ECLI:NL:RBNNE:2018:5677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
18-730384-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en oneerbaar gedrag met geweld in Leeuwarden

Op 19 april 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en oneerbaar gedrag. De zaak betreft twee parketnummers: 18/730306-17 en 18/730300-17. De verdachte, geboren in 1997 en woonachtig in Leeuwarden, was op het moment van de zitting gedetineerd. Tijdens de terechtzitting op 5 april 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.A. Scholtmeijer, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. T.H. Pitstra.

De tenlastelegging in de eerste zaak (18/730306-17) betrof het dwingen van een slachtoffer tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de handelingen had erkend, met uitzondering van het gebruik van een mes. In de tweede zaak (18/730300-17) werd de verdachte vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat hij zich oneerbaar had gedragen in het openbaar.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische problemen, waaronder een posttraumatische stressstoornis en een vermoedelijke parafiele stoornis. De rechtbank legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, naast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden, om de verdachte te behandelen in een klinische setting. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het recidiverisico, en oordeelde dat de veiligheid van de maatschappij eiste dat de verdachte onder behandeling werd gesteld.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730306-17 ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/730300-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 april 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te Leeuwarden, thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.A. Scholtmeijer, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Tenlastelegging
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 18/730306-17, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 september 2017 te Leeuwarden, in elk geval in de gemeente Leeuwarden, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,
  • die [slachtoffer] op de mond gezoend en/of (vervolgens) getongzoend en/of
  • de/een borst(en) en/of bil(len) van die [slachtoffer] betast/aangeraakt en/of
  • ( een of meerdere van) zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/ofgebracht en/of (zodoende) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, zogenoemd gevingerd en/of
  • de/een (rechter)hand van die [slachtoffer] vastgepakt en/of naar/tegen verdachtes penis gebrachten/of vervolgens met zijn hand en/of de hand van die [slachtoffer] (met/op verdachtes penis) heen en weer bewogen en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of (zodoende) zichdoor die [slachtoffer] zogenoemd doen of laten pijpen en/of (vervolgens)
  • op de door die [slachtoffer] gedragen kleding geëjaculeerden bestaande dat geweld of (een)/die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of (een)/die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
  • die [slachtoffer] opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op dekeel/hals heeft gezet, althans een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft getoond en/of
  • die [slachtoffer] heeft gesommeerd, althans de/het woord(en) heeft toegevoegd,: “Meekomen, debosjes in.”, althans (een) woord(en) van gelijke aard of strekking, en/of
  • die [slachtoffer] aan haar lichaam en/of kleding heeft meegetrokken richting een aldaar aanwezigebossage en/of
  • die [slachtoffer] heeft medegedeeld dat zij er voor moest zorgen dat haar hond stil werd en/of datze moest meewerken en dat haar dan niets zou gebeuren, althans een mededeling van gelijke aard of strekking, en/of
  • die [slachtoffer] de/het woord(en) heeft toegevoegd: “We gaan naar een andere plek toe.” endaarbij [slachtoffer] aan haar/een (rechter boven)arm heeft vastgepakt en naar een andere plaats heeft meegevoerd en/of
  • de knoopjes van het door die [slachtoffer] gedragen shirt heeft losgemaakt en/of
  • die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Zoen mij.” en/of “Kiss me.”, althans woorden vangelijke aard of strekking, en/of
  • de door die [slachtoffer] gedragen legging en/of onderbroek naar beneden heeft getrokken en/of
  • die [slachtoffer] bij haar schouders, althans lichaam, heeft vastgepakt en/of het hoofd van die
[slachtoffer] in de richting van verdachtes penis heeft geduwd/gebracht en/of
- die [slachtoffer] bij haar hoofd heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of (zulks terwijlverdachte zijn penis in haar mond had gedaan) (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] heen en weer heeft bewogen.
Daarnaast is aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/730300-17, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2017 te Leeuwarden zich oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op en/of aan en/of bij de wegen de [adres] en/of het [adres] , met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, althans zich aldaar oneerbaar heeft bevonden met zijn hand in zijn broek, waarbij hij met zijn geslachtsdeel aan het frunniken was en/of met zijn broek naar beneden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het in de zaken met de parketnummers 18/730300-17 en 18/730306-17 ten laste gelegde. Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730300-17 ten laste gelegde heeft zij daartoe het volgende aangevoerd. De getuige en aangeefster [getuige] heeft verdachte op een bankje zien zitten en gezien dat hij met zijn hand in zijn broek zat en met zijn geslachtsdeel aan het frunniken was. Toen ze achter hem langs liep, draaide de verdachte zich naar haar om, liep vervolgens achter haar aan en deed zijn broek naar beneden. Het feit dat zij het geslachtsdeel van verdachte niet daadwerkelijk heeft gezien, doet aan de oneerbaarheid van de gedraging niet af.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18/730300-17 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte had geplast en vanwege voorafgaand speedgebruik zich goed moest afschudden. Verdachte kan zich voorstellen dat de vrouw dacht dat hij masturbeerde, maar zijn gedrag was niet oneerbaar. Nadat de vrouw gepasseerd was, is verdachte weer gaan plassen. Het was niet kwetsend voor het geslachtelijk schaamtegevoel, zoals het in de strafrechtelijke literatuur wordt omschreven.
