2.27.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2015, aangeduid als AH-328-00, opgenomen op pagina 1911 en volgende in map 5 van voormeld dossier, inhoudende als verklaring van verbalisant:
Tijdens het Arville-onderzoek werd op 13 mei 2014 een doorzoeking uitgevoerd in het pand [straatnaam] te Assen. Bij die doorzoeking werd onder meer een personenauto, merk Aston Martin, type Vanquish Volante One, aangetroffen en in beslag genomen. Tijdens de doorzoeking op dit adres werd eveneens een Aston Martin contactsleutel aangetroffen en
in beslag genomen. Op 13 mei 2014 werd een doorzoeking uitgevoerd in het pand [straatnaam] te Leeuwarden. Bij deze doorzoeking werd een glazen contactsleutel aangetroffen en in beslag genomen, beslagcode A-01-05-13, kennelijk behorend bij een personenauto merk Aston Martin. Op 13 mei 2014 werd een doorzoeking uitgevoerd in het pand [straatnaam] te Leeuwarden. Bij deze doorzoeking werd een stalen sleutel aangetroffen en in beslag genomen, beslagcode E-05-01-04-001, kennelijk behorend bij een Aston Martin personenauto. Uit contact met de Domeinen Roerende Zaken en het beslaghuis van de politie bleek dat in ieder geval met de glazen sleutel de aangetroffen en in beslag genomen Aston Martin personenauto gestart kon worden. Verder bleek dat met de stalen sleutel de in beslag genomen Aston Martin personenauto geopend en gesloten kon worden, maar dat de auto met deze sleutel niet gestart kon worden.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de vraag of verdachte de Aston Martin heeft gekocht in opdracht en ten behoeve van [medeverdachte 1]
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
Eind 2013 of begin 2014 heeft [medeverdachte 1] aan verdachte laten weten dat hij een "dikke auto" zocht. Verdachte heeft toen tegen [medeverdachte 1] gezegd dat [medeverdachte 1] die auto dan van hem zou moeten kopen of leasen. Verdachte wilde niet dat de financiering van zo'n dure auto op zijn bedrijf neer zou komen.
[medeverdachte 1] toonde belangstelling voor een Aston Martin. Hij kwam bij verdachte met een print van een internetpagina, waaruit bleek dat bij een voor verdachte onbekende niet-dealer in Duitsland een Aston Martin werd aangeboden voor € 225.000. Vervolgens heeft verdachte die mensen gebeld. Toen bleek dat verdachte geen korting kon krijgen, was het voor hem niet meer interessant.
Op 11 april 2014 is [medeverdachte 1] samen met [naam 3] naar Duitsland gereden om de Aston Martin te bekijken, maar deze bleek niet bij de aanbieder te staan. Ondertussen heeft verdachte gebeld met [bedrijf 3] in Neuss, Duitsland, omdat dit bedrijf ook een Aston Martin te koop had staan. Dit bleek om dezelfde auto te gaan. Verdachte heeft dit aan [medeverdachte 1] verteld en tegen hem gezegd dat hij daar wel even kon gaan kijken. Ook heeft hij tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij ervan uit moest gaan dat de auto met alles erop en eraan, inclusief BTW en BPM, hem zo'n € 400.000 ging kosten.
Op 16 april 2014 is [medeverdachte 1] samen met [naam 3] naar Neuss gereden om deze auto te bekijken. Toen [medeverdachte 1] terugkwam, is hij meteen bij verdachte langs gegaan en heeft tegen hem gezegd dat hij de auto wilde hebben en dat verdachte de auto niet aan een ander mocht verkopen. Op de vraag van [medeverdachte 1] of het volgende week kon, heeft verdachte geantwoord dat het niet zo snel lukte en dat er minimaal een maand overheen ging om te zorgen dat de gele kentekenplaten erop kwamen.
Op 17 april 2014 heeft verdachte via zijn bedrijf [bedrijf 2] de Aston Martin van het type Vanquish Volante One besteld bij [bedrijf 3] en daarbij is een prijs van € 229.000 vastgelegd.
