ECLI:NL:RBNNE:2018:5447

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
7385870 VZ VERZ 18-47
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging ontruimingstermijn en wanbetaling in huurovereenkomst

Op 17 december 2018 vond een zitting plaats in de Rechtbank Noord-Nederland, waar de kantonrechter mr. E.Th.M. Zwart-Sneek de verzoekschriftprocedure behandelde tussen [A] en [B]. [A] verzocht om verlenging van de ontruimingstermijn van de bedrijfsruimte tot 1 februari 2019, terwijl [B] zich beriep op wanbetaling door [A]. De huurovereenkomst tussen partijen was geëindigd op 1 oktober 2018, maar de ontruiming had nog niet plaatsgevonden. [A] stelde dat hij door medische omstandigheden en tijdgebrek niet in staat was om de bedrijfsruimte te ontruimen. [B] voerde aan dat [A] huurtermijnen onbetaald had gelaten en dat zijn belangen niet ernstiger geschaad zouden worden door ontruiming dan die van [A] bij voortzetting van het gebruik van de ruimte.

De kantonrechter overwoog dat de huurovereenkomst tijdig was opgezegd en dat er sprake was van een huurachterstand van € 763,61. [A] had niet de bereidheid getoond om een gebruiksvergoeding te betalen en er was onvoldoende vertrouwen dat hij de ontruiming tijdig zou uitvoeren. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van wanbetaling in de zin van artikel 7:212 BW, waardoor het verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn werd afgewezen. De kantonrechter stelde het tijdstip van ontruiming vast op 3 dagen na betekening van de beschikking en bepaalde de gebruiksvergoeding op € 506,68 per maand. Tevens werd [A] veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 400,00 voor de gemachtigde van [B].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 7385870 VZ VERZ 18-47
Proces-verbaal van de zitting van 17 december 2018 in de verzoekschriftprocedure tussen:

[A] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het verzoek,
verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. B. Korvemaker,
en

