ECLI:NL:RBNNE:2018:5237

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/830447-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 november 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van haar minderjarige zoon aan het wettig gezag. De verdachte, geboren in 1979, heeft haar zoon, geboren in 2006, in de periode van 11 juli 2015 tot en met 15 maart 2017, onttrokken aan het gezag van zijn vader en de Stichting Jeugdbescherming Noord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar zoon zonder toestemming van de vader en de betrokken jeugdzorginstantie in Nigeria heeft gehouden, waardoor de uitoefening van het gezag door de vader en de jeugdzorg werd belemmerd. De verdachte is eerder veroordeeld voor een vergelijkbaar feit, maar heeft geen stappen ondernomen om de situatie te verhelpen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de verdachte niet opnieuw vervolgd kon worden voor hetzelfde feit, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een schending van het ne bis in idem-beginsel, omdat de tenlastelegging betrekking had op een andere periode dan de eerdere veroordeling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden en haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de houding van de verdachte tijdens het proces.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830447-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 november 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I.V. HvB Nieuwersluis.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
31 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Broek.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte in de periode van 11 juli 2015 tot en met 15 maart 2017, te Groningen, (althans) in de gemeente Groningen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te Nigeria, heeft onttrokken gehouden aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd
over die minderjarige uitoefende, immers laat verdachte die [slachtoffer 1] (voortdurend) verblijven (bij haar, verdachtes, familie) in Nigeria, zulks zonder toestemming van de vader van die [slachtoffer 1] en/of zonder toestemming van de Stichting
Jeugdbescherming Noord, en buiten de invloedssfeer van de vader van die [slachtoffer 1] en van de Stichting Jeugdbescherming Noord, waardoor de uitoefening van het gezag van de vader en/of het opzicht van de Stichting Jeugdbescherming Noord over die [slachtoffer 1] (steeds) wordt belet;
Niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie-verweer
Standpunt van de verdedigingTer terechtzitting is door de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota bepleit het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging nu er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte is in cassatie gegaan tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 9 november 2017. Nu voornoemde uitspraak nog niet onherroepelijk is staat immers niet vast dat er sprake is van een verboden gedraging die verdachte ongedaan zou hebben moeten maken en kan verdachte niet voor het thans tenlastegelegde vervolgd worden. Er is daarnaast geen sprake van een nieuw feit. De door het gerechtshof bewezen verklaarde periode eindigt op 10 juli 2015. Verdachte heeft vervolgens geen nieuw wilsbesluit genomen ten aanzien van het onttrokken houden van haar zoon aan het wettig gestelde gezag. Zij was gedetineerd in de periode juli, augustus, september en oktober en kon geen handelingen verrichten aangaande [slachtoffer 1] terugkeer.
De verdediging verzoekt, nu er geen sprake is van een nieuw feit, voor wat betreft de periode 11 juli 2015 tot met 9 oktober 2015 het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren op grond van het beginsel ne bis in idem.
Standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat artikel 279 Wetboek van Strafrecht een zogenoemd voortdurend delict betreft. Verdachte houdt tot op heden haar zoon onttrokken aan het wettig gevestigde gezag. Gezien het feit dat deze verboden toestand niet is opgehouden te bestaan in de thans tenlastegelegde periode, te weten van 11 juli 2015 tot met 15 maart 2017, heeft het Openbaar Ministerie besloten dat verdachte wederom vervolgd dient te worden aangezien zij zich hierdoor schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit. Verdachte pleegt dit delict namelijk elke dag dat zij geen einde maakt aan het onttrokken houden van haar zoon aan het wettig gestelde gezag. Voor wat betreft het standpunt van de verdediging dat eerst de onherroepelijkheid zou moeten worden afgewacht eer opnieuw vervolgd kan worden voor eenzelfde feit bestaat geen steun in het recht.
Oordeel van de rechtbankHet beginsel ne bis in idem houdt een garantie in tegen een dubbele vervolging wegens hetzelfde feitelijk gebeuren als waarvoor men reeds eerder is veroordeeld, vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging. Het betekent echter niet dat een verdachte niet vervolgd zou kunnen worden voor eenzelfde feitelijk gebeuren, gepleegd in een andere periode.
Voor toepassing van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht moet dus sprake zijn van een eerdere berechting ter zake van hetzelfde feit. Daarvan is in dit geval geen sprake nu de eerdere veroordeling van verdachte ter zake van het onttrokken houden aan het gezag betrekking heeft op de periode van 16 maart 2015 tot en met 10 juli 2015, terwijl het thans tenlastegelegde feit betrekking heeft op de periode van 11 juli 2015 tot met 15 maart 2017.