Op 24 april 2014 heeft verdachte [medeverdachte 1] gevraagd of hij de auto uit Duitsland wilde ophalen. [medeverdachte 1] was hier erg enthousiast over.
Op 28 april 2014 heeft verdachtes bedrijf [bedrijf 2] € 229.000 betaald aan [bedrijf 3] .
Op 29 april 2014 is [medeverdachte 1] met [getuige 3] en [naam 3] naar Neuss gereden om de Aston Martin op te halen. [medeverdachte 1] en [getuige 3] zijn in de Aston Martin naar het bedrijf van verdachte in Assen gereden.
In de daarop volgende weken is verdachte bezig geweest om te regelen dat de BPM voor de Aston Martin zou worden betaald en er Nederlandse kentekenplaten op de auto kwamen.
Op 13 mei 2014 is de Aston Martin aangetroffen bij het bedrijf van verdachte in Assen. Ook is daar toen één sleutel van de Aston Martin aangetroffen. Diezelfde dag is in een nachtkastje in de woning van de moeder van [medeverdachte 1] een tweede sleutel van de Aston Martin aangetroffen en in de woning van [medeverdachte 1] een derde (glazen) sleutel van deze auto.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte de Aston Martin, via zijn bedrijf [bedrijf 2] , in Duitsland heeft gekocht in opdracht en ten behoeve van [medeverdachte 1] . Voorts leidt zij daaruit af dat de reden dat de auto op 13 mei 2014 nog bij het bedrijf van verdachte stond, was dat de BPM nog moest worden geregeld en betaald en dat er nog Nederlandse kentekenplaten op de auto moesten komen. Dat [medeverdachte 1] slechts een potentiële koper was, zoals verdachte heeft verklaard, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte op 13 mei 2014 tijdens een afgeluisterd telefoongesprek tegen [getuige 6] heeft gezegd dat hij voor [medeverdachte 1] bezig was met een Aston Martin. Ook neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat [medeverdachte 1] de auto uit Duitsland heeft opgehaald en dat uit een aantal van de hiervoor weergegeven afgeluisterde (OVC-)gesprekken kan worden afgeleid dat hij ervan uitging dat de Aston Martin al van hem was en dat hij daar de volledige beschikking over zou krijgen, nadat de BPM zou zijn betaald. Voorts acht de rechtbank van belang dat twee van de drie sleutels van de Aston Martin zijn aangetroffen in de woningen van [medeverdachte 1] en diens moeder. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een sterke aanwijzing dat de auto is gekocht in opdracht en ten behoeve van [medeverdachte 1] . De rechtbank acht het, mede gelet op de overige bewijsmiddelen en de omstandigheid dat één van de sleutels in een nachtkastje in de woning van zijn moeder lag, hoogst onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 1] deze sleutels per ongeluk bij zich heeft gehouden. Ook acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte niet wist dat [medeverdachte 1] twee van de drie sleutels bij zich heeft gehouden, te meer omdat verdachte aanwezig was op zijn bedrijf op het moment dat [medeverdachte 1] de auto daar kwam afleveren en het gebruikelijk is dat bij een auto ten minste één reservesleutel zit.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de vraag of [medeverdachte 1] een contant geldbedrag aan verdachte heeft overhandigd in verband met de aankoop van de Aston Martin.
Naast de feiten en omstandigheden die de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, leidt zij uit de bovenstaande bewijsmiddelen tevens de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 16 april 2014 - de dag waarop [medeverdachte 1] de Aston Martin in Duitsland heeft bekeken en hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij deze auto wilde hebben - hebben verdachte en [medeverdachte 1] een afspraak gemaakt om elkaar op 17 april 2014 te ontmoeten. [medeverdachte 1] wilde verdachte tijdens deze ontmoeting een voorstel doen. [medeverdachte 1] wilde ergens uitkomen met verdachte en als ze eruit zouden komen, wilde hij verdachte meteen iets geven.
