ECLI:NL:RBNNE:2018:553

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
18/830145-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 15 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1988, werd schuldig bevonden aan het steken van een slachtoffer op 13 april 2016 in Loppersum. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet meerdere keren met een scherp voorwerp op het hoofd en lichaam van het slachtoffer heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege schending van de redelijke termijn voor strafvervolging en het ontbreken van een doventolk tijdens verhoren. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen sprake was van een schending van de goede procesorde. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar verwierp de alternatieve scenario's van de verdediging als ongeloofwaardig. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 452 dagen, waarvan 450 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van €3824,49, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830145-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.H. Haarsma, advocaat te Paterswolde. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 13 april 2016 te ' [pleegplaats] , gemeente Loppersum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp meerdere
malen, althans eenmaal, op/in het hoofd en/of lichaam en/of hand heeft
gestoken, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 april 2016 te ' [pleegplaats] , gemeente Loppersum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp meerdere
malen, althans eenmaal, op/in het hoofd en/of lichaam en/of hand heeft
gestoken, althans geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 13 april 2016 te ' [pleegplaats] , gemeente Loppersum, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp
meerdere malen, althans eenmaal, op/in het hoofd en/of lichaam en/of hand te
steken en/of te raken;

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van de belangen van verdachte. Zij heeft daartoe aangevoerd dat in casu sprake is van een verdenking van bijna twee jaar geleden, hetgeen een schending van de redelijke termijn voor strafvervolging ex artikel 6 lid 1 EVRM betreft. Hierbij komt dat de goede procesorde is geschonden door het meermalen horen van verdachte zonder een doventolk.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zicht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ernstige schending van de goede procesorde en dat het openbaar ministerie naar haar mening ontvankelijk is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. In uitzonderlijke situaties is de niet-ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk stelsel in de kern wordt geraakt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Ten aanzien van het eerste onderdeel van het verweer maakt de rechtbank uit het dossier op dat het ten laste gelegde een gebeurtenis betreft op 13 april 2016, waarna het enige tijd heeft geduurd voordat verdachte duidelijk werd waarvoor zij gedagvaard zou worden. Vervolgens zou de inhoudelijke behandeling op 29 september 2017 plaatsvinden, hetgeen geen doorgang heeft kunnen vinden nu de tolk gebarentaal ziek was en er op zo korte termijn geen vervanging geregeld kon worden. De inhoudelijke behandeling heeft op 1 februari 2018 plaatsgehad, hetgeen maakt dat thans nog geen sprake is van een schending van de redelijke termijn voor strafvervolging, nog daargelaten dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet de consequentie is die wordt verbonden aan een undue delay.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van het verweer heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte niet op alle momenten bij de politie/hulp officier van justitie is bijgestaan door een tolk gebarentaal (zie proces-verbaal van aanhouding, voorgeleiding, bevindingen en verhoor respectievelijk op de pagina's 12, 15, 65 en 68). De personen die met verdachte in gesprek waren hebben wel gesignaleerd dat verdachte slechthorend/doof is. De rechtbank maakt op uit de verslaglegging dat er ondanks dat er geen tolk gebarentaal aanwezig was, wel andere maatregelen zijn genomen zodat gecommuniceerd kon worden met verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte wel is bijgestaan door een tolk bij de toetsing van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris, de daarop volgende verhoren bij de politie, evenals bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting. Voornoemde maakt dat naar het oordeel van de rechtbank in casu geen sprake is van een schending van de goede procesorde waar niet-ontvankelijkheid op dient te volgen. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd en heeft daarvoor verwezen naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Voorts heeft zij aangevoerd dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario onvoldoende steun vindt in objectieve bewijsmiddelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er niet voldoende objectief en redengevend bewijsmateriaal in het procesdossier zit om tot een veroordeling te kunnen komen.
De lezingen van verdachte en aangeefster staat lijnrecht tegenover elkaar. Het is onduidelijk wat er, tijdens het handgemeen, heeft plaatsgevonden. Volgens verdachte heeft aangeefster, nadat zij een glas water had gehaald, haar aangevallen met een mes. Verdachte heeft zich moeten verdedigen waardoor aangeefster waarschijnlijk gewond is geraakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt enkel dat er een handgemeen heeft plaatsgevonden. Er is niet gebleken wanneer en waarmee het letsel zou zijn aangebracht. Het wapen ontbreekt.
