portier / raam met [verdachte] . (…) Ze groeten mekaar en zeggen tot morgen. Daarna rijdt [medeverdachte 1] weg.
15:39:00 (8411) [naam 3] zegt: [medeverdachte 1] ik denk dat hij de waarheid spreekt. [medeverdachte 1] Aha. [naam 3] : Dat hij er echt niks van pakt. [medeverdachte 1] : O ja. [naam 3] : Dat geloof ik dat geloof ik echt. [medeverdachte 1] : Oke. [naam 3] : Ja dat geloof ik echt, ik geloof echt dat die vent 290 vraagt. [medeverdachte 1] : Ja nou goed dat kan. (…) [medeverdachte 1] : Ik denk dat het gewoon voor die 260 wel rondkomt. [naam 3] : Nou ist een ander verhaal wat je zegt, nou geef ik jou weer gelijk ik denk dat hij het morgen rond heeft. [medeverdachte 1] : Tuurlijk. maar ik denk niet dat hij er geld aan eeh. [medeverdachte 1] : aah hij krijgt er sowieso, tuurlijk wel. [naam 3] : Misschien zal hij van die vent is weer korting krijgen of wat dan ook maar eeh. (Gesprek verder over de mogelijke prijs voor de auto.) [medeverdachte 1] vertrouwt het niet dat [verdachte] . het voor hem zou doen. Hij doet het alleen voor het geld volgens [medeverdachte 1] .
15:53:00 (8416) Ze zijn helemaal blij met de auto, hij is super, mooier dan de Maserati, het is een cabrio, dat vindt [medeverdachte 1] fijn. Mooie kleur zwart.
18:28:00 (8331) [medeverdachte 2] : Hoe laat zou hij komen dan? [medeverdachte 1] : Nou ik leg het sowieso (onverstaanbaar) dat we morgenvroeg, dan is ie er, dat we wel er uit komen dan heb ik ook gelijk de eeeh geven kan he! [medeverdachte 2] : Ja als hij komt. [medeverdachte 1] : Hij komt zeker! Maar goed dan moet ik wel met hem er uitkomen en dan zeg nou doe maar jonge, weet je wel, dat je wel gelijk kan zeggen nou doe maar. Dat ik dan niet aanzit, snap je? [medeverdachte 2] : Ja. [medeverdachte 1] : Het is alleen ... het is ook zo klaar, ja toch. [medeverdachte 2] : Ja.
18:31:00 (8432) [medeverdachte 1] zegt: Dit is hem toch? Ondertussen ritselt er iets (geluid lijkt op enveloppe). [medeverdachte 1] stopt. Hij zegt: Moet ik eerst wachten tot jij eeeh. [medeverdachte 2] : Nee! Nou maar... (onverstaanbaar) even snel. Ze stappen vervolgens uit. Er is op de achtergrond een roepende persoon te horen. Niet te verstaan wat hij zegt. [medeverdachte 1] grinnikt en komt met [medeverdachte 2] weer in de auto.
2.8.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 maart 2015, aangeduid als PV-OVC-001-168-01, opgenomen op pagina 4849 in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij is de geluidsband van de OVC van 16 april 2014 uitgeluisterd en uitgewerkt. In het tekstgedeelte van OVC-001-168, bij '18:31:00 8432', staat onder meer het volgende vermeld: "Ze stappen vervolgens uit. Er is op de achtergrond een roepende persoon te horen. Niet te verstaan wat hij zegt. [medeverdachte 1] grinnikt en komt met [medeverdachte 2] weer in de auto." Desgevraagd ben ik aan de hand van de geluidsband van de OVC van 16 april 2014 nagegaan op welk tijdstip [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn uitgestapt en weer in de auto terugkwamen. Uit de geluidsband van OVC-001-168 komt naar voren dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] omstreeks 18.31.00 uur zijn uitgestapt en omstreeks 19.05.03 uur in de auto terugkwamen. Ik merk hierbij op dat dit UTC-tijden betreft. Gezien het feit dat de zomertijd op 30 maart 2014 is ingegaan, is de lokale tijd, waarop [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de auto verlieten en weer in de auto terugkwamen, respectievelijk omstreeks 20.31.00 uur en 21.05.03 uur geweest.
2.9.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 4 juni 2014, aangeduid als VE-012-04, opgenomen op pagina 8112 en volgende in map 36 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4] , afgelegd op 4 juni 2014:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwamen de dag voordat ik op vakantie ging bij mij op bezoek. Ze waren nog nooit bij mij thuis geweest, dus ik vond dat vreemd. Het was 16 april. Nadat ze een tijdje bij me gezeten hadden, zei [medeverdachte 1] dat hij even wegging. [medeverdachte 1] is toen ongeveer een kwartier à 20 minuten weggeweest. Hij kwam terug en had een plastic tasje bij zich. Ik kon niet zien wat er in zat maar het tasje was duidelijk gevuld. Er kan geld in gezeten hebben.
2.10.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 augustus 2014, aangeduid als VE-012-07, opgenomen op pagina 8126 en volgende in map 36 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 4] :
[naam 4] heeft mij gevraagd een kluis in mijn kelderbox te plaatsen. Hij vertelde dat het voor een kennis was. Ik vroeg wie is die kennis en hij zei dat het [medeverdachte 1] was. [naam 4] heeft gezorgd voor de sleutel van de box. Ik heb bij de woningbouw gevraagd om een nieuwe gleufsleutel voor het portiek. [naam 4] heeft beide sleutels aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] kon zelf altijd bij de kluis komen. Ik heb via [naam 4] € 1.000 gekregen van [medeverdachte 1] voor het hebben van de kluis.
2.11.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 mei 2014, aangeduid als AH-193-00, opgenomen op pagina 1375 en volgende in map 4 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Locatie H: [straatnaam] te Leeuwarden, woning [medeverdachte 4] (moeder [medeverdachte 3] ). Op 15 mei 2014 is naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte 3] binnengetreden in de kelderbox behorende bij de woning [straatnaam] te Leeuwarden. In de kelderbox is een in de vloer gestorte kluis aangetroffen. Met behulp van
een specialistische slotenmaker is de kluisdeur geopend. Onder andere de volgende goederen werden in beslag genomen: 8 stapels bankbiljetten van verschillende coupures bij elkaar gehouden door elastieken of plastic zakken, 1 bankbiljet van € 50, 17 goudklompen van diverse omvang. De totale waarde aan bankbiljetten in de grondkluis bedroeg € 599.250.
2.12.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2014, aangeduid als OVC-001-169, opgenomen op pagina 4850 en volgende in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd. d.d. 17 april 2014, 8:26:00 (8439): [medeverdachte 1] : Ik had het gister even opgehaald, ik denk, eeh hoe het ook is. Ik maak het gewoon rond. Ik wil het gewoon hebben. Echt die eeh ik denk ik maak het gewoon rond. We zien het wel. [naam 3] : Ja je hebt gelijk. [medeverdachte 1] : Jaaa daarom.
2.13.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2015, aangeduid als Zaaksdossier ZD-002-08, opgenomen op pagina 9454 en volgende in map 39 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant(en):
De officier van justitie heeft de opname van telecommunicatie bevolen. In het kader van het onderzoek naar de Aston Martin speelt het telefoonnummer [mobielnummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , een rol. Hierna zijn de, via een tap op dit telefoonnummer verkregen, van belang zijnde gesprekken en sms-berichten weergegeven.
