ECLI:NL:RBNNE:2018:5011

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
18/730172-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak en verduistering met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht

Op 6 november 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van inbraak en verduistering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk. De bijzondere voorwaarden van de veroordeling zijn dat de verdachte zich moet laten opnemen in een kliniek, aansluitend moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, en zich moet onthouden van het gebruik van drugs en alcohol. De verdachte heeft inbraak gepleegd in het clubgebouw van een visclub en heeft goederen weggenomen, waaronder drank en een hengel, met het oogmerk deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onder invloed van alcohol en middelen handelde en niet heeft nagedacht over de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het onder 1. en 2. subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychologische rapportages die wijzen op een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis en ernstige verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.117,62, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen en de proeftijd verlengd met één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730172-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 10/078278-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Rijnmond - HvB De IJssel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 november 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 24 juli 2018 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, flesjes en/of blikjes bier en/of flessen drank, in elk geval drinkwaar, en/of een hengel en/of een gereedschapskist, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen in/uit het bij genoemde [benadeelde partij 1] in gebruik zijnde pand (perceel [straatnaam], aldaar) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming;
2. hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een shirt
(merk Umbro, kleur blauw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 2] (gevestigd op of aan de [straatnaam], aldaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, opzettelijk een shirt (merk Umbro, kleur blauw), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 2] (gevestigd op of aan de [straatnaam], aldaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welk goed verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd goed te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat goed anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er gelet op de uiterlijke verschijningsvorm sprake is van diefstal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder 1. en 2. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu verdachte niet het oogmerk had om het shirt weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, met de raadsman, het onder 2. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het shirt wilde passen en vervolgens vergeten is het shirt te betalen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2. primair ten laste gelegde.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1. en 2. subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 06 november 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juli 2018, opgenomen op pagina 21 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-20182024022 d.d. 2 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 31 juli 2018, opgenomen op pagina 49 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[getuige 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 juli 2018 te Leeuwarden, flesjes en blikjes bier, flessen drank, een hengel en een gereedschapskist, toebehorende aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen uit het bij genoemde [benadeelde partij 1] in gebruik zijnde pand, perceel [straatnaam] aldaar, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
2. subsidiair
hij op 23 juli 2018 te Leeuwarden, opzettelijk een shirt, merk Umbro, kleur blauw, toebehorende aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 2], gevestigd aan de [straatnaam] aldaar, welk goed verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te verlaten, voornoemd goed te betalen en aldus dat goed anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak en inklimming;
2. Verduistering.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij zich kan verenigen met de conclusie van de psycholoog dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 28 september 2018, opgemaakt door psycholoog mevrouw N.P.A. van der Weegen. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een lichte verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken en aan ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol en stimulantium. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Verdachte wordt bij het plegen van delicten niet gehinderd door een adequaat functionerend geweten, hetgeen samenhangt met de antisociale trekken in zijn persoonlijkheid. Daarom is de psycholoog van mening dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen, neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft, in verband met de wenselijkheid dat verdachte op korte termijn met de door de reclassering voorgestelde klinische behandeling kan aanvangen, voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf passend is. In verband met de wenselijkheid van verdachte om op korte termijn met de door de reclassering voorgestelde klinische behandeling aan te kunnen vangen verzoekt de raadsman de rechtbank om direct uitspraak te doen. De raadsman acht dit praktischer dan het bevelen van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak en een winkeldiefstal. Door zich schuldig te maken aan deze strafbare feiten, heeft verdachte niet alleen te kennen gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen, maar hij heeft de eigenaren ook overlast en schade bezorgd. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk. Verdachte besloot de strafbare feiten te plegen, omdat hij hulp wilde voor zijn verslavingsproblematiek. Hij is, onder invloed van alcohol en middelen, volledig voorbijgegaan aan de nadelige gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers en heeft slechts oog gehad voor zijn eigen belangen, namelijk het afdwingen van een opname.
Zowel de reclassering als de psycholoog heeft over verdachte gerapporteerd. Uit deze rapportages blijkt onder meer het volgende. Verdachte heeft zowel een verstandelijke ontwikkelingsstoornis als een persoonlijkheidsstoornis en is ernstig verslaafd aan alcohol en middelen. Verdachte heeft al van jongs af aan gedrags- en leerproblemen. Gedurende zijn volwassen leven heeft hij nooit zelfstandig gefunctioneerd en heeft hij nooit stabiliteit weten te behouden op de verschillende leefgebieden. Verdachte is door zijn persoonlijkheidsstoornis impulsief, heeft een zeer gebrekkig functioneren en is egocentrisch en opportunistisch. Hierdoor is de kans dat verdachte opnieuw delicten pleegt zeer hoog. Verdachte wil het liefst weer in een extern gestructureerde situatie zijn, waarin voor hem gezorgd wordt en hij probeert dit min of meer af te dwingen. Verdachte handelt echter vanuit onmacht en heeft laten zien dat hij in elke andere situatie steeds weer terug valt in middelengebruik en vervolgens in delictgedrag.
De psycholoog en/of de reclassering adviseert de rechtbank om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. Vanuit recidivepreventief oogpunt wordt daarnaast geadviseerd om als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een behandelverplichting met klinische behandeling en aansluitend begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een alcohol- en drugsverbod op te leggen. Uit het aanvullend rapport van de reclassering blijkt dat verdachte binnenkort terecht zou kunnen in een kliniek van Trajectum.
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en gelet op het advies van de reclassering en de psycholoog en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 65 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering passend en zij zal deze straf overnemen. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, hiervan zal worden afgetrokken. De rechtbank zal de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden niet bevelen, nu er geen sprake is van veroordeling voor een misdrijf dat gericht is, of gevaar veroorzaakt, voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.

Benadeelde partij

De heer [getuige 1] en de heer [naam] hebben zich namens [benadeelde partij 1] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1230,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Voorafgaand aan de zitting heeft de benadeelde partij de vordering gewijzigd, in die zin dat het gevorderde bedrag € 1.117,62 bedraagt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij aangegeven dat hij de vordering toewijsbaar acht. Verdachte wil de schade vergoeden.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. bewezen verklaarde. De vordering (€ 1.117,62), waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 juli 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 25 juli 2016, gewezen door de politierechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 9 augustus 2016.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 23 oktober 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd en verzocht de vordering af te wijzen en de proeftijd te verlengen met één jaar. De officier van justitie is van oordeel dat een tenuitvoerlegging de klinische behandeling van verdachte zal doorkruizen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de klinische behandeling van veroordeelde en zijn problematiek, het thans niet wenselijk is om over te gaan tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen en de proeftijd verlengen met één jaar.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. en 2. subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 65 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen 5 werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Leger des Heils, Abraham van Stolkweg 140 te Rotterdam
(telefoonnummer [telefoonnummer]), waarbij de veroordeelde zich blijft melden op afspraken van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal 24 maanden van de proeftijd van drie jaren, op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, zal laten opnemen binnen een kliniek van 'Trajectum', of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Indien de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, zal veroordeelde meewerken aan een indicatiestelling en plaatsing;
3. dat de veroordeelde, na afloop van zijn klinische behandeling, gedurende de proeftijd in een passende instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang zal verblijven, en zich zal houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
4. dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht om ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloed-, urine- en/of ademonderzoek (blaastest).
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.117,62 (zegge: éénduizendhonderdzeventien euro en tweeënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 1.117,62 (zegge: éénduizendhonderdzeventien euro en tweeënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 juli 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

10/078278-16:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht d.d. 25 juli 2016 en verlengt de in dit vonnis vastgestelde proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.G. Wijnands, voorzitter, mr. K. Bunk en
mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2018.