De rechtbank verwerpt het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor ten laste gelegde gevorderd.
Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is eerder, bij arrest van 9 november 2017 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor hetzelfde feit, zij het voor een andere ten laste gelegde periode. Het gerechtshof heeft in bovengenoemde zaak bij tussenbeslissing van 1 december 2016 vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft daarnaast besloten dat er geen noodzaak is voor een onderzoek naar de toepasselijkheid van het Nigeriaans recht. Naar Nederlands recht berust het eenhoofdig gezag bij de vader van [slachtoffer 1]. Op verdachte rust de rechtsplicht om mee te werken aan de terugkeer van [slachtoffer 1]. Uit de stukken blijkt dat [slachtoffer 1] nog steeds in Nigeria verblijft en ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] in Nigeria zal blijven om daar zijn middelbare school af te maken. Verdachte heeft tot op heden niets gedaan om hem te laten terugkeren. Nu zij dit niet doet, en de terugkeer van [slachtoffer 1] zelfs frustreert door het voeren van allerlei procedures, is dit te beschouwen als opzettelijk onttrokken houden aan het gezag. Er is zelfs sprake van kwaad opzet: willens en wetens handelen in strijd met de wet. De pleegplaats is Groningen, nu verdachte, waar zij of [slachtoffer 1] zich ook bevinden, [slachtoffer 1] in Groningen aan het wettig over hem gesteld gezag onttrokken houdt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar haar onderbouwing van het ne bis in idem verweer subsidiair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor wat betreft de periode
11 juli tot met 9 oktober 2015. Daarnaast is het tenlastegelegde delict een omissiedelict. De pleegplaats is in dat geval de plaats waar wordt nagelaten de vereiste handeling te verrichten. Nu [slachtoffer 1] in Nigeria verblijft, had verdachte in Nigeria het delict ongedaan moeten maken aangezien in Nigeria de verboden toestand voortduurt. De pleegplaats in de tenlastelegging is daarom onjuist en deswege kan geen bewezenverklaring volgen.
Daarenboven is het de vraag hoe verdachte aan de verboden toestand een einde had kunnen maken nu de vader van [slachtoffer 1] het paspoort van [slachtoffer 1] ongeldig heeft laten verklaren zodat deze geen reisdocument heeft. Daarnaast zijn er omstandigheden waardoor verdachte klem zit. Enerzijds moet verdachte zich van de Nederlandse rechter inspannen om aan de verboden toestand een einde te maken, anderzijds heeft de Nigeriaanse rechter vanwege de precaire toestand van [slachtoffer 1] hem in Nigeria onder toezicht gesteld. Verdachte kan hem niet zonder meer meenemen omdat zij zich dan in Nigeria schuldig zou maken aan kinderontvoering. Gelet daarnaast op de beperkte mogelijkheden van verdachte vanwege haar detentie kan haar niet verweten worden dat zij [slachtoffer 1] onttrokken heeft gehouden.
Oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] als getuige gedaan naar aanleiding van de brief van 10 oktober 2018 van [slachtoffer 1] en die ter terechtzitting door de raadsvrouw is overgelegd. Gelet op het dossier en naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank zich voldoende geïnformeerd om in onderhavige strafzaak tot een oordeel te komen, zodat er geen noodzaak is om [slachtoffer 1] als getuige te horen. De rechtbank wijst het verzoek af.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 31 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: [slachtoffer 1] is in Nigeria. Hij gaat naar de lagere middelbare school en volgend jaar naar de hogere middelbare school. Hij heeft nu vakantie, die hij bij mijn ouders in Nigeria doorbrengt. Na de vakantie gaat hij weer naar deze kostschool.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van de politie Noord-Nederland d.d. 22 december 2015, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier met nummer 2015374110 d.d. 31 oktober 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik doe op 9 december 2015 aangifte van kinderontvoering / onttrokken (houden) van een minderjarige aan het wettig over hem gesteld gezag tussen 12 maart 2015 en 9 december 2015 te Groningen.