17-04-2014, 10:01:22 (3172) [medeverdachte 1] belt met [verdachte] en vraagt op enig moment waar [verdachte] is. [verdachte] zegt dat hij sowieso nog naar Friesland moet. [medeverdachte 1] : 'Ja, laten we maar even afspreken en dan eeh, heb ik een eeh voorstel eigenlijk.' [verdachte] : 'Oh God, nou'. ( [medeverdachte 1] lacht.) [verdachte] : 'Slaap er al weer niet van'. [verdachte] en [medeverdachte 1] spreken af dat [verdachte] met [medeverdachte 1] zal bellen en dat ze dan iets afspreken.
17-04-2014, 12:11:33 (3179) [verdachte] stuurt sms-bericht aan [medeverdachte 1] : 'Ben er rond één.'
17-04-2014, 10:12:06 (3180) [medeverdachte 1] stuurt sms-bericht aan [verdachte] : 'Oke, tot zo.'
17-04-2014, 13:16:59 (3184) [verdachte] stuurt sms-bericht aan [medeverdachte 1] : 'Ben wat vergeten. Kom d'r aan.'
17-04-2014, 14:16:30 (3188) [medeverdachte 1] belt met [verdachte] . [verdachte] : 'Yes man.' [medeverdachte 1] : 'Hey man. Hee eeh, die van die gele, heb ik je één (1) meegegeven [medeverdachte 1] toch?' (Er volgt een stilte van 2 seconden.) [medeverdachte 1] : 'Ja, want anders dan eeh, dan heb ik je wat teveel, eeh, met dat. Ik weet niet of je dat nagekeken hebt, maar.' [verdachte] : 'Ja, één (1).' ( [medeverdachte 1] en [verdachte] spreken tegelijkertijd.) [medeverdachte 1] : 'Ja, klopt 't. Oke, heel, heel, heel. Ja. Nee. Helemaal, dan klopt 't helemaal precies. Oke. Later. Hoi hoi.' [verdachte] : 'Ja, ja, ja. Een (1) een (1) een (1) een (1) een (1). Ja. Joo. Joo.'
2.14
Een formulier van [bedrijf 3] , ingevuld en ondertekend d.d. 17 april 2014, aangeduide als O-02-04-02-001, opgenomen op pagina 3568 van map 8, voor zover inhoudende:
[bedrijf 3] , [straatnaam] te Neuss, bestätigt die Bestellung des unten beschriebenen Fahrzeuges. Käufer/Besteller: [bedrijf 6] [straatnaam] , Assen. Fahrzeug: Marke Aston Martin, Typ Vanquish Volante One. Endpreis: € 229.000.
2.15.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2015, aangeduid als Zaaksdossier ZD-002-08, opgenomen op pagina 9454 en volgende in map 39 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant(en):
De officier van justitie heeft de opname van telecommunicatie bevolen. In het kader van het onderzoek naar de Aston Martin speelt het telefoonnummer [mobielnummer] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , een rol. Hierna zijn de, via een tap op dit telefoonnummer verkregen, van belang zijnde gesprekken en sms-berichten weergegeven.
24-04-2014, 10:43:50 (3520) [verdachte] belt [medeverdachte 1] . [verdachte] : 'Oke. Hee, ik had eeh, ik had nog een eeh, voor de eeh, voor de hobby nog een mooi autootje gekocht voor mijzelf.' [medeverdachte 1] ; 'Ja.' [verdachte] : 'En die eeh, die eeh, ken ik dinsdagmorgen uit Duitsland ophalen. Maar wil je dan mee?' [medeverdachte 1] : 'Ja. Nee. Dat is goed. Dat is leuk even toch?' [verdachte] : 'Vind je dat mooi? Ja?' [medeverdachte 1] : 'Ja, dat vind ik wel... (lacht) dat vind ik wel even mooi.' [verdachte] : 'Nee, want dan dan zorg ik even dat ik export-platen en zo krijg, want dan kan die auto rijdend mee terug.' [medeverdachte 1] : 'Ooh? Oh, hartstikke leuk man.' [verdachte] : 'Nou. ja?' [medeverdachte 1] : 'Super leuk. Dan neem ik eeh, ja nou, super, super, super, super, super.' (…) [verdachte] : 'Maar dat, maar maar dat, maar dat, maar dan houden we daar rekening mee, dat de wat dinsdag doen.' [medeverdachte 1] : 'Hartstikke leuk! Hartstikke leuk, en hoe laat gaan we ongeveer weg [medeverdachte 1] ? Weet je dat ook of niet?' (…) [verdachte] : 'Maar eeh, dat over we, overleggen nog wel even, maar dan zorg ik, dan zeg ik gewoon, eeh, dan zorg ik even voor die volmacht, dat jij de bestuurder op die dag van die auto bent. Ja?' [medeverdachte 1] : 'Oke. Nou perfect, eeh, hartstikke leuk. Vind ik hartstikke leuk.'
2.16.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2014, aangeduid als OVC-001-178, opgenomen op pagina 4879 en 4880 in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd. d.d. 26 april 2014, 15:09:00 (9214): [medeverdachte 1] zegt: Daar rijdt een Aston Martin een heel andere hoor, dat is een DB9. (…) Hij is niet te vergelijken met die andere die is tien keer mooier. De auto die ze zien is smerig. Het is een mooie auto volgens [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] van welk bouwjaar is deze dan. [medeverdachte 1] zegt: Nieuw. [medeverdachte 2] : Maar het is een ander type. [medeverdachte 1] : Jaaa dit is een heel andere. Die van ons kost drie keer deze.
2.17.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2014, aangeduid als OVC-001-180, opgenomen op pagina 4882 en volgende in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd. d.d. 28 april 2014:
11:29:00 (9296) [medeverdachte 1] zegt dat hij de papieren heeft. [medeverdachte 1] zoekt een adres en ze zeggen Neuss. [getuige 3] kan morgen wel mee naar Neuss. Hij zegt dat hij wel mee gaat.
11:47:00 (9302) [medeverdachte 1] vraagt hoe lang het duurt om dat kenteken er op. [naam 3] denkt 2 weken of 10 werkdagen. [medeverdachte 1] denkt dat "hij" er gelijk mee bezig gaat. [medeverdachte 1] vraagt aan [naam 3] op hoeveel BPM die kwam. 90 rooien he zegt hij.
2.18.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 9 september 2014, aangeduid als G-044-02, opgenomen op pagina 4284 en volgende in map 10 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
(
Opmerking verbalisanten: In deze verklaring willen we het met jou hebben over de Aston Martin die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in Duitsland gekocht hebben. Vraag verbalisanten. Wat kan jij hierover vertellen?) Ik heb deze auto opgehaald met [medeverdachte 1] en [naam 3] uit Duitsland. We zijn vanuit Leeuwarden vertrokken. Eén of twee dagen van tevoren vroeg [medeverdachte 1] aan me of ik met hem mee ging naar Duitsland om deze Aston Martin op te halen. [medeverdachte 1] moest hem ophalen dus zal [medeverdachte 1] de sleutels en zo wel van dat bedrijf hebben gekregen. (
Vraag verbalisanten: Hoe zijn jullie teruggegaan?) [medeverdachte 1] heeft in de Aston Martin gereden en ik zat naast hem. [naam 3] is in de auto van [medeverdachte 1] teruggereden. We zijn naar Assen gereden. Naar een andere [verdachte] . Die andere [verdachte] was op de zaak toen wij de Aston Martin kwamen brengen. Beide [verdachte en medeverdachte] 's hebben met elkaar gesproken.