Het opzettelijk pogen aangeefster te doden kan niet bewezen worden verklaard wegens het ontbreken van opzet danwel voorwaardelijk opzet. De vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet kan niet worden beantwoord nu niet is vast te stellen wat de precieze omstandigheden van het geval zijn geweest.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het ontstane letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Voorts heeft de raadsvrouw ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat het opzet gericht dient te zijn op het gevolg, hetgeen volgens de verdediging in casu niet blijkt uit de gedragingen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 februari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 13 april 2016 ben ik naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Ik wilde met haar praten over de breuk tussen mij en [naam] . Zij heeft mij binnengelaten en wij hebben daar een worsteling gehad.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2016, opgenomen op pagina 24 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100 2016106029 d.d. 7 juni 2016, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Ik doe aangifte van poging doodslag dan wel zware mishandeling. Ik ben gestoken in mijn hoofd door [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanvullend verhoor d.d. 14 april 2016, opgenomen op pagina 26 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Gisteravond, woensdag 13 april 2016, omstreeks 21:30 uur was ik aanwezig in mijn woning in ' [pleegplaats] . Ik opende de voordeur en zag dat [verdachte] voor de deur stond ik heb haar binnen uitgenodigd. We hebben een kort gesprek gehad. Ineens dook [verdachte] boven op mij. Ik had zelf mijn glas water vast en ik zie [verdachte] met duivelse ogen op mij afkomen. [verdachte] stormde op mij af en begon op mij in te hakken. Ik probeerde mij zo goed als het kon af te weren, gelukkig stond ik vlakbij de achterdeur van de keuken, welke naar de achtertuin leidt. Ik heb de deur geopend en ben naar buiten gerend. Ik stormde naar buiten en zag dat [verdachte] achter mij aankwam. Ik zag dat [verdachte] een bovenhandse hakkende beweging maakte richting mijn lichaam. [verdachte] raakte mij op mijn schouder, sleutelbeen en achterhoofd. Dat ik op mijn achterhoofd werd geraakt is waarschijnlijk gebeurd toen ik mij omdraaide om de buitendeur te openen om weg te vluchten. Ik voelde eerst geen pijn, pas toen ik ging rennen voelde ik een hevige pijn aan mijn hoofd. Ik zag wel dat ik verwondingen had aan mijn hand en ik voelde een hevige pijn aan mijn rechterschouder.
4. Een geneeskundige verklaring, op 20 april 2016 opgemaakt en ondertekend door A. de Niet, arts-assistent, opgenomen op pagina 89 van voornoemd dossier voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:.
Medische informatie betreffende: [slachtoffer] , [geboortedatum] 1981
Omschrijving van het letsel
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Oppervlakkige verwondingen: aangezicht, achterhoofd 2x, borstkas 2x, linkerhand 2x, linker bovenarm, rechter schouder diepe verwonding tot op gewricht.
Wat kunt u zeggen over de aard van de verwondingen?
Snijverwondingen
Wat kunt u zeggen over de diepte van de verwondingen?
Meesten oppervlakkig, rechter schouder diep.
4. Een geneeskundige verklaring, op 20 april 2016 opgemaakt en ondertekend door J. Broer, forensisch arts KNMG, opgenomen op pagina 91 van voornoemd dossier voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer]
Opgegeven toedracht Onverwacht is de ex-partner op haar gaan inslaan. SO heeft niet gezien of en wat de verdachte in haar hand had. Ze voelde pijn aan haar hoofd en zou haar eigen woning uit gevlucht naar de woning van een bekende. Toen bleek dat ze onder het bloed zat.
SEH diagnose Op haar hoofd, hals, gezicht, schouders en linkerhand zijn open huidletsels behandeld.
Vermoeden van blijvende beperking van fysieke functies, nee
Schatting duur verdere genezing zichtbare letsels, 2 weken
Schatting duur verdere genezing overige letsels, 2 weken
Past het letsel bij de opgegeven toedracht, goed
Omdat het letsel op de linker hand kan passen bij afweerletsel. De letsels op het achterhoofd
kan passen bij afweer letsel. Het letsel op de voorzijde van de borst links, borst rechts en
bovenarm rechts kan passen doorboren van de huid door een scherp puntig voorwerp waarbij
de diepte van binnendringen iets groter is bij de letsel waar op de lager gelegen delen een
bloeduitstorting is ontstaan (zoals rechter bovenarm, borst rechts onder het sleutelbeen en de
linker bovenarm.
In TOTAAL tel ik negen afzonderlijke letsels die passen bij snij- en steekverwondingen
Letsels:
- Foto 20-4-16 behaarde hoofd ter plaatse van kruin midden achter. Past bij Snijwond
Twee oppervlakkige scheurtjes hoofdhuid 1cm lengte
Zie overzichtsfoto overzichtsfoto 1, 4e rij, 3e van rechts.