[B] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het verzoek,
verzoeker in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J.C. Croes,
Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.
De zitting wordt gehouden ter behandeling van een verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn tot 1 februari 2019 en een voorwaardelijk tegenverzoek tot het stellen van zekerheid voor de betaling van de huurachterstand en vaststelling van het tijdstip van ontruiming in geval van toewijzing van het verzoek. De behandeling vindt plaats ten overstaan van mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, bijgestaan door mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
Na uitroeping van de zaak blijken te zijn verschenen:
- [A] ,
- de heer mr. B. Korvemaker,
- [B] ,
- de heer mr. J.C. Croes.
De kantonrechter opent de zitting.
Partijen geven ter zitting een toelichting op het verzoek en het tegenverzoek en verstrekken inlichtingen op vragen van de kantonrechter. Kort samengevat en zakelijk weergegeven komen de toelichtingen neer op het volgende. Tussen [A] als huurder en [B] als verhuurder was tot 1 oktober 2018 een huurovereenkomst van kracht met betrekking tot bedrijfsruimte in een bedrijfspand op het Bedrijven Centrum Dronryp, zoals nader omschreven in de door partijen op 19 september 2017 getekende huurovereenkomst. De huurovereenkomst is per 1 oktober 2018 geëindigd, maar ontruiming van de bedrijfsruimte heeft nog niet plaatsgevonden. [A] stelt dat hij wegens medische omstandigheden, tijdgebrek en wegens gebrek aan hulp niet in staat is om de bedrijfsruimte op korte termijn te ontruimen. Hij verzoekt daarom om verlenging van de wettelijk geldende ontruimingstermijn tot 1 februari 2019. [B] beroept zich op wanbetaling aan de zijde van [A] , die een aantal huurtermijnen en de gebruiksvergoeding vanaf 1 oktober 2018 onbetaald heeft gelaten. [B] is voorts van mening dat de belangen van [A] door ontruiming niet ernstiger worden geschaad dan de belangen van [B] bij voortzetting van het gebruik van de bedrijfsruimte door [A] .
Alle partijen ter zitting zijn verschenen zodat aan de voorwaarden voor het geven van een mondelinge beschikking is voldaan. De kantonrechter doet vervolgens - na een korte schorsing van de zitting - mondeling uitspraak en overweegt als volgt.
Vast staat dat de huurovereenkomst tussen partijen door [B] tijdig is opgezegd per
1 oktober 2018 en dat de ontruiming van de bedrijfsruimte door [B] tijdig is aangezegd.
Vast staat eveneens dat er tot 1 oktober 2018 voor wat betreft 'bedrijfsruimte 2' sprake is van een huurachterstand van € 763,61 en dat er vanaf 1 oktober 2018 geen enkele gebruiksvergoeding door [A] aan [B] is betaald. Daarmee is sprake van een serieuze tekortkoming in de zin van artikel 7:212 BW aan de zijde van [A] .
Ten aanzien van de stelling van [A] dat hij thans geen tijd heeft om te ontruimen vanwege zijn gezondheid en dat hij dat vanaf half januari wel denkt te kunnen doen overweegt de kantonrechter het volgende. De kantonrechter heeft onvoldoende vertrouwen dat die ontruiming half januari daadwerkelijk ter hand zal worden genomen. Daarbij heeft [A] niet de bereidheid getoond om in ieder geval tot dat moment een gebruiksvergoeding te betalen. Voorts is niet gebleken dat het inschakelen van een derde bij de ontruiming geen soelaas zou kunnen bieden. De kosten daarvoor dient [A] als huurder redelijkerwijs voor zijn rekening te nemen. Tot slot heeft [A] ter zitting verklaard dat hij zijn bedrijf niet langer voortzet en is ook anderszins niet gebleken dat ontruiming op korte termijn onredelijk bezwarend is voor [A] .
De kantonrechter komt daarmee tot de conclusie dat sprake is van een situatie als omschreven in artikel 7:230a lid 4 BW, namelijk een zodanige wanbetaling dat van [B] niet gevergd kan worden dat [A] langer recht op gebruik van de bedrijfsruimte behoudt. Het verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn zal daarom worden afgewezen.
Voor wat betreft de te betalen gebruiksvergoeding over de periode vanaf einde huurovereenkomst tot ontruiming overweegt de kantonrechter het volgende. Niet wordt betwist dat [A] (behalve van de bedrijfsruimte op de begane grond) ook gebruik maakt van 75 m² ruimte op de bovenverdieping. De huurovereenkomst vermeldt dat daarvoor € 15,00 per m² betaald moet worden. De kantonrechter stelt voorts vast dat bij brief van 15 maart 2018 ook het recht op gebruik van de bovenverdieping is opgezegd. In het geheel van deze omstandigheden ziet de kantonrechter aanleiding om bij het bepalen van de gebruiksvergoeding - nu partijen het daarover niet eens zijn - met het gebruik van de bovenverdieping rekening te houden.
Gelet op de afwijzing van het verzoek van [A] komt de kantonrechter niet toe aan een beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde tegenverzoeken.

De beslissing:

De kantonrechter:
1. wijst het verzoek van [A] af;
2. stelt het tijdstip van ontruiming van de bedrijfsruimte vast op 3 dagen na betekening van deze mondelinge beschikking, hetgeen betekent dat [A] de door hem gebruikte bedrijfsruimte binnen die termijn dient te verlaten en te ontruimen en in de oorspronkelijke, onbeschadigde en schone staat dient op te leveren, onder afgifte van de sleutels aan [B] ;
3. stelt vast dat partijen het niet eens zijn over de hoogte van de door [A] verschuldigde gebruiksvergoeding gedurende de termijn van 1 oktober 2018 tot aan de datum van ontruiming en stelt die vergoeding vast op een bedrag van (€ 393,25 +
€ 113,43 =) € 506,68 per maand;
4. veroordeelt [A] in de kosten van de onderhavige procedure, aan de zijde van [B] vastgesteld op € 400,00 voor salaris gemachtigde.
De kantonrechter sluit de zitting.
Waarvan proces-verbaal,