2.19
Een rekeningafschrift van de ABN AMRO van de ondernemersrekening 46.19.71.089 van rekeninghouder [bedrijf 2] BV over de periode van 22 april 2014 tot en met 29 april 2014,voor zover inhoudende dat op 28 april 2014 een bedrag van € 229.000 is overgeschreven naar een rekening van [bedrijf 3] .
2.20.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2014, aangeduid als OVC-001-181, opgenomen op pagina 4885 en volgende in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd. d.d. 29 april 2014:
8:00:00 (9371) [medeverdachte 1] heeft het over de snelheid op de weg. Hij zegt hier mag je 120. [medeverdachte 1] : Gelukkig straks met die ander val je in ieder geval niet op. [getuige 3] lacht. [medeverdachte 1] : Dat voordeel hebben we weer. [getuige 3] : Oh daarvoor heb je hem gekocht. [medeverdachte 1] : Ja. Maar ik rij toch niet in de buurt hoor. Meestal in het buitenland en weet ik veel wat en dan vind ik het heerlijk. Daarvoor doe ik het ook. Dat zijn van die dingen waar je echt kan genieten.
8:22:00 (9379) [naam 3] zegt dat hij straks niet hard moet rijden. [medeverdachte 1] zegt dat hij dat zeker niet zal doen. Je moet uitkijken met een auto met een nieuwe motor. Alles is met de hand gemaakt en de motor alleen kost al een ton. Het is een van de duurste Aston Martins zegt [medeverdachte 1] .
10:33:00 (9404) Ze stappen weer in en vertrekken. [naam 3] programmeert Neuss.
10:57:00 (9412) [medeverdachte 1] zegt dat hij straks achter [naam 3] aanrijdt. Ze komen aan bij het bedrijf en de groene platen zitten erop. Ze stoppen en stappen uit.
11:24:00 (9413) [naam 3] stapt in en vertrekt. Hij opent een raam. Op de achtergrond buldert een auto met zo te horen veel pk's [naam 3] praat in zichzelf: "230, 21 procent, 46000."
14:28:00 (9476) Navigatie zegt na 200 meter rechts afslaan. Uw bestemming [straatnaam] .
14:48:00 (9477) [medeverdachte 1] [naam 3] en [getuige 3] stappen weer in en vertrekken. [medeverdachte 1] zegt dat hij aanneemt dat hij de auto binnen zet. [naam 3] zegt: Het kindje is er. [medeverdachte 1] : Zo dat hebben we weer voor mekaar. Hij is wat stiekem he. Hij moet me tegemoet komen met de BPM. Daarvoor heb ik hem 5 extra gegeven, maar dat maakt niks uit daar komen we wel uit.
15:02:00 (9481) [medeverdachte 1] : Wanneer komt hij nou voor de keuring? [naam 3] : Na maandag. Dan betalen en dan kan hij het kenteken er op krijgen. Maximaal vijf werkdagen. [medeverdachte 1] : Binnen twee weken is het op zeker klaar! [naam 3] : Dat moet ook want er is ook haast mee. [medeverdachte 1] : Ja. [getuige 3] : Waarom kan hij niet eerder naar de keuring toegaan. [naam 3] : Omdat hij de papieren erbij moet hebben, bepaalde papieren dat hij is ingevoerd.
15:12:00 (9485) [medeverdachte 1] zegt vrijdag over een week moet hij eigenlijk klaar zijn, [naam 3] denkt over 2 weken precies. [medeverdachte 1] wil dan [medeverdachte 2] een paar dagen meenemen. Het maakt [medeverdachte 2] niets uit die auto. Ze vindt het mooi voor [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] : Het is mijn ding.
2.21.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2014, aangeduid als OVC-001-187, opgenomen op pagina 4902 en 4903 in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd. d.d. 5 mei 2014, 8:46:00 (9781): [medeverdachte 1] zegt dat hij volgend week vrijdag met [medeverdachte 2] weggaat. En de week daarna dan is zijn kindje klaar.
2.22.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2014, aangeduid als OVC-001-188, opgenomen op pagina 4904 en volgende in map 11 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Door mij werden de geluidsbestanden van de OVC uitgeluisterd en uitgewerkt. Hierbij werd het volgende vastgelegd. d.d. 6 mei 2014, 7:01:00 (9850): [naam 3] zegt nog een weekje. [medeverdachte 1] : Ja maar ik wil wel even die papieren zien met die BPM en zo.
2.23.
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, opgenomen in mapje "Gerechtelijk vooronderzoek I", voor zover inhoudende:
De rechter-commissaris heeft op 13 mei 2014 doorzoeking ter inbeslagneming verricht op het adres [straatnaam] te Leeuwarden. Bij aankomst was aanwezig een persoon die opgaf te zijn [naam 5] , moeder van verdachte [medeverdachte 1] , bewoonster van het pand. Er is een aantal goederen en bescheiden aangetroffen en inbeslaggenomen, die zijn vermeld op de aan dit proces-verbaal gehechte lijst.
2.24.
Een lijst van inbeslaggenomen goederen, als bijlage gevoegd bij het onder 1.23. opgenomen proces-verbaal, voor zover inhoudende:
- E-05-01-04-001, sleutel in plastic hoesje (Aston Martin teken staat op sleutel), vindplaats onderste la linker nachtkastje.
2.25.
Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier, opgenomen in mapje "Gerechtelijk vooronderzoek I", voor zover inhoudende:
De rechter-commissaris heeft op 13 mei 2014 doorzoeking ter inbeslagneming verricht op het adres [straatnaam] te Leeuwarden. Voorafgaande aan de doorzoeking is verdachte [medeverdachte 1] aangehouden door een arrestatie eenheid en afgevoerd. Bij aankomst waren aanwezig twee personen die opgaven te zijn [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] , partner van [medeverdachte 1] , en [naam 6] , zoon van [medeverdachte 1] , bewoners van het pand. Er is een aantal goederen en bescheiden aangetroffen en inbeslaggenomen, die zijn vermeld op de aan dit proces-verbaal gehechte lijst.
2.26.
Een lijst van inbeslaggenomen goederen, als bijlage gevoegd bij het onder 1.25. opgenomen proces-verbaal, voor zover inhoudende:
- A-01-05-13, autosleutel Aston Martin, vindplaats tafel/eiland keuken.
2.27.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2015, aangeduid als AH-328-00, opgenomen op pagina 1911 en volgende in map 5 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Tijdens het Arville-onderzoek werd op 13 mei 2014 een doorzoeking uitgevoerd in het pand [straatnaam] te Assen. Bij die doorzoeking werd onder meer een personenauto, merk Aston Martin, type Vanquish Volante One, aangetroffen en in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking op dit adres werd eveneens een Aston Martin contactsleutel aangetroffen en
in beslag genomen. Op 13 mei 2014 werd een doorzoeking uitgevoerd in het pand [straatnaam] te Leeuwarden. Bij deze doorzoeking werd een glazen contactsleutel aangetroffen en in beslag genomen, beslagcode A-01-05-13, kennelijk behorend bij een personenauto merk Aston Martin. Op 13 mei 2014 werd een doorzoeking uitgevoerd in het pand [straatnaam] te Leeuwarden. Bij deze doorzoeking werd een stalen sleutel aangetroffen en in beslag genomen, beslagcode E-05-01-04-001, kennelijk behorend bij een Aston Martin personenauto. Uit contact met de Domeinen Roerende Zaken en het beslaghuis van de politie bleek dat in ieder geval met de glazen sleutel de aangetroffen en in beslag genomen Aston Martin personenauto gestart kon worden. Verder bleek dat met de stalen sleutel de in beslag genomen Aston Martin personenauto geopend en gesloten kon worden, maar dat de auto met deze sleutel niet gestart kon worden.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de vraag of verdachte de Aston Martin heeft gekocht in opdracht en ten behoeve van [medeverdachte 1]
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Eind 2013 of begin 2014 heeft [medeverdachte 1] aan verdachte laten weten dat hij een "dikke auto" zocht. Verdachte heeft toen tegen [medeverdachte 1] gezegd dat [medeverdachte 1] die auto dan van hem zou moeten kopen of leasen. Verdachte wilde niet dat de financiering van zo'n dure auto op zijn bedrijf neer zou komen.