- Foto 20-4-16 1 week na ongeval; Past bij Snijwond
Behaarde hoofd achterzijde 3cm boven onderste haargrens en 4 cm naast
middenlijn/wervelkolom Zie overzichtsfoto overzicht foto 1 3e rij --> 2e van rechts.
- Gezicht voorzijde op de rechter wang 5 cm naast neusvleugel Past bij Snijwond
- Foto 13-4-16 op de dag van het ongeval. Past bij Steekwond
Overzichtsfoto 1 --> 2e rij --> 2e van links: linker hand vers letsel basis wijsvinger.
Overzichtsfoto 1 --> 2e rij --> 3e van links: linker hand litteken 2cm lang wijsvinger.
Overzichtsfoto 1 --> 3e rij --> le van links: linker hand 2 litteken 1,5 en 2cm lang aan de
basis van de wijsvinger. Deze scherp begrensde letsels
- Foto 20-4-16 1 week na ongeval; Past bij Steekwond
Zie overzichtsfoto foto 1 6e rij --> le 2e en 3e foto.
Blauw-groen-rood gekleurde plek - bloeduitstorting 4cm breed en 5cm hoog op de voorzijde
van de bovenarm. Aan de bovenzijde van de blauwe plek scherp
- Borst voorzijde links: 6cm van de middellijn en 7 cm Past bij Snijwond
-Voorzijde borst 1cm onder sleutelbeen 12 cm van de middellijn Past bij Steekwond
- scherp begrensd litteken; de opperhuid open is geweest 0,5 cm lang;
- Buitenzijde rechter schouder overzicht foto 2, 1 week na ontstaan: Past bij Steekwond
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank allereerst vast dat verdachte aangeefster bij haar woning in ' [pleegplaats] heeft opgezocht en dat zij op uitnodiging van aangeefster naar binnen is gegaan. Vanaf dat moment lopen de verklaringen van aangeefster en verdachte uiteen.
Het scenario zoals verdachte dat heeft geschetst komt er kort gezegd op neer dat verdachte door [slachtoffer] in de woning van [slachtoffer] plotseling is aangevallen met een mes.
Verdachte heeft zich naar eigen zeggen verweerd en heeft het mes af kunnen pakken, waarna [slachtoffer] het vervolgens weer van haar afpakte. Verdachte zou vervolgens de woning uit gevlucht zijn. Verdachte heeft verklaard dat de verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen waarschijnlijk zijn ontstaan bij de worsteling om het mes.
De rechtbank acht dit alternatieve scenario niet geloofwaardig.
De rechtbank constateert dat verdachte aanvankelijk ten overstaan van de politie en haar toenmalige partner heeft ontkend dat ze naar de woning van [slachtoffer] is gegaan en daar ook binnen is geweest en dat zij niet dadelijk het hierboven geschetste verhaal heeft verteld. [1] Daar komt bij dat verdachte na de gebeurtenis dadelijk heeft gedoucht, haar kleding in de wasmachine heeft gestopt en haar - kennelijk haastig gewassen - jas doordrenkt met water achter in de kast heeft gelegd. [2]
Voornoemde omstandigheden laten zich naar het oordeel van de rechtbank nauwelijks rijmen met een scenario waarin verdachte juist het slachtoffer van geweld is geweest.
Daar komt bij dat de bij aangeefster onder meer op de achterzijde van het hoofd geconstateerde verwondingen passen bij het scenario dat aangeefster schetst, terwijl - anderzijds - het geheel ontbreken van (afweer)letsel bij verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet past bij verdachtes verklaring over de gebeurtenis.
Aangeefster, die kort tevoren had vernomen dat de man op wie zij verliefd was verdachte zou verlaten, had bovendien geen wel denkbaar motief om de ex-partner van die man fysiek geweld aan te doen.
De rechtbank schuift het door verdachte geopperde scenario dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden waarop het opzet van de verdachte gericht was. Op het, zoals primair ten laste gelegde beroven van het leven van [slachtoffer] , of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel danwel letsel zoals subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende naar voren gekomen om aan te nemen dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft willen beroven. Boos opzet op het primair ten laste gelegde kan derhalve niet worden bewezen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt, mede gelet op de medische verklaringen, vast dat verdachte meermalen stekende bewegingen in de richting van het hoofd en het lichaam heeft gemaakt en daarbij [slachtoffer] heeft geraakt. Naar algemene ervaringsregels bestaat bij het maken van stekende bewegingen met een scherp voorwerp in de richting van iemands hoofd de kans dat dusdanig letsel ontstaat dat de desbetreffende persoon daardoor komt te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, de hals en de bovenkant van de romp lichaamsdelen zijn die slagaders en vitale organen bevatten welke bij aantasting door een scherp voorwerp het intreden van de dood tot gevolg kunnen hebben. Echter heeft dat verdachte er niet van weerhouden om te handelen als is vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de bewezen verklaarde gedraging van verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van aangeefster dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 13 april 2016 te ' [pleegplaats] , gemeente Loppersum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp meerdere malen op/in het hoofd en/of lichaam en/of hand heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

primair: poging tot doodslag

Strafbaarheid

De verdediging heeft ten aanzien van het ten laste gelegde subsidiair aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen acht de rechtbank het alternatieve scenario dat door de verdediging is aangevoerd niet geloofwaardig en acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er voor verdachte op enig moment sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweer reeds om die reden wordt verworpen
Meer subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van het ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep dient te worden afgewezen nu er geen sprake is geweest van een van buitenaf komende drang waar verdachte geen weerstand aan had kunnen bieden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte is zelf overgegaan tot het plegen van een strafbaar feit zonder daartoe te zijn gedrongen door een van buitenkomende oorzaak.