Op 16 april 2014 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] 's avonds ruim een half uur op bezoek geweest bij [medeverdachte 4] . Dit is opmerkelijk omdat zij anders nooit bij haar op bezoek kwamen. Tijdens dit korte bezoek is [medeverdachte 1] een kwartier à twintig minuten weggeweest. Toen hij terugkwam had hij een plastic tasje bij zich dat duidelijk gevuld was.
In de kelderbox bij de woning van [medeverdachte 4] bevond zich een grondkluis, die daar in opdracht van [medeverdachte 1] was aangebracht door [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] had sleutels waarmee hij bij deze kluis kon komen. In deze kluis is op 15 mei 2014 onder meer een contant geldbedrag van € 599.250 aangetroffen.
Op 17 april 2014 heeft [medeverdachte 1] tegen [naam 3] gezegd dat hij de dag tevoren iets heeft opgehaald omdat hij het "rond wil maken" en omdat hij "het wil hebben".
Op 17 april 2014, tussen 13:16 uur en 14:16 uur hebben verdachte en [medeverdachte 1] elkaar ontmoet. Tijdens deze ontmoeting heeft [medeverdachte 1] verdachte vijf voorwerpen gegeven, waaronder één "van die gele". [medeverdachte 1] was van mening dat als hij verdachte meer dan één "van die gele" had gegeven, hij hem teveel had gegeven.
[medeverdachte 1] heeft verdachte - uiterlijk op 29 april 2014 - "vijf extra" gegeven, omdat verdachte [medeverdachte 1] tegemoet moest komen met de BPM.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] op 16 april 2014 iets uit de kluis in de kelderbox bij de woning van [medeverdachte 4] heeft gehaald en dat hij op 17 april 2014 iets heeft overgedragen aan verdachte. Voorts kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat er een verband bestaat tussen het ophalen van het voorwerp of de voorwerpen uit de kluis en de overdacht aan verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het, gelet op alle hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, niet anders dan dat de voorwerpen die [medeverdachte 1] op 17 april 2014 aan verdachte heeft overgedragen een contant geldbedrag betroffen en dat dit geld bestemd was voor de betaling van (een deel van) de aankoopprijs van de Aston Martin. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hetgeen dat werd overgedragen kon worden geteld en dat het teveel was als er meer dan één "van die gele" bij zaten. Ook acht de rechtbank daarbij van belang dat verdachte desgevraagd geen (andere) uitleg heeft kunnen of willen gegeven over het telefoongesprek dat hij op 17 april 2014 heeft gevoerd over hetgeen [medeverdachte 1] hem kort daarvoor had overhandigd. Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte diezelfde dag via zijn bedrijf [bedrijf 2] de Aston Martin heeft besteld bij [bedrijf 3] . Dat [medeverdachte 1] een contant geldbedrag aan verdachte heeft overgedragen in verband met de aankoop van de Aston Martin, wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de opmerking van [medeverdachte 1] op 29 april 2014 dat hij verdachte "vijf extra" heeft gegeven, omdat verdachte hem tegemoet moest komen met de BPM. Naar het oordeel van de rechtbank sluit het doen van een (aan)betaling ook aan bij de verklaring van verdachte dat hij niet wilde dat de financiering van de Aston Martin zou neerkomen op zijn bedrijf.
Uit de verklaringen van [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 1] en het afgeluisterde telefoongesprek tussen verdachte en [getuige 6] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat [medeverdachte 1] geen (aan)betaling heeft gedaan in het kader van de aankoop van de Aston Martin. Ook uit het OVC-gesprek van 29 april 2014 (OVC-001-181, map 11, p. 4885 en volgende), waarin [naam 3] in antwoord op de vraag van [medeverdachte 1] wanneer hij voor de keuring komt, heeft gezegd: "Na maandag. Dan betalen en dan kan hij het kenteken er op krijgen.", kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat op dat moment nog niets was betaald. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit hoogstens worden afgeleid dat op dat moment de BPM nog niet was betaald.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de vragen of het contante geldbedrag dat [medeverdachte 1] aan verdachte heeft overhandigd afkomstig was van enig misdrijf en, zo ja, of [medeverdachte 1] en verdachte dit wisten
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde, leidt zij uit de onder 1.7., 1.8. en 1.9. vermelde bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] en zijn partner [medeverdachte 2] in de onderzoeksperiode van 23 oktober 2008 tot en met 13 mei 2014 slechts konden beschikken over beperkte financiële middelen.