[medeverdachte 1] toonde belangstelling voor een Aston Martin. Hij kwam bij verdachte met een print van een internetpagina, waaruit bleek dat bij een voor verdachte onbekende niet-dealer in Duitsland een Aston Martin werd aangeboden voor € 225.000. Vervolgens heeft verdachte die mensen gebeld. Toen bleek dat verdachte geen korting kon krijgen, was het voor hem niet meer interessant.
Op 11 april 2014 is [medeverdachte 1] samen met [naam 3] naar Duitsland gereden om de Aston Martin te bekijken, maar deze bleek niet bij de aanbieder te staan. Ondertussen heeft verdachte gebeld met [bedrijf 3] in Neuss, Duitsland, omdat dit bedrijf ook een Aston Martin te koop had staan. Dit bleek om dezelfde auto te gaan. Verdachte heeft dit aan [medeverdachte 1] verteld en tegen hem gezegd dat hij daar wel even kon gaan kijken. Ook heeft hij tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij ervan uit moest gaan dat de auto met alles erop en eraan, inclusief BTW en BPM, hem zo'n € 400.000 ging kosten.
Op 16 april 2014 is [medeverdachte 1] samen met [naam 3] naar Neuss gereden om deze auto te bekijken. Toen [medeverdachte 1] terugkwam, is hij meteen bij verdachte langs gegaan en heeft tegen hem gezegd dat hij de auto wilde hebben en dat verdachte de auto niet aan een ander mocht verkopen. Op de vraag van [medeverdachte 1] of het volgende week kon, heeft verdachte geantwoord dat het niet zo snel lukte en dat er minimaal een maand overheen ging om te zorgen dat de gele kentekenplaten erop kwamen.
Op 17 april 2014 heeft verdachte via zijn bedrijf [bedrijf 2] de Aston Martin van het type Vanquish Volante One besteld bij [bedrijf 3] en daarbij is een prijs van € 229.000 vastgelegd.
Op 24 april 2014 heeft verdachte [medeverdachte 1] gevraagd of hij de auto uit Duitsland wilde ophalen. [medeverdachte 1] was hier erg enthousiast over.
Op 28 april 2014 heeft verdachtes bedrijf [bedrijf 2] € 229.000 betaald aan [bedrijf 3] .
Op 29 april 2014 is [medeverdachte 1] met [getuige 3] en [naam 3] naar Neuss gereden om de Aston Martin op te halen. [medeverdachte 1] en [getuige 3] zijn in de Aston Martin naar het bedrijf van verdachte in Assen gereden.
In de daarop volgende weken is verdachte bezig geweest om te regelen dat de BPM voor de Aston Martin zou worden betaald en er Nederlandse kentekenplaten op de auto kwamen.
Op 13 mei 2014 is de Aston Martin aangetroffen bij het bedrijf van verdachte in Assen. Ook is daar toen één sleutel van de Aston Martin aangetroffen. Diezelfde dag is in een nachtkastje in de woning van de moeder van [medeverdachte 1] een tweede sleutel van de Aston Martin aangetroffen en in de woning van [medeverdachte 1] een derde (glazen) sleutel van deze auto.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte de Aston Martin, via zijn bedrijf [bedrijf 2] , in Duitsland heeft gekocht in opdracht en ten behoeve van [medeverdachte 1] . Voorts leidt zij daaruit af dat de reden dat de auto op 13 mei 2014 nog bij het bedrijf van verdachte stond, was dat de BPM nog moest worden geregeld en betaald en dat er nog Nederlandse kentekenplaten op de auto moesten komen. Dat [medeverdachte 1] slechts een potentiële koper was, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte op 13 mei 2014 tijdens een afgeluisterd telefoongesprek tegen [getuige 6] heeft gezegd dat hij voor [medeverdachte 1] bezig was met een Aston Martin. Ook neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat [medeverdachte 1] de auto uit Duitsland heeft opgehaald en dat uit een aantal van de hiervoor weergegeven afgeluisterde (OVC-)gesprekken kan worden afgeleid dat hij ervan uitging dat de Aston Martin al van hem was en dat hij daar de volledige beschikking over zou krijgen, nadat de BPM zou zijn betaald. Voorts acht de rechtbank van belang dat twee van de drie sleutels van de Aston Martin zijn aangetroffen in de woningen van [medeverdachte 1] en diens moeder. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een sterke aanwijzing dat de auto is gekocht in opdracht en ten behoeve van [medeverdachte 1] . De rechtbank acht het, mede gelet op de overige bewijsmiddelen en de omstandigheid dat één van de sleutels in een nachtkastje in de woning van zijn moeder lag, hoogst onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 1] deze sleutels per ongeluk bij zich heeft gehouden. Ook acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte niet wist dat [medeverdachte 1] twee van de drie sleutels bij zich heeft gehouden, te meer omdat verdachte aanwezig was op zijn bedrijf op het moment dat [medeverdachte 1] de auto daar kwam afleveren en het gebruikelijk is dat bij een auto ten minste één reservesleutel zit.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de vraag of [medeverdachte 1] een contant geldbedrag aan verdachte heeft overhandigd in verband met de aankoop van de Aston Martin.
Naast de feiten en omstandigheden die de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, leidt zij uit de bovenstaande bewijsmiddelen tevens de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 16 april 2014 - de dag waarop [medeverdachte 1] de Aston Martin in Duitsland heeft bekeken en hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij deze auto wilde hebben - hebben verdachte en [medeverdachte 1] een afspraak gemaakt om elkaar op 17 april 2014 te ontmoeten. [medeverdachte 1] wilde verdachte tijdens deze ontmoeting een voorstel doen. [medeverdachte 1] wilde ergens uitkomen met verdachte en als ze eruit zouden komen, wilde hij verdachte meteen iets geven.
Op 16 april 2014 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] 's avonds ruim een half uur op bezoek geweest bij [medeverdachte 4] . Dit is opmerkelijk omdat zij anders nooit bij haar op bezoek kwamen. Tijdens dit korte bezoek is [medeverdachte 1] een kwartier à twintig minuten weggeweest. Toen hij terugkwam had hij een plastic tasje bij zich dat duidelijk gevuld was.
In de kelderbox bij de woning van [medeverdachte 4] bevond zich een grondkluis, die daar in opdracht van [medeverdachte 1] was aangebracht door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] had sleutels waarmee hij bij deze kluis kon komen. In deze kluis is op 15 mei 2014 onder meer een contant geldbedrag van € 599.250 aangetroffen.
Op 17 april 2014 heeft [medeverdachte 1] tegen [naam 3] gezegd dat hij de dag tevoren iets heeft opgehaald omdat hij het "rond wil maken" en omdat hij "het wil hebben".
Op 17 april 2014, tussen 13:16 uur en 14:16 uur hebben verdachte en [medeverdachte 1] elkaar ontmoet. Tijdens deze ontmoeting heeft [medeverdachte 1] verdachte vijf voorwerpen gegeven, waaronder één "van die gele". [medeverdachte 1] was van mening dat als hij verdachte meer dan één "van die gele" had gegeven, hij hem teveel had gegeven.