De rechtbank vermag niet in te zien op welke wijze de verbreking van de relatie door haar partner in combinatie met de emotionele ontwikkeling en belevingswereld van verdachte in verband met haar doofheid, de schuld van verdachte aan het bewezen verklaarde geheel zou doen vervallen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met een proeftijd van 3 jaren.
Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie onder andere rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de wijze waarop het heeft plaatsgevonden, het reclasseringsrapport, alsmede de persoonlijke belangen van de aangeefster en verdachte.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt is door de raadsvrouw uiterst subsidiair bepleit tot toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht over te gaan nu door het tijdsverloop de rechten van verdachte in ernstige mate zijn geschonden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over haar opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is naar aanleiding van de verbroken relatie met de heer [naam] naar de woning van [slachtoffer] , de nieuwe partner van [naam] , gegaan en heeft [slachtoffer] meermalen met een scherp/puntig voorwerp gestoken in haar hoofd en lichaam. Door op deze wijze te handelen heeft zij zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict in nota bene de eigen woning van [slachtoffer] die haar had binnengelaten om te praten. Een dergelijke daad is een ingrijpende aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, maar brengt ook gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg in de maatschappij.
Verdachte heeft het feit begaan, wetende dat de dochter van aangeefster boven in de woning lag te slapen en heeft geen enkele verantwoording genomen voor hetgeen zij heeft aangericht door geen openheid van zaken te geven.
De rechtbank rekent dit verdachte aan en overweegt dat een en ander het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer rechtvaardigt.
Uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgehouden komt naar voren wat voor angsten aangeefster heeft doorgemaakt, en nog altijd moet doormaken. [slachtoffer] geeft aan dat ze is veranderd. Ze is niet meer de onbevangen vrouw die ze was van voor de gebeurtenis. Echter, tijdens de terechtzitting, heeft [slachtoffer] uitdrukkelijk verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelet op het belang van de kinderen van verdachte en [naam] .
Uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport en uit een rapport van Pactum blijkt tevens dat het niet in het belang van de kinderen is om verdachte bij haar kinderen weg te houden. Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank uitdrukkelijk rekening gehouden met deze rapportages, het verzoek van [slachtoffer] , en het gegeven dat verdachte en [slachtoffer] elkaar in de toekomst vaker zullen treffen.
De rechtbank heeft er voorts rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd met aftrek van het reeds door verdachte ondergane voorarrest. Het voorwaardelijke deel dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op voor de maximale duur. Het strafvoorstel zoals uiterst subsidiair door de raadsvrouw is bepleit, doet geen recht aan de ernst van het feit.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 824,49 ter vergoeding van materiële schade en € 3000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en een voorschotregeling toe te passen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering benadeelde partij toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd tot afwijzing van de vordering, gelet op de culpa in causa.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2016. Het bepalen van een voorschotregeling zoals door de benadeelde partij is verzocht wordt afgewezen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het
primairten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 452 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 450 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 240 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
120 dagenzal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/830145-16:
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 3824,49(zegge: drieduizend achthonderd vierentwintig euro en negenenveertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 3824,49 (zegge: drieduizend achthonderd vierentwintig euro en negenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 48 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 824,49 aan materiële schade en € 3000,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. M.A.A. van Capelle, rechters, bijgestaan door mr. M.C. Nijboer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 februari 2018.
Mr. M.A.A. van Capelle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces/verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2016, opgenomen op pagina 12 en verder van het procesdossier, inhoudende als relaas van verbalisanten; Verslag van de WhatsApp gesprekken op pagina 44 en verder van het procesdossier.
2.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces/verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2016, opgenomen op pagina 12 en verder van het procesdossier, inhoudende als relaas van verbalisanten.