ECLI:NL:RBNNE:2018:5267

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
18/840024-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige verdachte voor erfvredebreuk en belediging van politieagenten

Op 20 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een minderjarige verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder erfvredebreuk en belediging van politieagenten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen van een voormalig zwembad en heeft twee politieagenten beledigd door in hun richting te spugen en hen 'kankeridioten' te noemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 oktober 2017 en 25 februari 2018 de feiten heeft gepleegd. Tijdens de zitting op 6 december 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. Flach, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld in het licht van de Salduz-jurisprudentie, maar heeft geoordeeld dat er geen grond was om de officier niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte gewogen en kwam tot de conclusie dat de feiten 1 en 2 niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken. Voor feit 4, de belediging van de politie, is de verklaring van de verdachte uitgesloten van bewijs vanwege een vormverzuim, maar de overige bewijsmiddelen waren voldoende voor een veroordeling.

De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. Uiteindelijk is een werkstraf van 40 uren opgelegd, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende informatie was om de schade te beoordelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840024-18
ter berechting gevoegde parketnummers 18/257855-17 en 18/038660-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 20 december 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 december 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 maart 2018 te Uithuizen, (althans) in de gemeente Eemsmond,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (ten overstaan van) die [slachtoffer 1] een (opengeklapt) (zak)mes te tonen en/of dit/een (opengeklapt) (zak)mes hoog en/of naast zijn, verdachtes, hoofd
opgeheven (met de punt) in de richting van die [slachtoffer 1] te houden en/of aan die
[slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen:"Als je nu niet op houdt mij uit te dagen, steek ik dat mes in je ribben.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2018 te Uithuizen, (althans) in de gemeente Eemsmond, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (ten overstaan van) die [slachtoffer 2] een (opengeklapt) (zak)mes te
tonen en/of dit/een (opengeklapt) (zak)mes in de richting van die [slachtoffer 2] te houden en/of aan die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Nog 1 keer, nog 1 keer, en ik steek je helemaal neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. (18.257855.17)
hij op of omstreeks 1 oktober 2017 te Uithuizen, (althans) in de gemeente Eemsmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [straatnaam] bij [slachtoffer 3], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
4. (18.038660.18)
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Uithuizen, (althans) in de gemeente Eemsmond, opzettelijk (een) ambtena(a)r(en),te weten [slachtoffer 4], hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland en/of [slachtoffer 5], aspirant van politie eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun het woord "kankeridioten" toe te voegen, althans een woord van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door (meermalen) in de richting van die [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] te spugen, althans (telkens) een feitelijkheid van gelijke beledigende aard.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie ter zake feit 4

