ECLI:NL:RBNNE:2018:5132

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
18/730344-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van diefstal en mishandeling met onvoldoende bewijs

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die op 19 november 2017 te Leeuwarden beschuldigd werd van diefstal en mishandeling, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 7 november 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd bijgestaan door mr. W.K. Cheng, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. R.G. de Graaf. De tenlastelegging omvatte primair de diefstal van een geldbedrag van ongeveer 380 euro, vergezeld van geweld tegen het slachtoffer, en subsidiair de toebrenging van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd, omdat het dossier niet voldoende aanknopingspunten bood voor de diefstal en het letsel niet als zwaar kon worden gekwalificeerd. De verdediging voerde aan dat de verdachte en zijn medeverdachte enkel het slachtoffer hadden beetgepakt na een verkoop van cocaïne, en dat er geen bewijs was voor de geweldpleging. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren en dat er geen wettig bewijs was voor de diefstal of de mishandeling. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van €520 aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/730344-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.K. Cheng, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Leeuwarden, gedurende de voor de
nachtrust bestemde tijd (ongeveer 05.38 uur) op de openbare weg (de Prins
Hendrikstraat), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (ongeveer 380 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad
aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, (met kracht) - die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of - aan de arm van die [slachtoffer 1] heeft getrokken, welk voren omschreven feit al dan niet zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad (te weten een gebroken neus en/of een of meerdere deels afgebroken tand(en));
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 november 2017, te Leeuwarden tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een of meerdere deels afgebroken tand(en), heeft toegebracht, door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd (gelaat, waaronder de neus en/of mond) te stompen en/of te slaan;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Leeuwarden tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of een of meerdere ander(e) de(e)l(en) van het lichaam te stompen en/of te slaan en/of aan een arm te trekken, waardoor deze uit de kom is geraakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Voor wat betreft het primair tenlastegelegde bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot wettig en overtuigend bewijs te komen voor het wegnemen van geld. Verdachte en medeverdachte hadden weliswaar geld voorhanden, maar hadden daar aannemelijke verklaringen voor. Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het letsel van aangever niet te kwalificeren valt als zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling heeft de officier van justitie aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het slaan of stompen. Verdachte en medeverdachte hebben verklaard dat zij in een worsteling geraakten met aangever. Ter terechtzitting hebben zij verklaard dat zij daaronder verstonden het beetpakken en vasthouden van aangever. De officier van justitie acht aannemelijk geworden dat verdachte en zijn medeverdachte aangever hebben beetgepakt en vastgehouden om hem te doen betalen. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte daarbij (voorwaardelijk) opzet hadden op het toebrengen van letsel of pijn. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat het beslag dat ex artikel 94 Wetboek van Strafvordering gelegd is op een geldbedrag, te weten €520, - , van verdachte wordt opgeheven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en medeverdachte cocaïne aan aangever hebben verkocht. Deze heeft de cocaïne gebruikt en daarna maakte hij geen aanstalten om te betalen. Daarop hebben zij hem beetgepakt waardoor een worsteling ontstond. Verdachte noch medeverdachte hebben geslagen. Uit het dossier blijkt dat noch bij verdachte als bij zijn medeverdachte gevechtssporen op de handen zijn aangetroffen. Aangever heeft wisselende verklaringen afgelegd. Eerst zou hij zijn aangevallen door vijf jongens, later door drie, hij verklaart over bedreiging met een vuurwapen en dat hij geslagen werd terwijl het bloed in het rond spatte. In dat geval zouden er ook bloed op de kleding van verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen moeten zijn. De verklaringen van aangever zijn ongeloofwaardig, ook voor wat betreft het wegnemen van het geld. Het door hem genoemde geld bedrag is niet aangetroffen bij verdachte of zijn medeverdachte. Verdachte en medeverdachte hebben aangever beetgepakt en hadden daarbij geen opzet (in voorwaardelijke zin) om aangever pijn of letsel te bezorgen. De raadsman heeft verzocht het inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte terug te geven.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat zich in het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden voor het wettige bewijs dat verdachte en/of zijn medeverdachte geld heeft/hebben weggenomen van aangever. Aangever heeft weliswaar verklaard dat hij door verdachte en/of diens medeverdachte van een geldbedrag is bestolen, maar verdachte en zijn medeverdachte ontkennen dit en ook valt het bedrag dat van aangever zou zijn afgenomen niet te herleiden tot de geldbedragen die direct na het gebeuren door de politie bij verdachte en zijn medeverdachte zijn aangetroffen.
Ten aanzien van de mishandeling overweegt de rechtbank dat er gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen wettig en overtuigend bewijs is dat aangever door verdachte en/of zijn medeverdachte zou zijn gestompt of geslagen. Verdachte en zijn medeverdachte ontkennen dat te hebben gedaan en er is slechts de verklaring van aangever dat zij dat wel hebben gedaan. Op de camerabeelden is te zien dat er een schermutseling heeft plaatsgevonden, de opnames zijn echter te vaag om te kunnen zien wat zich precies heeft afgespeeld. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat zowel verdachte als medeverdachte aangever hebben beetgepakt en aan zijn arm hebben vastgehouden, maar dit kan niet de verwondingen verklaren die bij aangever zijn geconstateerd. Evenmin valt uit het beetpakken en vasthouden van de arm van aangever door verdachte en zijn medeverdachte af te leiden dat zij het (voorwaardelijke) opzet hadden aangever pijn of letsel toe te brengen.

Inbeslaggenomen goederen

Ten aanzien van het beslag dat ex artikel 94 Wetboek van Strafvordering is gelegd op een geldbedrag van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag, te weten € 520, - (vijfhonderdtwintig euro) aan verdachte teruggegeven dient te worden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast teruggave van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 520.- (vijfhonderdtwintig euro) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. E.P. van Sloten rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 november 2018.