[medeverdachte 1] heeft verdachte - uiterlijk op 29 april 2014 - "vijf extra" gegeven, omdat verdachte [medeverdachte 1] tegemoet moest komen met de BPM.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] op 16 april 2014 iets uit de kluis in de kelderbox bij de woning van [medeverdachte 4] heeft gehaald en dat hij op 17 april 2014 iets heeft overgedragen aan verdachte. Voorts kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat er een verband bestaat tussen het ophalen van het voorwerp of de voorwerpen uit de kluis en de overdacht aan verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op alle hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, niet anders dan dat de voorwerpen die [medeverdachte 1] op 17 april 2014 aan verdachte heeft overgedragen een contant geldbedrag betroffen en dat dit geld bestemd was voor de betaling van (een deel van) de aankoopprijs van de Aston Martin. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hetgeen dat werd overgedragen kon worden geteld en dat het teveel was als er meer dan één "van die gele" bij zaten. Ook acht de rechtbank daarbij van belang dat verdachte desgevraagd geen (andere) uitleg heeft kunnen of willen gegeven over het telefoongesprek dat hij op 17 april 2014 heeft gevoerd over hetgeen [medeverdachte 1] hem kort daarvoor had overhandigd. Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte diezelfde dag via zijn bedrijf [bedrijf 2] de Aston Martin heeft besteld bij [bedrijf 3] . Dat [medeverdachte 1] een contant geldbedrag aan verdachte heeft overgedragen in verband met de aankoop van de Aston Martin, wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de opmerking van [medeverdachte 1] op 29 april 2014 dat hij verdachte "vijf extra" heeft gegeven, omdat verdachte hem tegemoet moest komen met de BPM. Naar het oordeel van de rechtbank sluit het doen van een (aan)betaling ook aan bij de verklaring van verdachte dat hij niet wilde dat de financiering van de Aston Martin zou neerkomen op zijn bedrijf.
Uit de verklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 1] en het afgeluisterde telefoongesprek tussen verdachte en [getuige 6] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat [medeverdachte 1] geen (aan)betaling heeft gedaan in het kader van de aankoop van de Aston Martin. Ook uit het OVC-gesprek van 29 april 2014 (OVC-001-181, map 11, p. 4885 en volgende), waarin [naam 3] in antwoord op de vraag van [medeverdachte 1] wanneer hij voor de keuring komt, heeft gezegd: "Na maandag. Dan betalen en dan kan hij het kenteken er op krijgen.", kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat op dat moment nog niets was betaald. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit hoogstens worden afgeleid dat op dat moment de BPM nog niet was betaald.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de vragen of het contante geldbedrag dat [medeverdachte 1] aan verdachte heeft overhandigd afkomstig was van enig misdrijf en, zo ja, of [medeverdachte 1] en verdachte dit wisten
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde, leidt zij uit de onder 1.7., 1.8. en 1.9. vermelde bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] en zijn partner [medeverdachte 2] in de onderzoeksperiode van 23 oktober 2008 tot en met 13 mei 2014 slechts konden beschikken over beperkte financiële middelen.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [medeverdachte 1] in mei 2014 kon beschikken over het contante geldbedrag van € 599.250 dat is aangetroffen in de grondkluis in de berging bij de woning van [medeverdachte 4] , terwijl hij en zijn partner in de jaren daarvoor slechts een gering legaal inkomen hadden en zij op dat moment geen bekend (legaal) vermogen hadden, het vermoeden rechtvaardigt dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Een andere manier om een dergelijke hoeveelheid contact geld te genereren, laat zich - onder die omstandigheden - immers moeilijk voorstellen. Dit vermoeden wordt naar het oordeel van de rechtbank versterkt door de wijze waarop het geld werd bewaard, namelijk in een zeer goed verstopte grondkluis in de berging bij de woning van een derde. Nog afgezien van het feit dat er aanzienlijke risico's zijn verbonden aan het op deze schaal bewaren van contant geld, duidt de manier van verbergen erop dat beoogd werd om de aanwezigheid van dit contante geld aan het oog van de bovenwereld te onttrekken. Onder deze omstandigheden mocht van [medeverdachte 1] en verdachte worden gevergd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gaven, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst, kon weerleggen. Een dergelijke verklaring hebben zij niet gegeven. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het contante geld dat [medeverdachte 1] uit de grondkluis heeft gehaald en aan verdachte heeft gegeven - middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. Ook kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [medeverdachte 1] dit wist.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, leidt de rechtbank af dat verdachte (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het contante geldbedrag dat [medeverdachte 1] aan hem heeft overhandigd in het kader van de aankoop van de Aston Martin van misdrijf afkomstig was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ongeveer anderhalf jaar voor deze aankoop, heeft meegewerkt aan het witwassen van een contant geldbedrag van € 150.000 door het verstrekken van een schijnlening aan [medeverdachte 1] . Bij het oordeel dat verdachte (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf, heeft de rechtbank onder meer de omstandigheden betrokken dat [medeverdachte 1] verdachte heeft verteld dat hij niets deed, dat [medeverdachte 1] altijd thuis was als verdachte hem belde en dat verdachte zich heeft afgevraagd hoe [medeverdachte 1] aan het geld kwam. Deze omstandigheden zijn eveneens van belang in het kader van het onder 1. ten laste gelegde. Daarbij komt dat verdachte op het moment dat hij het contante geld in verband met de aankoop van de Aston Martin ontving, gelet op het onder 2. ten laste gelegde en door de rechtbank bewezen geachte feit, al wist dat [medeverdachte 1] over geld beschikte dat van misdrijf afkomstig was en zich bezighield met het witwassen daarvan. Voorts acht de rechtbank van belang dat met betrekking tot de contante betaling in het kader van de aankoop van de Aston Martin niets op papier is gezet.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de hoogte van het witgewassen geldbedrag
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag.
De rechtbank is echter van oordeel dat de hoogte van dit geldbedrag niet kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de beschikbare bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat het contante geldbedrag dat [medeverdachte 1] op 17 april 2014 aan verdachte heeft overgedragen, bestond uit het (gehele) bedrag van € 229.000 dat [bedrijf 2] voor de Aston Martin heeft betaald aan [bedrijf 3] . Laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat het door [medeverdachte 1] aan verdachte overgedragen contante geldbedrag bestond uit de door verdachte genoemde te verwachten verkoopprijs van € 400.000.
De rechtbank is van oordeel dat uit het door de officier van justitie aangehaalde OVC-gesprek van 12 mei 2014 (OVC-001-194, map 11, p. 4919 en volgende), waarin [naam 3] heeft gezegd dat de BPM nog moet worden betaald en [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij het belangrijkste al heeft betaald, niet kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] het aankoopbedrag van de Aston Martin op dat moment al aan verdachte had betaald. Daartoe overweegt zij dat [medeverdachte 1] spreekt over "hij" en dat [medeverdachte 1] dus kennelijk heeft bedoeld dat niet hijzelf maar een derde het belangrijkste al had betaald. De rechtbank acht het aannemelijk dat [medeverdachte 1] hiermee heeft bedoeld dat verdachte het aankoopbedrag van de Aston Martin al had betaald aan [bedrijf 3] .