Namens verdachte is ter zake feit 4 primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake is van schending van de Salduz-jurisprudentie.
De officier van justitie heeft gesteld dat de belangen van verdachte weliswaar zijn geschaad omdat hij geen consultatiebijstand van een advocaat heeft gehad, maar nu de belangen van verdachte niet opzettelijk zijn veronachtzaamd, kan geen sprake zijn van niet-ontvankelijkheid.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake kan zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
In uitzonderlijke situaties is niet-ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk stelsel in de kern wordt geraakt.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad naar aanleiding van de uitspraken van het Europese Hof inzake Salduz en Panovits geldt een aanspraak op rechtsbijstand die inhoudt dat een verdachte de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie met betrekking tot betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen (recht op consultatie). Dit geldt temeer voor een minderjarige verdachte omdat ingevolge artikel 489 Wetboek van Strafvordering (Sv) aan een minderjarige verdachte een ongeclausuleerd recht toekomt op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor en tevens op bijstand van een raadsman of een andere vertrouwens-persoon tijdens het verhoor. Als een aangehouden jeugdige verdachte niet of niet binnen redelijke grenzen gelegenheid is geboden van dit recht gebruik te maken, zoals hier het geval is, levert dat een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op. Er bestaat echter geen grond om de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte ter zake feit 4, nu niet gemotiveerd is gesteld, noch is gebleken dat vanwege het vastgestelde verzuim doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk ter zake feit 4.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [getuige] weliswaar niet één op één overeenkomen, maar dat uit deze verklaringen wel volgt dat verdachte met een mes voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gestaan en de ten laste gelegde woorden heeft geuit. Er is geen reden waarom deze drie jongens zouden liegen en op die wijze wraak zouden willen nemen tegen verdachte. Daartegenover staat dat verdachte een aantal uren de tijd heeft gehad om met zijn vrienden hun verhaal af te stemmen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het huidige dossier ten aanzien van deze feiten overtuigend bewijs ontbreekt. Verdachte ontkent [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met een mes te hebben bedreigd, terwijl de verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [getuige] in het geheel niet op elkaar aansluiten. Deze drie jongens hebben er een verhaal van gemaakt om wraak te nemen op verdachte. Hun verklaringen zijn daarom onbetrouwbaar.
De raadsvrouw heeft gesteld dat het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw subsidiair gesteld dat het feit kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
vrijspraak feiten 1 en 2
Met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door de politie niet volledig is geweest. Op basis van de stukken die zich nu in het dossier bevinden, heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] met een mes heeft bedreigd. Verdachte heeft van meet af aan stellig ontkend, bij verdachte is geen mes aangetroffen en de verklaringen van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [getuige] zijn niet consistent. Het had voor de hand gelegen, onder meer, om de vader van [slachtoffer 2] als getuige te horen. Omdat de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen acht, moet verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.
bewijsuitsluiting met betrekking tot feit 4
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat er met betrekking tot feit 4 sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank zal daarom de verklaring die verdachte op 25 februari 2018 heeft afgelegd zonder dat voorafgaand aan het verhoor een advocaat is geraadpleegd, van het bewijs uitsluiten.
Deze bewijsuitsluiting leidt echter niet tot het oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat uit de overige bewijsmiddelen wettig en overtuigend volgt dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
de bewijsmiddelen
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, Sv nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 december 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 oktober 2017,
opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017260583 d.d. 17 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3].
Ten aanzien van feit 4 past de rechtbank de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 6 december 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb één keer op de grond gespuugd. Daarbij heb ik 'tfoe' gezegd. Ik weet dat dit beledigend is.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2018, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018047390 d.d. 5 maart 2018, inhoudende als relaas van verbalisanten [slachtoffer 4], hoofdagent, en [slachtoffer 5], aspirant:
Op 25 februari 2018 waren wij belast met de noodhulp in Uithuizen. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat hij wel op ons kon spugen. Hierop spuugde hij meerdere malen in onze richting. Vervolgens hoorden wij [verdachte] duidelijk 'kankeridioten' zeggen terwijl hij ons aankeek. Ook door deze uitlating voelden wij ons beledigd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
3.
hij op 1 oktober 2017 te Uithuizen, in de gemeente Eemsmond, tezamen en in vereniging
met anderen, het erf, [straatnaam] bij [slachtoffer 3] in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
4.
hij op 25 februari 2018 te Uithuizen, in de gemeente Eemsmond, opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 4], hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland en [slachtoffer 5], aspirant van politie eenheid Noord-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hun het woord "kankeridioten" toe te voegen en door meermalen in de richting van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te spugen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
3. medeplegen van in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen;
4. eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 70 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van voorarrest en de door de Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting geadviseerde voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een minimale voorwaardelijke werkstraf voor het onder 3 ten laste gelegde met een proeftijd van 1 jaar. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht, mocht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk achten, artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en verdachte geen straf op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan erfvredebreuk door met een groep jongeren het voormalige zwembad in Uithuizen binnen te dringen. Hierdoor is schade en overlast veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte twee politieagenten tijdens de uitoefening van hun werk beledigd door in hun richting te spugen en door hun 'kankeridioten' te noemen. De rechtbank neemt verdachte deze feiten kwalijk en verdachte verdient hiervoor straf.
De rechtbank heeft gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (Raad)
d.d. 14 november 2018, waarin de Raad opmerkt dat impulsiviteit, het zoeken naar spanning en het gegeven dat verdachte in groepsverband was, factoren lijken te zijn geweest die een rol hebben gespeeld bij het plegen van de feiten. De Raad heeft de rechtbank geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen onder de in het rapport geadviseerde voorwaarden. Omdat verdachte baat heeft bij de gesprekken die hij momenteel heeft met de jeugdcoach vanuit Elker, heeft de Raad ter terechtzitting geadviseerd het meewerken aan coaching als bijzondere voorwaarde toe te voegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf moet worden opgelegd van na te noemen duur. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de feiten 1 en 2 niet bewezen acht, valt de straf lager uit dan door de officier van justitie gevorderd. Aan het voorwaardelijke deel van de werkstraf zullen de voorwaarden worden verbonden zoals die door de Raad zijn geadviseerd.
De rechtbank acht een proeftijd van 1 jaar niet op zijn plaats, gelet op het 'evaluatie werkplan' van Jeugdbescherming Noord. Uit dit stuk komt naar voren dat er onlangs nog een incident is geweest en dat de school, evenals de Raad, zorgen over verdachte heeft.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.312,44 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vordering niet is onderbouwd met foto's van de schade en dat de benadeelde partij nieuw voor oud vordert. Bovendien zal het tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden om de schade nader te laten onderbouwen en uit te zoeken voor welk deel van de schade verdachte verantwoordelijk is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering moet worden verklaard, omdat er geen causaal verband is tussen de gestelde schade en de ten laste gelegde erfvredebreuk. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich met het standpunt van de officier van justitie verenigd.
Oordeel van de rechtbank
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 138, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 40 uren.De werkstraf moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 20 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende en door de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te bepalen periode meldt bij de jeugdreclassering en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan coaching;
3. dat de veroordeelde meewerkt aan de geïndiceerde hulp.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling hechtenis.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Baluah, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. O.J. Bosker en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door A.W. ten Have-Imminga, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.