De rechtbank is van oordeel dat het feit dat [medeverdachte 1] in mei 2014 kon beschikken over het contante geldbedrag van € 599.250 dat is aangetroffen in de grondkluis in de berging bij de woning van [medeverdachte 4] , terwijl hij en zijn partner in de jaren daarvoor slechts een gering legaal inkomen hadden en zij op dat moment geen bekend (legaal) vermogen hadden, het vermoeden rechtvaardigt dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Een andere manier om een dergelijke hoeveelheid contact geld te genereren, laat zich - onder die omstandigheden - immers moeilijk voorstellen. Dit vermoeden wordt naar het oordeel van de rechtbank versterkt door de wijze waarop het geld werd bewaard, namelijk in een zeer goed verstopte grondkluis in de berging bij de woning van een derde. Nog afgezien van het feit dat er aanzienlijke risico's zijn verbonden aan het op deze schaal bewaren van contant geld, duidt de manier van verbergen erop dat beoogd werd om de aanwezigheid van dit contante geld aan het oog van de bovenwereld te onttrekken. Onder deze omstandigheden mocht van [medeverdachte 1] en verdachte worden gevergd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gaven, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst, kon weerleggen. Een dergelijke verklaring hebben zij niet gegeven. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het contante geld dat [medeverdachte 1] uit de grondkluis heeft gehaald en aan verdachte heeft gegeven - middellijk of onmiddellijk - afkomstig is uit enig misdrijf. Ook kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [medeverdachte 1] dit wist.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen en hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, leidt de rechtbank af dat verdachte (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het contante geldbedrag dat [medeverdachte 1] aan hem heeft overhandigd in het kader van de aankoop van de Aston Martin van misdrijf afkomstig was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte ongeveer anderhalf jaar voor deze aankoop, heeft meegewerkt aan het witwassen van een contant geldbedrag van € 150.000 door het verstrekken van een schijnlening aan [medeverdachte 1] . Bij het oordeel dat verdachte (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf, heeft de rechtbank onder meer de omstandigheden betrokken dat [medeverdachte 1] verdachte heeft verteld dat hij niets deed, dat [medeverdachte 1] altijd thuis was als verdachte hem belde en dat verdachte zich heeft afgevraagd hoe [medeverdachte 1] aan het geld kwam. Deze omstandigheden zijn eveneens van belang in het kader van het onder 1. ten laste gelegde. Daarbij komt dat verdachte op het moment dat hij het contante geld in verband met de aankoop van de Aston Martin ontving, gelet op het onder 2. ten laste gelegde en door de rechtbank bewezen geachte feit, al wist dat [medeverdachte 1] over geld beschikte dat van misdrijf afkomstig was en zich bezighield met het witwassen daarvan. Voorts acht de rechtbank van belang dat met betrekking tot de contante betaling in het kader van de aankoop van de Aston Martin niets op papier is gezet.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de hoogte van het witgewassen geldbedrag
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag.
De rechtbank is echter van oordeel dat de hoogte van dit geldbedrag niet kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de beschikbare bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat het contante geldbedrag dat [medeverdachte 1] op 17 april 2014 aan verdachte heeft overgedragen, bestond uit het (gehele) bedrag van € 229.000 dat [bedrijf 2] voor de Aston Martin heeft betaald aan [bedrijf 3] . Laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat het door [medeverdachte 1] aan verdachte overgedragen contante geldbedrag bestond uit de door verdachte genoemde te verwachten verkoopprijs van € 400.000.