Ten aanzien van de door de officier van justitie aangehaalde verklaring van [getuige 2] (GET-019-00, map 10, p. 4044 ev.) dat [medeverdachte 1] de Aston Martin via [medeverdachte 1] in Assen heeft gekocht voor € 400.000, dat [medeverdachte 1] de auto heeft betaald en dat hij de auto via een schijnleaseconstructie leaset van [medeverdachte 1] uit Assen, overweegt de rechtbank het volgende. [getuige 2] heeft verklaard over hetgeen [medeverdachte 3] haar zou hebben verteld. [medeverdachte 3] heeft dit echter niet bevestigd, terwijl hij een groot aantal zeer uitgebreide en voor hemzelf en anderen zeer belastende verklaringen heeft afgelegd. Dat reeds sprake was van een schijnleaseconstructie - zoals [getuige 2] heeft verklaard - lijkt niet zonder meer waarschijnlijk, aangezien de BPM nog niet was betaald en er nog geen Nederlandse kentekenplaten op de auto zaten. Bovendien wordt dit niet bevestigd door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 128.445 of het deel daarvan dat bestond uit twee bundels van bankbiljetten van € 50 door [medeverdachte 1] aan verdachte is overgedragen in verband met de aankoop van de Aston Martin. Uit de omstandigheid dat een deel van het bij verdachte aangetroffen contante geld was verdeeld in bundels van (ongeveer) 500 briefjes van € 50, die bijeen werden gehouden met een elastiekje, net als (een deel van) de bundels met bankbiljetten die zijn aangetroffen in de kluis van [medeverdachte 1] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat dit geld afkomstig is van [medeverdachte 1] . De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid onvoldoende onderscheidend is. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat in de grondkluis in de kelderbox bij de woning van [medeverdachte 4] aan de [straatnaam] te Leeuwarden meerdere bundels met bankbiljetten zijn aangetroffen die van elkaar verschilden, zowel voor wat betreft de waarde van de biljetten als voor wat betreft het aantal biljetten. Ook de aangetroffen bundels van biljetten van € 50 verschilden onderling voor wat betreft het aantal biljetten. Daarbij komt dat deze bundels met bankbiljetten (of in ieder geval een deel daarvan) waren verpakt in sealbags. Uit het dossier is de rechtbank niet gebleken dat de bij verdachte aangetroffen bundels met bankbiljetten in sealbags zaten. Voorts acht de rechtbank in dit kader van belang dat de elastiekjes die om de bij verdachte aangetroffen bundels met bankbiljetten zaten, niet zijn onderzocht op DNA, zodat ook niet via die weg kan worden vastgesteld dat het geld afkomstig is van [medeverdachte 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de beschikbare bewijsmiddelen ook overigens niet worden afgeleid welk bedrag [medeverdachte 1] op 17 april 2014 (en eventuele andere momenten) aan verdachte heeft overgedragen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van € 229.000 of € 400.000 heeft witgewassen. Daarom zal de rechtbank de bewezenverklaring beperken tot "een hoeveelheid geld".
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het witwassen van de Aston Martin
Voorts acht de rechtbank op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen wettig en overtuigend bewezen dat de Aston Martin (voor een deel) is betaald met het contante geld dat [medeverdachte 1] op 17 april 2014 aan verdachte heeft overgedragen. Hieruit volgt dat ook de Aston - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Daarom acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de Aston Martin.

Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het onder 3. en 4. ten laste gelegde

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 3. en 4. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte de onder 3. en 4. ten laste gelegde feiten heeft bekend en hij heeft zich ten aanzien van de bewijsbaarheid van deze feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 3. en 4. ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 november 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 juli 2016, aangeduid als V-002-01, opgenomen op pagina 135 en volgende van het dossier van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) met nummer 56070 d.d. 1 september 2016, inhoudende de verklaring van verdachte;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 12 juli 2016, aangeduid als V-002-02, opgenomen op pagina 140 en volgende van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juli 2016, aangeduid als V-002-06, opgenomen op pagina 154 en volgende van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 14 juli 2016, aangeduid als G-001-01, opgenomen op pagina 160 en volgende van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 8] ;
6. een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] met nummer 2012017 d.d. 1 november 2012, aangeduid als DOC-005, opgenomen op pagina 186 van voormeld dossier;
7. een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] met nummer 2013011 d.d. 15 juli 2013, aangeduid als DOC-008, opgenomen op pagina 188 van voormeld dossier;
8. een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] met nummer 2014015 d.d. 24 april 2014, aangeduid als DOC-009, opgenomen op pagina 190 van voormeld dossier;
9. een factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 5] met nummer 2014001 d.d. 2 januari 2014, aangeduid als DOC-010, opgenomen op pagina 191 van voormeld dossier;
10. een factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 5] met nummer 2014013 d.d. 17 april 2014, aangeduid als DOC-012, opgenomen op pagina 193 van voormeld dossier;
11. een inquiry elektronische aangiften over de maand november 2012, aangeduid als DOC-014, opgenomen op pagina 224 van voormeld dossier;
12. een inquiry elektronische aangiften over de maand juli 2013, aangeduid als DOC-014, opgenomen op pagina 232 van voormeld dossier;
13. een inquiry elektronische aangiften over de maand april 2014, aangeduid als DOC-014, opgenomen op pagina 241 van voormeld dossier;
14. een inquiry elektronische aangiften over het eerste kwartaal van 2014, aangeduid als DOC-015, opgenomen op pagina 256 van voormeld dossier;
15. een brief van [bedrijf 2] aan de Belastingdienst d.d. 22 juli 2014, aangeduid als DOC-017, opgenomen op pagina 262 van voormeld dossier;
16. een uitdraai van het automatiseringssysteem SnelStart, als bijlage gevoegd bij de onder 15. vermelde brief, aangeduid als DOC-017, opgenomen op pagina 263 van voormeld dossier;
17. een excel-bestand betreffende de mutaties van de bankafschriften van de rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] over de periode van 2012 tot en met 2014, aangeduid als DOC-020, opgenomen op pagina 279 en volgende van voormeld dossier;
18. een excel-bestand betreffende de mutaties van de bankafschriften van de rekening bij de ABN AMRO Bank met nummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 2] over het jaar 2014, aangeduid als DOC-021, opgenomen op pagina 290 en volgende van voormeld dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in april 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een andere persoon,
- een hoeveelheid geld heeft verworven, voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt, namelijk met betrekking tot de aankoop van een auto, merk Aston Martin, type Vanquish Volante One, in opdracht en ten behoeve van [medeverdachte 1] , en vervolgens
- een auto, merk Aston Martin, type Vanquish Volante One, heeft verworven en voorhanden heeft gehad,
terwijl verdachte en zijn medeverdachte telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 1 september tot en met 30 november 2012, in Nederland, tezamen en in vereniging met een andere persoon, een voorwerp, te weten 150.000 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, in verband met het verstrekken van een schijnlening aan het bedrijf [bedrijf medeverdachte 1] , terwijl hij en zijn medeverdachte wisten dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot 12 juli 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een andere persoon, handelende onder de naam [bedrijf 1] , opzettelijk meerdere bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de perioden november 2012, juli 2013 en april 2014, onjuist en onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een andere persoon, telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst elektronisch ingeleverde aangiften omzetbelasting over genoemde perioden een te laag bedrag aan omzet en te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven,
terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
4.
