ECLI:NL:RBNNE:2018:5345

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
18/930209-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in verband met brandstichting

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde die eerder was geplaatst in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank behandelde een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met negen maanden. De behandeling vond plaats op 11 december 2018, waarbij de veroordeelde, zijn raadsman mr. W.M. Bierens, de officier van justitie mr. D. Roggen en deskundige R.H.F. Cambridge aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante stukken, waaronder adviezen van deskundigen, in overweging genomen.

De veroordeelde was eerder veroordeeld voor opzettelijk brandstichten en had een PIJ-maatregel opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel moest worden verlengd om de veiligheid van anderen te waarborgen en om de ontwikkeling van de veroordeelde te bevorderen. De deskundigen gaven aan dat de veroordeelde lijdt aan een combinatie van psychische problemen, waaronder borderline problematiek en zwakbegaafdheid, en dat een voortzetting van de behandeling noodzakelijk was. De rechtbank constateerde dat er geen geschikte vervolginstelling was gevonden voor de veroordeelde, wat de situatie bemoeilijkte.

Uiteindelijk besloot de rechtbank de termijn van de maatregel met vijf maanden te verlengen, in plaats van de gevorderde negen maanden, en drong aan op een spoedige plaatsing in een geschikte instelling. De rechtbank benadrukte het belang van een goede behandeling en resocialisatie van de veroordeelde, en dat de situatie van de veroordeelde opnieuw beoordeeld zou moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930209-13
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2018 op een vordering van de officier van justitie strekkende tot verlenging van de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende [woonadres] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van de veroordeelde zal verlengen met negen maanden.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2018, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsman mr. W.M. Bierens, de officier van justitie mr. D. Roggen en de heer R.H.F. Cambridge als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 23 oktober 2018 (hierna: verlengingsadvies), van het behandelteam van de inrichting waar de veroordeelde is geplaatst, alsmede de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
De rechtbank heeft voorts gelet op de adviezen als bedoeld in artikel 77t lid 2 juncto 77s lid 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), opgemaakt door H.A. Gerritsen, psychiater en
D.W.M. Kragt, GZ-psycholoog, beiden niet verbonden aan de instelling waar de veroordeelde verblijft.