Op vrijdag 13 maart 2015 heb ik aangifte gedaan ter zake het onttrekken van een
minderjarige, beneden de leeftijd van twaalf, aan het wettig over hem gesteld gezag. Later werden twee aanvullingen gedaan op die aangifte. De aangifte deed ik tegen mijn ex-vrouw [verdachte]. Zij heeft op 12 maart 2015 onze minderjarige zoon [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2006 tegen mijn wil naar Nigeria gebracht. [slachtoffer 1] is nog steeds in Nigeria.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van nader verhoor aangever van Politie Noord-Nederland d.d. 13 april 2016, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Bij de zitting van het gerechtshof in maart 2016 heeft moeder verklaard dat zij alleen, d.w.z. zonder [slachtoffer 1], naar Nederland is teruggekeerd en dat zij [slachtoffer 1] in Nigeria heeft achtergelaten. [slachtoffer 1] verblijft op dit moment, medio april 2016, al meer dan een jaar in Nigeria.
4. Een schriftelijk bescheid d.d. 21 september 2016, te weten een aanvulling op de aangifte van 9 december 2015 opgenomen op pagina 57 e.v. van het dossier met nummer 2015374110 d.d. 31 oktober 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
18 mei 2016:
Ik kreeg op 18 mei 2016 een WhatsApp bericht waaruit zou moeten blijken dat [slachtoffer 1] al in 2015 is ingeschreven op een school in Badagry.
21 september 2016:
Moeder laat mij nog steeds onwetend over waar [slachtoffer 1] woont.
5. Een Uittreksel Gezagsregister d.d. 5 april 2016 opgenomen op pagina 52 van voornoemd dossier inhoudende voor zover van belang:
Op 2 april 2015 is [slachtoffer 2] bij beslissing van de rechtbank Noord-Nederland belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [slachtoffer 1] geboren [geboortedatum] 2006 te Lagos Nigeria.
Op 16 maart 2015 is [slachtoffer 1] bij beslissing van de rechtbank Noord-Nederland onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord.
Op 26 januari 2016 is de ondertoezichtstelling van [slachtoffer 1] bij beslissing van de rechtbank Noord-Nederland verlengd tot 31 maart 2016.
6. Een schriftelijk bescheid d.d. 9 juli 2018 te weten een aanvulling op de aangifte op 9 december 2015 gericht aan het openbaar ministerie, voor zover van belang inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
Het contact met [slachtoffer 1] is sporadisch. Het beperkt zich tot incidentele telefoontjes. De oudere broer van [slachtoffer 1] vraagt hem dan wanneer hij terugkomt. [slachtoffer 1] reactie is dat hij in Nigeria moet blijven om daar zijn middelbare school af te maken. [slachtoffer 1] mag of kan ons zelf niet bellen. Uit foto’s die moeder (de rechtbank begrijpt: [verdachte]) vorig jaar stuurde valt af te leiden dat hij inmiddels op een kostschool in Lagos verblijft.
De rechtbank stelt allereerst vast dat op onderhavige zaak het Nederlands recht van toepassing is en overweegt daartoe het volgende:
Op grond van artikel 16 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 wordt het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheden beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de minderjarige. Zoals verdachte terecht stelt is op het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheden bij de geboorte, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van de geboorte van toepassing. Indien de gewone verblijfplaats van de minderjarige vervolgens wordt verplaatst naar een andere staat, kan ingevolge artikel 16 lid 4 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 echter ook op grond van het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van de minderjarige van rechtswege ouderlijke verantwoordelijkheid ontstaan van een persoon die tot dan toe geen ouderlijke verantwoordelijkheid voor de minderjarige had.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] is van belang dat hij in Nigeria is geboren en daar een aantal maanden heeft gewoond. Ten tijde van zijn geboorte was de gewone verblijfplaats van [slachtoffer 1] derhalve in Nigeria, zodat op het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheden bij de geboorte van [slachtoffer 1] het Nigeriaanse recht van toepassing is. Vervolgens is [slachtoffer 1] met verdachte in 2007 naar Nederland gekomen, waar hij tot 12 maart 2015 heeft gewoond. Vanaf 2007 is de gewone verblijfplaats van [slachtoffer 1] dus in Nederland geweest, zodat het Nederlandse recht van toepassing is.