de rechtspersoon [bedrijf 2] in de periode van 1 januari 2014 tot 12 juli 2016 in Nederland opzettelijk meerdere bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting over de perioden eerste kwartaal 2014 en tweede kwartaal 2014 onjuist en onvolledig heeft gedaan,
immers heeft die rechtspersoon [bedrijf 2] telkens opzettelijk op de bij de Belastingdienst (al dan niet elektronisch) ingeleverde aangiften omzetbelasting over genoemde perioden een te laag bedrag aan omzet en te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven,
terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
tot welke strafbare feiten verdachte telkens opdracht heeft gegeven en aan welke verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
2. medeplegen van witwassen;
3. medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
4. opdracht geven tot en feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een taakstraf. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde en bij het onder 2. ten laste gelegde is enkele sprake van schuldwitwassen. Uit de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting blijkt dat bij de straftoemeting in fraudezaken het benadelingsbedrag van belang is en dat het uitgangspunt is dat bij een benadelingsbedrag tot € 125.000 een taakstraf kan worden opgelegd. Het onder 2. ten laste gelegde heeft geen nadeel veroorzaakt. Ten aanzien van de feiten 3. en 4. geldt dat uit een brief van [bedrijf 5] d.d. 8 juli 2014 blijkt dat een factuur van € 60.500 - inclusief belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw) - hangende de strafzaak niet zal worden betaald. Hierdoor neemt het benadelingsbedrag af. Voorts is van belang dat de btw-problematiek voortkomt uit de omstandigheid dat beslag is gelegd op de Aston Martin en het kasgeld van verdachtes bedrijven. Door deze beslaglegging waren er geen middelen meer om de btw af te dragen. Deze strafzaak heeft grote gevolgen voor verdachte gehad, aangezien de ABN AMRO Bank naar aanleiding daarvan de zakelijk relatie heeft opgezegd en verdachte het bedrijfspand met een restschuld heeft moeten verkopen. Daarbij komt dat de redelijke termijn voor de behandeling van strafzaken fors is overschreden. De strafzaak tegen verdachte is niet bijzonder gecompliceerd en uitgebreid, zodat er geen reden is om uit te gaan van een langere termijn dan twee jaren, noch om enkel de periode na het uitspreken van de vonnissen in de zaken tegen een aantal medeverdachten als overschrijding aan te merken. Het is moeilijk uit te leggen indien verdachte, ruim vier jaar nadat hij enkele weken in voorarrest heeft gezeten, nog een gevangenisstraf moet ondergaan, terwijl op de tenlastelegging minder feiten staan dan destijds ten grondslag lagen aan het bevel tot bewaring. Indien aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zal dit tot gevolg hebben dat hij verder in het financiële moeras raakt. Dit zal de kans verkleinen dat hij bedragen kan betalen aan de Belastingdienst en in verband met de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook zal dit het risico op lijfsdwang bij niet betalen doen toenemen. Ten slotte geldt dat aan de meeste medeverdachten geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in het najaar van 2012 van [medeverdachte 1] een contant geldbedrag van € 150.000 ontvangen, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. Vervolgens heeft hij dit geld witgewassen door [medeverdachte 1] een schijnlening te verstrekken en € 150.000 over te schrijven naar de bankrekening van diens bedrijf. In april 2014 heeft verdachte in opdracht en ten behoeve van [medeverdachte 1] een dure personenauto van het merk Aston Martin gekocht. In het kader van die aankoop heeft hij van [medeverdachte 1] een contant geldbedrag aangenomen, waarvan hij wist dat het van misdrijf afkomstig was. Daardoor heeft verdachte zowel dit geldbedrag als deze auto witgewassen. Het is algemeen bekend dat witwassen doorgaans in verband staat met (de winsten die worden verkregen uit) zware criminaliteit. Witwassen is een ernstig feit, omdat het de integriteit van het financieel en economisch verkeer aantast en het reguliere handels- en betalingsverkeer ondermijnt.
Daarnaast heeft verdachte in de periode vanaf november 2012 vijfmaal een te laag bedrag aan omzet van twee van zijn bedrijven laten aangeven, waardoor in totaal ruim € 230.000 te weinig omzetbelasting is geheven. De rechtbank heeft hierbij de door de raadsman genoemde factuur van [bedrijf 5] ten bedrage van € 60.500 buiten beschouwing gelaten, reeds omdat uit het dossier niet blijkt dat dit bedrag niet is meegenomen in de aangifte van de omzetbelasting. Door verdachtes handelwijze heeft de overheid te weinig belastinginkomsten ontvangen en zijn het algemeen belang en het vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, geschaad. Voor een goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting is het essentieel dat uitgegaan kan worden van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Door aangiften te doen die in strijd zijn met de werkelijkheid, wordt dit systeem ondergraven, waardoor bonafide belastingplichtigen uiteindelijk meer belasting moeten betalen.
Op grond van de door de rechtbank gehanteerde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt dat in fraudezaken bij een benadelingsbedrag tussen € 250.000 en € 500.000 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met een duur tussen twaalf en achttien maanden. Dit oriëntatiepunt ziet op fraude in algemene zin en daaronder zijn begrepen fraudedelicten in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (zoals de onder 3. en 4. bewezenverklaarde feiten). Onder fraudedelicten wordt in het kader van dit oriëntatiepunt tevens witwassen geschaard, mits deze gedraging in een frauduleuze context plaatsvindt. De rechtbank stelt vast dat het onder 2. bewezenverklaarde witwassen heeft plaatsgevonden door middel van het opmaken van een valse overeenkomst van lening en dus in een frauduleuze context. Door dit strafbare feit is de maatschappij benadeeld en deze benadeling heeft plaatsgevonden in de financiële sfeer. Daarom kan het bedrag van € 150.000 worden aangemerkt als benadelingsbedrag.
Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee dat uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in 2008 al eens eerder is veroordeeld tot een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens het medeplegen van witwassen en gewoonte witwassen en dat hij in datzelfde jaar ook al eens eerder is veroordeeld tot een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens belastingfraude.
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet alleen de grenzen van het toelaatbare opzoekt, zoals hij zelf heeft verklaard, maar dat hij deze grenzen ook regelmatig ruimschoots overschrijdt. Dit blijkt niet alleen uit de eerdere veroordelingen en de bewezenverklaarde feiten, maar ook uit de door verdachte (deels) erkende gevallen van witwassen in verband met twee andere auto's die mede ten grondslag zijn gelegd aan de ontnemingsvordering die gelijktijdig met deze strafzaak is behandeld. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zich laat leiden door zijn eigen financiële gewin en dat hij zich daarbij weinig aantrekt van regels en de schade die zijn handelen toebrengt aan anderen en de samenleving in zijn algemeen.
Mede gelet op het voormelde oriëntatiepunt, de meervoudige recidive en het hiervoor geconstateerde patroon, is de rechtbank van oordeel dat de door de raadsman voorgestelde taakstraf geen recht doet aan de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten.
Ten aanzien van het betoog van de raadsman dat de redelijke termijn voor de behandeling van strafzaken is overschreden, overweegt de rechtbank het volgende. Het uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerst aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat deze termijn in dit geval is aangevangen op de dag waarop verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld, te weten 25 augustus 2014. De rechtbank stelt vast dat sinds die datum vier jaren en ruim drie maanden zijn verstreken en dat dus niet binnen twee jaren na de aanvang van deze termijn een eindvonnis is gewezen. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een ingewikkelde strafzaak, waarin een zeer uitgebreid onderzoek is gedaan dat niet alleen betrekking had op verdachte maar ook op meerdere andere personen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de ingewikkeldheid van de strafzaak bevestigd door de duur van het onderzoek en de omvang van het einddossier (meer dan 40 ordners). De strafzaken tegen de twee hoofdverdachten en enkele andere medeverdachten zijn door de rechtbank inhoudelijk behandeld in maart en april 2017 en in die zaken heeft de rechtbank op 22 mei 2017 een eindvonnis gewezen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake zou zijn geweest van een overschrijding van de redelijk termijn, indien het vonnis in de strafzaak tegen verdachte gelijktijdig zou zijn uitgesproken met de vonnissen in deze andere strafzaken. Sinds het uitspreken van de vonnissen tegen deze medeverdachten is ruim anderhalf jaar verstreken. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de redelijke termijn voor de behandeling van strafzaken, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met die periode is overschreden. Deze overschrijding dient in de straf te worden verdisconteerd.