Motivering

De opgelegde maatregel
Bij vonnis van 3 september 2013 heeft deze rechtbank veroordeelde wegens opzettelijk brandstichten, meermalen gepleegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd (PIJ-maatregel).
De maatregel is aangevangen op 18 september 2013 en laatstelijk op 2 mei 2018 verlengd met negen maanden.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen te verlengen met negen maanden (tot einde van de periode waarvoor deze maatregel kan worden verlengd). In het verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Bij veroordeelde is sprake van borderline coping of dynamiek, maar deze is te beperkt om te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel. Feitelijk functioneert veroordeelde op verstandelijk beperkt niveau. Door zijn hoge verbale en performale intelligentie wordt hij vaak overschat. De overschatting leidt tot overvraging en de overvraging leidt bij hem tot gezichtsverlies met een paniekreactie als gevolg. De paniekreactie uit zich in zelfbeschadigend gedrag, waarbij ook kan worden gedacht aan obsessieve dwanghandelingen.
Na de laatste verlenging heeft veroordeelde wel enige ontwikkeling doorgemaakt. Hij is beter in contact en laat zich aansturen. De ernstige zelfbeschadigende gedragingen die de vorige periode veelvuldig werden waargenomen, zijn de afgelopen periode minder geworden. Wel heeft hij in de afgelopen korte behandeltermijn nog diverse terugvalmomenten gehad. Deze gedragingen waren minder ernstig dan voorheen, maar wel genoeg reden om hem terug te plaatsen op de instroomafdeling van de instelling.
Reeds bij de vorige verlengingszitting in mei 2018 werd geconstateerd dat het van belang is dat veroordeelde zou worden doorgeplaatst naar een kliniek met voldoende specialistische expertise op het gebied van behandeling van personen met borderline persoonlijkheidsstoornis.
Gelet op zijn intelligentieprofiel zal de vervolgsetting ook expertise moeten hebben op het gebied van laag verstandelijke beperking (LVB)-problematiek, het voorstructureren van ontwikkeltaken en moet de instelling een overzichtelijke leefomgeving hebben. Behandeling van de LVB-problematiek heeft voorrang op de borderline problematiek, omdat het vermoeden bestaat dat veel van de borderline-klachten zullen verbleken op het moment dat veroordeelde in begripsmatige zin meer structuur en overzicht heeft.
Voortzetting van de lopende behandeling is nog van belang in het kader van een geleidelijke overdracht richting een vervolgkliniek. Wegens het hoge recidiverisico moet de behandeling nog steeds residentieel worden voortgezet.
Er is tot op heden nog geen geschikte vervolginstelling gevonden die het aandurft om met veroordeelde een gerichte behandeling en een uitstroom- en resocialisatietraject in te zetten. Ook wanneer een dergelijke kliniek is gevonden, dient er voldoende tijd te zijn om zorgvuldig en met ruimte voor de onvermijdelijke terugvalmomenten een behandelrelatie met hem op te bouwen.
Op basis van het voorgaande is het in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde dat hij de komende tijd verder gaat werken aan de genoemde behandeldoelen. Om deze doelen te behalen heeft veroordeelde tot einde van de termijn van de PIJ-maatregel nodig.
De deskundige de heer R.H.F. Cambridge heeft tijdens de zitting het advies van de instelling bevestigd en nader toegelicht. Hij heeft daarbij aangegeven dat er nog steeds geen andere instelling is gevonden die bereid is om veroordeelde op te nemen. De plaatsing geschiedt via het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: het ministerie) en kan daarom alleen plaatsvinden binnen een instelling (zorgaanbieder) met wie het ministerie een zorgcontract heeft. Het is nog onduidelijk of het ministerie een passende vervolginstelling zal vinden voordat de termijn van de PIJ-maatregel is verlopen.
De adviezen van de deskundigen ex. artikel 77t lid 2 juncto 77s lid 2, Sr
In het door deskundige H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, op 31 oktober 2018 opgemaakte rapport wordt geadviseerd de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met de nog resterende termijn van negen maanden te verlengen. Het advies houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven.
Veroordeelde lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van verslavingsproblematiek en een persisterende depressieve stoornis. De verslavingsproblematiek bestaande uit het gebruik van alcohol en cannabis is door de gereguleerde omgeving in remissie. Ook is bij veroordeelde sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Als de PIJ-maatregel nu wordt opgeheven en veroordeelde niet langer kan terugvallen op professionele behandeling/begeleiding, wordt de kans op herhaling zowel op de korte termijn als op de lange termijn als hoog ingeschat. De verwachting is dat veroordeelde dan snel somber wordt en zichzelf als sterk negatief beleeft. Daarnaast zal hij de gevoelens van boosheid, verdriet en teleurstelling niet kunnen verdragen en van daaruit ofwel zichzelf ernstig beschadigen of suïcidepogingen doen dan wel brandstichten om zo zijn emoties te kunnen reguleren. Binnen een gesloten justitiële jeugdinrichting wordt de kans op herhaling van brandstichting als laag geschat.
De behandelresultaten zijn tot nu toe beperkt gebleven. Er wordt gepleit voor een andere behandellijn waarin beheersing van het ernstig destructieve gedrag en psychotherapie hand in hand gaan. Bovendien moet meer beroep worden gedaan op zowel de verantwoordelijkheid als de krachtige kanten van veroordeelde. Hierin is het leren herkennen en verwoorden van emoties van wezenlijk belang. Het is essentieel dat veroordeelde niet wordt overvraagd en dat zijn ouders intensief bij de behandeling worden betrokken. Ook de indexdelicten moeten meer in de behandeling worden betrokken. Gezien de zeer complexe problematiek van veroordeelde stelt de deskundige voor om de behandeling voort te zetten in [behandelcentrum] .
Ook in het door de deskundige D.W.M. Kragt, psycholoog, op 29 oktober 2018 opgemaakte rapport wordt geadviseerd de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met de nog resterende termijn te verlengen. De psycholoog deelt in grote lijnen de conclusies en het advies van de psychiater.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met negen maanden.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
Veroordeelde en zijn raadsman hebben zich verzet tegen een verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met negen maanden. De raadsman heeft verzocht de maatregel gedurende een kortere periode te verlengen, zodat via een BOPZ-traject kan worden geregeld dat veroordeelde de nodige zorg en behandeling kan krijgen. Via die weg kan veroordeelde dan ook in Drenthe worden geplaatst, waar hij dicht bij zijn familie kan zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de in het onderliggende vonnis voorkomende bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de opgelegde straf en maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat het evident is dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting, meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd. Verlenging van de maatregel is daarnaast in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van veroordeelde.
Met betrekking tot de verlengingstermijn overweegt de rechtbank dat reeds tijdens de verlengingszitting in mei 2018 naar voren is gekomen dat veroordeelde in een andere (vervolg)instelling zou moeten worden geplaatst. De deskundige die toen ter zitting is verschenen heeft toen aangegeven dat veroordeelde op korte termijn naar een vervolginstelling zou gaan waar het resocialisatietraject kon worden gestart. De rechtbank constateert dat na deze zitting geen enkele verandering heeft plaatsgevonden in de situatie van veroordeelde, omdat met name benaderde vervolginstellingen niet bereid waren om veroordeelde op te nemen en te behandelen. Veroordeelde verblijft nog steeds in [behandelcentrum] in afwachting van plaatsing in een vervolginstelling. De rechtbank acht deze situatie onacceptabel en dringt er met klem bij [behandelcentrum] en met name de vervolginstellingen, die in staat moeten worden geacht verdachte de voor hem geëigende behandeling te geven, op aan ervoor te zorgen dat veroordeelde zo spoedig mogelijk in een geschikte instelling wordt geplaatst waar hij gedurende het restant van de PIJ-periode verder kan worden behandeld en het resocialisatietraject kan aanvangen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het van belang om een vinger aan de pols te houden en het verloop van de behandeling en resocialisatie op korte termijn opnieuw te beoordelen.
De rechtbank zal de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van veroordeelde daarom met vijf maanden verlengen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van veroordeelde met vijf maanden.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. H.H.A. Fransen en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. D.M.A. Jansen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 december 2018.
Mrs. M.A.A. van Capelle en M. van den Steenhoven zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.