Op grond van artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek berust het gezag over een minderjarig kind ten tijde van het huwelijk bij beide ouders. Op het moment dat [slachtoffer 1] met verdachte naar Nederland kwam, waren verdachte en aangever [slachtoffer 2] getrouwd. Derhalve is in ieder geval door de vestiging van de gewone verblijfplaats van [slachtoffer 1] in Nederland staande het huwelijk van rechtswege gezamenlijk gezag over [slachtoffer 1] ontstaan. Uit het uittreksel gezagsregister van 5 april 2016 blijkt inmiddels dat op 2 april 2015 bij beslissing van de rechtbank Noord-Nederland [slachtoffer 2] is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige [slachtoffer 1] geboren [geboortedatum] 2006 te Lagos Nigeria.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de periode van 11 juli 2015 tot en met 9 oktober 2015 nu verdachte na 11 juli 2015 geen nieuw wilsbesluit heeft genomen met betrekking tot het onttrekken van [slachtoffer 1] aan het wettig gezag. Bovendien kon zij zijn terugkeer niet bewerkstelligen omdat zij gedetineerd was. De verdediging heeft verder vrijspraak bepleit nu niet Groningen maar Nigeria de pleegplaats is van het delict.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode willens en wetens [slachtoffer 1] aan het wettig over hem gestelde gezag onttrokken heeft gehouden. De rechtbank overweegt dat het eenhoofdig gezag bij [slachtoffer 2] (hierna de vader) berust, dat deze in Groningen woont en dat daarmee gegeven is dat de pleegplaats Groningen is, onverlet waar verdachte of [slachtoffer 1] verblijven.
Verdachte laat [slachtoffer 1] sinds 16 maart 2015 in Nigeria verblijven, zonder toestemming van de vader bij wie het eenhoofdig gezag berust. Verdachte heeft de vader lange tijd geen informatie willen verstrekken over het wel en wee van [slachtoffer 1], noch over waar hij verbleef of waar hij naar school ging. Uit de stukken blijkt dat er sporadisch contact is tussen [slachtoffer 1] en zijn vader, maar dat moeder deze contacten stuurt en regisseert door het onmogelijk te maken voor de vader en/of [slachtoffer 1] zelfstandig contact met elkaar op te nemen. Op deze wijze heeft verdachte [slachtoffer 1] volledig aan de invloedssfeer van de vader weten te onttrekken. Door [slachtoffer 1] tevens buiten de invloedsfeer van (de alstoen genoemde instelling) Jeugdbescherming Noord te houden, heeft zij tevens de uitoefening van de opgelegde ondertoezichtstelling, een gezagsbeperkende en –overnemende jeugdbeschermingsmaatregel, door (de alstoen genoemde instelling) Jeugdbescherming Noord onmogelijk gemaakt.
Het heeft in de macht van verdachte gelegen om elk moment gedurende de tenlastegelegde periode, zelfs vanuit detentie, een einde te maken aan de verboden toestand, te weten het onttrokken houden van haar zoon aan het wettig erkende gezag. Nu zij dit niet heeft gedaan heeft zij ten minste elke dag van de tenlastegelegde periode opnieuw het wilsbesluit genomen om haar zoon onttrokken te houden. De rechtbank acht hiermee het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
verdachte in de periode van 11 juli 2015 tot en met 15 maart 2017, te Groningen, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2006 te Nigeria, heeft onttrokken gehouden aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers laat verdachte die [slachtoffer 1] voortdurend verblijven (bij haar, verdachtes, familie) in Nigeria, zulks zonder toestemming van de vader van die [slachtoffer 1] en zonder toestemming van de Stichting Jeugdbescherming Noord, en buiten de invloedssfeer van de vader van die [slachtoffer 1] en van de Stichting Jeugdbescherming Noord, waardoor de uitoefening van het gezag van de vader en/het opzicht van de Stichting Jeugdbescherming Noord over die [slachtoffer 1] steeds wordt belet;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gezag/opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist. Een lange onvoorwaardelijke straf voegt niets toe en draagt niet bij aan een oplossing, namelijk [slachtoffer 1] naar Nederland krijgen. In plaats van gevangenisstraf zou eerst de mogelijkheid tot mediation onderzocht moeten worden. Helaas kan aangever niet verplicht worden mee te werken, maar de verdediging ziet een goede kans om zo de wederzijdse standpunten ter tafel te krijgen en mogelijk daardoor meer begrip voor elkaar, waardoor er geleidelijk aan een oplossing gewerkt kan worden. Verdachte lijdt, anders dan de officier van justitie doet voorkomen, wel degelijk onder de situatie. Er gaat geen dag voorbij in het huis van bewaring waarop zij niet denkt aan haar kinderen en zich afvraagt hoe het met ze gaat. Verdachte heeft uit nood gehandeld, ze zag dat het niet goed ging met haar zoon. Zij heeft [slachtoffer 1] naar een kostschool gebracht. Dit is niet per se een slechte situatie voor [slachtoffer 1]. Verdachte is vroeger zelf op een kostschool geweest en het heeft haar ver gebracht.
