ECLI:NL:RBNNE:2018:5197

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
18/830391-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met gevangenisstraf en taakstraf

Op 3 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1995, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 september 2017 tot en met 8 november 2017 op diverse momenten in Groningen verschillende soorten harddrugs te hebben verkocht en in bezit te hebben gehad, waaronder XTC, MDA, MDMA, MDEA, N-ethylMDA, amfetamine en 2C-B. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastelegging en legde een gevangenisstraf van 105 dagen op, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 180 uren opgelegd, met vervangende hechtenis van 90 dagen bij niet-naleving.

De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis goed gedragen en had hulp gezocht voor zijn problemen. De rechtbank vond het belangrijk dat de verdachte zich aan de bijzondere voorwaarden zou houden, zoals het volgen van een gedragsinterventie en het ondergaan van behandeling door de Ambulante Forensische Psychiatrie. De rechtbank benadrukte dat de handel in harddrugs een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormt en dat dit soort delicten krachtig bestreden moet worden.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters de zaak zorgvuldig hadden beoordeeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden. Het vonnis werd uitgesproken in het openbaar, waarbij de betrokken partijen aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830391-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door
mr. M. Kappeijne van de Coppello.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 8 november
2017, op diverse data en/of tijdstippen, te Groningen, (meermalen) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of
N-ethylMDA (zogeheten Xtc-pillen) en/of 2C-B en/of amfetamine zijnde MDA, MDMA, MDEA, N-ethylMDA en/of 2C-B en/of amfetamine (een)
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 8 november 2017
te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een
materiaal bevattende MDA en MDMA en MDEA en N-ethylMDA (zogeheten
Xtc-pillen) (te weten 705 zogeheten Xtc-pillen) en/of (een) hoeveelhe(i)d van
een materiaal bevattende amfetamine (te weten 197 gram) en/of (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende 2C-B (te weten 40 pillen),
zijnde MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine en/of 2C-B
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het bewijs heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1.de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 september 2018;
2.een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding
d.d. 8 november 2017 opgenomen op pagina 23 e.v. van het dossier van Politie
Noord-Nederland met nummer PL0100-2017273383 d.d. 23 april 2018, inhoudende de relatering van verbalisant;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 9 november 2017 opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van binnentreden woning
d.d. 9 november 2017 opgenomen op pagina 69 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen
d.d. 9 november 2017 opgenomen op pagina 72 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen
d.d. 4 januari 2018 opgenomen op pagina 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d.
28 december 2017 opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d.
4 januari 2018 opgenomen op pagina 148 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant;
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal NFiDENT d.d. 3 juli 2018 met proces-verbaalnummer PL0100-2017273383-65 gevoegd bij het dossier van Politie
Noord-Nederland met nummer PL0100-2017273383 d.d. 23 april 2018, inhoudende de relatering van verbalisant;
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal NFiDENT d.d. 3 juli 2018 met proces-verbaalnummer PL0100-2017273383-66 gevoegd bij het dossier van Politie
Noord-Nederland met nummer PL0100-2017273383 d.d. 23 april 2018, inhoudende de relatering van verbalisant.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 8 november 2017, op diverse data en tijdstippen, te Groningen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDA en MDMA en MDEA en
N-ethylMDA (zogeheten Xtc-pillen) en 2C-B en amfetamine zijnde MDA, MDMA, MDEA, N-ethylMDA en/of 2C-B en amfetamine, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 september 2017 tot en met 8 november 2017
te Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden van een materiaal bevattende MDA en MDMA en MDEA en N-ethylMDA, te weten 705 zogeheten Xtc-pillen en een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine te weten 197 gram en hoeveelheden van een materiaal bevattende 2C-B te weten 40 pillen, zijnde MDA en MDMA en MDEA en N-ethylMDA en amfetamine en 2C-B telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 105 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, alsmede een taakstraf van 180 uren te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis.
Daarnaast heeft de officier van justitie de opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een straf zoals gevorderd door de officier van justitie.
Een gevangenisstraf is nu niet meer op zijn plaats. Verdachte heeft zijn leven gebeterd en heeft dit laten zien door zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden. Verdachte heeft zelf het initiatief genomen om hulp te zoeken via de AFPN. Verdachte is erg geschrokken van wat er gebeurd is en besefte pas later hoe gevaarlijk zijn handelen is geweest. De officier van justitie verwijt hem dat hij verder geen openheid van zaken wil geven over hoe hij zelf aan de drugs kwam die hij verkocht. Maar verdachte is bang, de wat grotere dealers zijn nu eenmaal onvoorspelbaar. Verdachte wil zich graag aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering houden. Evenals de officier van justitie verzoekt de raadsman tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 9 januari 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende ruim twee maanden schuldig gemaakt aan - kort gezegd - handel in verschillende soorten harddrugs te weten, XTC, MDA, MDMA, MDEA,
N-ethylMDA, amfetamine en 2C-B. Het feit dat verdachte deze drugs verkocht, kwam aan het licht nadat een viertal jongvolwassenen onwel geworden was van drugs die zij hadden gekocht na WhatsApp-contact met een dealer. Vanwege het gevaar dat er mogelijk meer vervuilde drugs in omloop was, is een pseudokoop georganiseerd. Verdachte is daarop aangehouden en heeft bekend. Bij doorzoeking van het eigen huis van verdachte en van de woning van een vriendin zijn aanzienlijke hoeveelheden van voornoemde drugs aangetroffen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij, zelfs nadat hij van de politie had vernomen dat hij mogelijk vervuilde drugs had verhandeld, geen inzicht heeft willen geven in van wie hij de drugs heeft betrokken, en dus niet heeft willen meewerken aan voorkoming van verdere verspreiding van vervuilde drugs en de gevolgen die dit voor de volksgezondheid kan hebben. Harddrugs vormen in zijn algemeenheid al een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. De handel in harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
In beginsel rechtvaardigt de ernst van de feiten, mede in ogenschouw genomen de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte ook in aanmerking genomen dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte sinds de onderhavige feiten in positieve zin zijn veranderd. Verdachte heeft zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de schorsende voorwaarden gehouden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte door de gevolgen van zijn aanhouding en het verblijf in de PI oprecht geschrokken is en doordrongen is van de gevolgen van zijn handelen. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte aan zijn toezichthouder te kennen gegeven dat hij depressieve klachten had, waarop hij is aangemeld bij de AFPN. Tot de schorsende voorwaarden behoorde ook een GI-CoVa training die verdachte inmiddels gedeeltelijk heeft afgerond. Verdachte komt alle afspraken met de reclassering goed na. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, het voortzetten van de reeds ingezette ambulante behandeling en het afronden van de CoVa training.
De rechtbank acht, alles overziend, de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf, met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank legt daarbij de bijzondere voorwaarden op zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 105 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen volgend op het onherroepelijk worden van het
vonnis, meldt bij de reclassering Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen, en dat veroordeelde zich houdt aan de afspraken, die de reclassering met hem maakt zo lang en zo vaak als de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht.
2. dat veroordeelde actief deel neemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheid of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering, waarbij veroordeelde zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3. dat veroordeelde mee werkt aan diagnostiek en zich laat behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. De behandeling duurt gedurende de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan afspraken die met hem worden gemaakt en aan de aanwijzingen en die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
En legt aan veroordeelde op

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. P.H.M. Tapper-Wessels, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 oktober 2018.
Mr. P.H.M. Smeets is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.