De rechtbank is van oordeel dat uit het door de officier van justitie aangehaalde OVC-gesprek van 12 mei 2014 (OVC-001-194, map 11, p. 4919 en volgende), waarin [naam 3] heeft gezegd dat de BPM nog moet worden betaald en [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij het belangrijkste al heeft betaald, niet kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] het aankoopbedrag van de Aston Martin op dat moment al aan verdachte had betaald. Daartoe overweegt zij dat [medeverdachte 1] spreekt over "hij" en dat [medeverdachte 1] dus kennelijk heeft bedoeld dat niet hijzelf maar een derde het belangrijkste al had betaald. De rechtbank acht het aannemelijk dat [medeverdachte 1] hiermee heeft bedoeld dat verdachte het aankoopbedrag van de Aston Martin al had betaald aan [bedrijf 3] .
Ten aanzien van de door de officier van justitie aangehaalde verklaring van [getuige 2] (GET-019-00, map 10, p. 4044 ev.) dat [medeverdachte 1] de Aston Martin via [medeverdachte 1] in Assen heeft gekocht voor € 400.000, dat [medeverdachte 1] de auto heeft betaald en dat hij de auto via een schijnleaseconstructie leaset van [medeverdachte 1] uit Assen, overweegt de rechtbank het volgende. [getuige 2] heeft verklaard over hetgeen [medeverdachte 3] haar zou hebben verteld. [medeverdachte 3] heeft dit echter niet bevestigd, terwijl hij een groot aantal zeer uitgebreide en voor hemzelf en anderen zeer belastende verklaringen heeft afgelegd. Dat reeds sprake was van een schijnleaseconstructie - zoals [getuige 2] heeft verklaard - lijkt niet zonder meer waarschijnlijk, aangezien de BPM nog niet was betaald en er nog geen Nederlandse kentekenplaten op de auto zaten. Bovendien wordt dit niet bevestigd door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat het bij verdachte aangetroffen contante geldbedrag van € 128.445 of het deel daarvan dat bestond uit twee bundels van bankbiljetten van € 50 door [medeverdachte 1] aan verdachte is overgedragen in verband met de aankoop van de Aston Martin. Uit de omstandigheid dat een deel van het bij verdachte aangetroffen contante geld was verdeeld in bundels van (ongeveer) 500 briefjes van € 50, die bijeen werden gehouden met een elastiekje, net als (een deel van) de bundels met bankbiljetten die zijn aangetroffen in de kluis van [medeverdachte 1] , kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat dit geld afkomstig is van [medeverdachte 1] . De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheid onvoldoende onderscheidend is. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat in de grondkluis in de kelderbox bij de woning van [medeverdachte 4] aan de [straatnaam] te Leeuwarden meerdere bundels met bankbiljetten zijn aangetroffen die van elkaar verschilden, zowel voor wat betreft de waarde van de biljetten als voor wat betreft het aantal biljetten. Ook de aangetroffen bundels van biljetten van € 50 verschilden onderling voor wat betreft het aantal biljetten. Daarbij komt dat deze bundels met bankbiljetten (of in ieder geval een deel daarvan) waren verpakt in sealbags. Uit het dossier is de rechtbank niet gebleken dat de bij verdachte aangetroffen bundels met bankbiljetten in sealbags zaten. Voorts acht de rechtbank in dit kader van belang dat de elastiekjes die om de bij verdachte aangetroffen bundels met bankbiljetten zaten, niet zijn onderzocht op DNA, zodat ook niet via die weg kan worden vastgesteld dat het geld afkomstig is van [medeverdachte 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de beschikbare bewijsmiddelen ook overigens niet worden afgeleid welk bedrag [medeverdachte 1] op 17 april 2014 (en eventuele andere momenten) aan verdachte heeft overgedragen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van € 229.000 of € 400.000 heeft witgewassen. Daarom zal de rechtbank de bewezenverklaring beperken tot "een hoeveelheid geld".
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het witwassen van de Aston Martin
Voorts acht de rechtbank op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen wettig en overtuigend bewezen dat de Aston Martin (voor een deel) is betaald met het contante geld dat [medeverdachte 1] op 17 april 2014 aan verdachte heeft overgedragen. Hieruit volgt dat ook de Aston - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf. Daarom acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de Aston Martin.