De rechtbank neemt in het geval van verdachte als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden. Daarbij heeft zij rekening gehouden met het voormelde oriëntatiepunt, de recidive en het onder 1. bewezenverklaarde feit. Ook heeft zij daarbij rekening gehouden met de beslissing over (de verkoopopbrengst van) de inbeslaggenomen Aston Martin, welke beslissing hierna zal worden gemotiveerd. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf met 15% verminderen. Dit leidt (naar boven afgerond) tot een vermindering van de straf met drie maanden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden passend en zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal bij de uitvoering van deze straf in mindering worden gebracht.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen contante geldbedrag van € 128.445 verbeurd wordt verklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd dat dit geldbedrag te maken heeft met de contante geldbedragen die [medeverdachte 1] in het kader van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten aan verdachte heeft gegeven.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op (de verkoopopbrengst van) de inbeslaggenomen Aston Martin conservatoir beslag is gelegd en dat dit beslag moet blijven voortduren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen contante geldbedrag van € 128.445 aan verdachte dient te worden teruggegeven. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat dit geldbedrag het kasgeld van verdachtes ondernemingen betreft en dat niet kan worden bewezen dat verdachte dit geldbedrag heeft verkregen door middel van een strafbaar feit.
Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat (de verkoopopbrengst van) de Aston Martin eveneens moet worden teruggegeven aan verdachte, omdat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering tot verbeurdverklaring van het contante geldbedrag van € 128.445 overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat geen verband kan worden vastgesteld tussen de onder 1. en 2. bewezenverklaarde feiten en het contante geldbedrag van € 128.445 dat op 13 mei 2014 is aangetroffen in (de schuur bij) de woning van verdachte.
Ten aanzien van het onder 1. bewezenverklaarde verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in de bewijsoverwegingen betreffende dit feit heeft overwogen over het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een contant geldbedrag van € 150.000 heeft ontvangen en dat dit geldbedrag het voorwerp is van het onder 2. bewezenverklaarde witwassen. De overdracht van dit geldbedrag heeft echter plaatsgevonden in het najaar van 2012 en dus (ruim) anderhalf jaar vóór het aantreffen en in beslag nemen van het contante geldbedrag van € 128.445. Gelet op dit tijdsverloop, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het hierbij gaat om (een deel van) hetzelfde contante geld. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte zich bezig houdt met de handel in auto's en dat het niet onaannemelijk is dat daarin grote contante geldbedragen zijn omgegaan.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het contante geldbedrag van € 128.445 niet vatbaar is voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet volgen in haar vordering tot verbeurdverklaring van dit geldbedrag.
Ten aanzien van (de verkoopopbrengst van) de Aston Martin overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat op de Aston Martin met toepassing van artikel 94 Sv zogenaamd "klassiek beslag" is gelegd onder [medeverdachte 1] . [1] In het beslagdossier (map 15 tot en met 23 van het dossier) heeft de rechtbank geen stukken aangetroffen waaruit blijkt dat (ook) "klassiek beslag" op de Aston Martin is gelegd onder verdachte. Uit het beslagdossier blijkt wel dat naast het "klassieke beslag" op de Aston Martin ook conservatoir beslag is gelegd ten laste van [medeverdachte 1] onder verdachte en de aan hem gelieerde rechtspersonen [bedrijf 4] , [bedrijf 6] en [bedrijf 2] . [2] Ter terechtzitting is gebleken dat de Aston Martin inmiddels is verkocht. Dit betekent dat het beslag nu rust op de verkoopopbrengst van de Aston Martin.
De rechtbank acht (de verkoopopbrengst van) de Aston Martin vatbaar voor verbeurdverklaring. Daartoe overweegt zij dat het onder 1. primair bewezenverklaarde feit is begaan met betrekking tot deze auto. Uitgaande van de verklaring van verdachte behoorde de auto op het moment dat deze in beslag werd genomen nog steeds aan hem toe. Ook indien deze verklaring niet juist is en het eigendom van de Aston Martin op dat moment al was overgegaan op [medeverdachte 1] , is deze auto naar het oordeel van de rechtbank vatbaar voor verbeurdverklaring. Daartoe overweegt zij dat [medeverdachte 1] er, blijkens hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft overwogen, mee bekend was dat het van misdrijf afkomstige contante geld werd gebruikt voor het aanschaffen van de Aston Martin en dat deze auto dus eveneens werd witgewassen.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden dat op de Aston Martin geen "klassiek beslag" is gelegd in de zaak tegen verdachte, dat op deze auto wel "klassiek beslag" is gelegd in de zaak tegen [medeverdachte 1] en dat op deze auto tevens conservatoir beslag is gelegd, niet in de weg staan aan het verbeurd verklaren van de Aston Martin in de zaak tegen verdachte. Daartoe overweegt zij dat uit artikel 34, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat niet vereist is dat "klassiek beslag" is gelegd op het voorwerp waarvan de verbeurdverklaring wordt uitgesproken. Daarnaast geldt dat de omstandigheid dat op een voorwerp conservatoir beslag is gelegd er niet aan in de weg staat dat dit voorwerp verbeurd wordt verklaard. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3689). Voorts acht de rechtbank in dit kader van belang dat de rechtbank in het vonnis in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] geen beslissing heeft genomen ten aanzien van de (in die zaak op de voet van artikel 94 Sv in beslag genomen) Aston Martin.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank (de verkoopopbrengst van) de Aston Martin (met het chassisnummer [nummer] ) verbeurd verklaren.
Dit betekent dat de rechtbank niet meegaat met het verzoek van de verdediging om (de verkoopopbrengst van) de Aston Martin terug te geven aan verdachte.
Ten aanzien van het betoog van de verdediging dat het contante geldbedrag van € 128.445 moet worden teruggegeven aan verdachte, overweegt de rechtbank het volgende.
De bevoegdheid van de rechtbank om in het kader van een strafzaak te beslissen tot de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen, is neergelegd in artikel 353 Sv. Dit artikel heeft alleen betrekking op goederen die in beslag zijn genomen met toepassing van artikel 94 Sv (zogenaamd "klassiek beslag") en niet op goederen die in beslag zijn genomen met toepassing van artikel 94a Sv en waarop (ook) conservatoir beslag rust.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat op het contante geldbedrag van € 128.445 onder verdachte niet alleen "klassiek beslag" is gelegd maar ook conservatoir beslag. [3]
Hieruit volgt dat de rechtbank in het kader van deze strafzaak geen last tot teruggave van het contante geldbedrag van € 128.445 kan geven.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 51, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair, 2., 3. en 4. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd(de verkoopopbrengst van) de Aston Martin, type Vanquish Volante One, met het chassisnummer [nummer] .
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. J.Y.B. Jansen, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2018. Mr. Jansen en mr. Van Emst zijn buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 19 juni 2014, IBN-017-09-a, map 20, p. 2128, 2129.
2.Zie de documenten opgenomen op p. 492 en verder van map 16 van het dossier.
3.Zie de vordering machtiging conservatoir beslag en de door de rechter-commissaris verleende machtiging conservatoir beslag handhaven d.d. 25 februari 2015, AH-276-01, map 17, p. 970 t/m 972.