Door de huidige situatie komt ook de gezinssituatie met de nieuwe partner van verdachte in het gedrang.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 11-08-2017, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, is verdachte
op 9 november 2017 in hoger beroep veroordeeld ter zake van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gestelde gezag en het onttrokken houden van die minderjarige aan het gezag, te weten [slachtoffer 1]. Zij heeft daarvoor een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd gekregen. Ondanks deze veroordeling heeft verdachte geen enkel initiatief getoond om aan deze verboden situatie een einde maken, en deze onverkwikkelijke situatie duurt tot op de dag van vandaag voort. Reden voor het Openbaar Ministerie om verdachte ter zake van dit voortdurend delict opnieuw te dagvaarden.
Verdachte heeft op 12 maart 2015 haar zoon [slachtoffer 1], die op dat moment 8 jaar was, laten afreizen naar Nigeria, zonder toestemming van de vader van [slachtoffer 1] met wie zij op dat moment nog het gezamenlijk gezag had. [slachtoffer 1] is nog steeds in Nigeria. Verdachte heeft inmiddels geen gezag meer over [slachtoffer 1].
Verdachte heeft van meet af aan de bedoeling gehad [slachtoffer 1] in Nigeria te laten verblijven. Ter terechtzitting heeft zij daarover verklaard dat zij van mening is dat [slachtoffer 1] destijds in nood verkeerde en dat zij hem tijdelijk uit een benarde situatie moest halen. Uit het dossier blijkt echter dat [slachtoffer 1] bij aankomst al verwacht werd op een school aldaar. Verdachte heeft ook verklaard dat het de bedoeling is dat [slachtoffer 1] zijn middelbare school in Nigeria afmaakt. De rechtbank maakt daaruit op dat verdachte niet de intentie heeft aan deze verboden toestand een einde te maken. Integendeel, verdachte is juist diverse procedures gestart, zowel in Nederland als in Nigeria, met als kennelijk doel het verblijf van [slachtoffer 1] in Nigeria te bestendigen. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard dat zij wel degelijk oog heeft voor de onwenselijkheid van de situatie die zij heeft gecreëerd, maar uit haar handelswijze blijkt het tegenovergestelde. Verdachte heeft ter terechtzitting geen enkel begrip getoond voor de gevoelens van anderen dan zijzelf en haar huidige gezin. Verdachte heeft het recht op familieleven van [slachtoffer 1], zijn broers en zijn vader op grove wijze geschonden. Dat de abrupte scheiding en het laten voortduren daarvan een enorme impact heeft gehad op [slachtoffer 1], zijn vader en zijn broers lijkt haar nauwelijks te deren. Verdachte volhardt halsstarrig in haar visie en interpretatie van haar handelen en lijkt vooral verontwaardigd te zijn over de wijze waarop zijzelf behandeld wordt binnen het rechtssysteem van het land waar zij verkiest te verblijven. De reclassering zegt daarover in haar rapport dat verdachte mogelijk enig gebrek aan zelfinzicht heeft.
Verdachte heeft gesteld dat er voor haar weinig mogelijkheden zijn om vanuit detentie een einde te maken aan de situatie. Dit verweer bevreemdt de rechtbank daar verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij wel in staat is vanuit het huis van bewaring een juridische adviespraktijk te bestieren en daartoe bijvoorbeeld over een eigen laptop als communicatiemiddel beschikt. Zij is dus niet verstoken van contact met de buitenwereld, en kan op elk moment de terugkeer van [slachtoffer 1] in gang zetten.
Het Openbaar Ministerie heeft op verschillende momenten getracht verdachte te bewegen een einde te maken aan de verboden situatie door toe te zeggen, dat in geval van medewerking aan het laten terugkeren van [slachtoffer 1], met deze medewerking rekening gehouden zal worden in de door haar te vorderen strafmaat. Verdachte lijkt niet te beseffen dat haar op deze wijze een handreiking werd gedaan, en dat het bij alle betrokken overheidsinstanties in hun wijze van aanpak redengevend is de terugkeer van [slachtoffer 1] te bespoedigen, anders dan verdachte meent door te klagen dat men er slechts op uit lijkt te zijn haar persoonlijk dwars te zitten, waarbij ze discriminatoire redenen ten tonele voert, als gender en huidskleur.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, en de persoon van verdachte (waaronder haar onverzettelijke houding tijdens dit proces) acht de rechtbank geen termen aanwezig voor een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank acht daarom een langdurige gevangenisstraf passend en geboden. Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van drie jaren

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.J. Holsink, voorzitter, mr. O.J. Bosker en
mr. M.W.B. Venema, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 november 2018.