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de bewijsbaarheid van het in de zaak met parketnummer 18/730306-17 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank in de zaak met parketnummer 18/730300-17
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. De rechtbank constateert dat aangeefster heeft verklaard dat zij het geslachtsdeel van verdachte niet heeft gezien. Het kan derhalve niet bewezen worden dat verdachte zich met ontbloot geslachtsdeel ter plaatse bevonden heeft. Vaststaat dat aangeefster [getuige] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte ter plaatse met zijn hand in zijn broek zat en dat hij met zijn geslachtsdeel aan het frunniken was. Uit de verklaring van aangeefster blijkt echter niet dat zij heeft gezien dat verdachte aan het masturberen was. Zij had aanvankelijk de gedachte dat verdachte zou gaan plassen. Nadat aangeefster verdachte was gepasseerd, heeft zij gezien dat hij zijn broek naar beneden deed. Uit haar verklaring blijkt echter niet dat zij heeft gezien dat verdachte op dat moment ook zijn onderbroek naar beneden heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de verklaringen van verdachte zelf omtrent zijn gedrag ter plaatse, de oneerbaarheid van zijn handelen, als bedoeld in artikel 239, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, niet bewezen is.
Oordeel van de rechtbank in de zaak met parketnummer 18/730306-17
Verdachte heeft alle door aangeefster [slachtoffer] in haar aangifte genoemde gedragingen erkend met uitzondering van de handeling dat hij een mes op de keel/hals van aangeefster heeft gezet. Aangeefster [slachtoffer] heeft in de hierna onder 2. vermelde verklaring onder meer gedetailleerd verklaard dat verdachte het mes in zijn rechterhand had. Hij kwam over haar rechterschouder met zijn arm en zette het mes tegen haar keel aan. Zij voelde het mes tegen haar keel aan. Daarna hield verdachte het mes voor haar keel. Vast staat dat verdachte een mes bij zich had, alsook dat verdachte heeft verklaard dat hij het mes in zijn hand had op het moment dat hij aangeefster benaderde. Nu alle overige door aangeefster [slachtoffer] in haar verklaring genoemde gedragingen door verdachte zijn bevestigd, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster op dit punt. Om die reden gaat de rechtbank uit van de verklaring van aangeefster en acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook deze ten laste gelegde handeling heeft verricht.
Voor het overige volstaat de rechtbank ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18/730306-
17 ten laste gelegde, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte dit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 april 2018;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 21 september 2017, opgenomen oppagina 309 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017250547 d.d. 27 november 2017, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 18/730306-17 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 20 september 2017 te Leeuwarden door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,
  • die [slachtoffer] op de mond gezoend en
  • de borsten en billen van die [slachtoffer] betast/aangeraakt en
  • meerdere van zijn, verdachtes, vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en gebracht en(zodoende) die [slachtoffer] meermalen zogenoemd gevingerd en
  • de rechterhand van die [slachtoffer] vastgepakt en naar/tegen verdachtes penis gebracht envervolgens met zijn hand de hand van die [slachtoffer] op verdachtes penis heen en weer bewogen en
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en gebracht en (zodoende) zich doordie [slachtoffer] zogenoemd doen of laten pijpen en (vervolgens) - op de door die [slachtoffer] gedragen kleding geëjaculeerd en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
  • die [slachtoffer] opzettelijk dreigend een mes op de keel heeft gezet en
  • die [slachtoffer] heeft gesommeerd: “Meekomen, de bosjes in.” en
  • die [slachtoffer] aan haar lichaam en kleding heeft meegetrokken richting een aldaar aanwezigebossage en
  • die [slachtoffer] heeft medegedeeld dat zij er voor moest zorgen dat haar hond stil werd en dat zemoest meewerken en dat haar dan niets zou gebeuren en
  • die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “We gaan naar een andere plek toe.” en daarbij[slachtoffer] aan haar rechter bovenarm heeft vastgepakt en naar een andere plaats heeft meegevoerd en
  • de knoopjes van het door die [slachtoffer] gedragen shirt heeft losgemaakt en
  • die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd: “Zoen mij.” en “Kiss me.” en
  • de door die [slachtoffer] gedragen legging en onderbroek naar beneden heeft getrokken en
  • die [slachtoffer] bij haar schouders heeft vastgepakt en het hoofd van die [slachtoffer] in de richtingvan verdachtes penis heeft geduwd/gebracht en
  • die [slachtoffer] bij haar hoofd heeft vastgepakt en (vervolgens) vastgehouden en (zulks terwijlverdachte zijn penis in haar mond had gedaan) (vervolgens) het hoofd van die [slachtoffer] heen en weer heeft bewogen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: in de zaak met parketnummer 18/730306-17: verkrachting.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 5 januari 2018, opgemaakt door J.H. van Marle, psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 4 januari 2018, opgemaakt door D. Breuker, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) en dat de aanwezigheid van een parafiele stoornis (gedacht moet worden aan exhibitionisme of aan een seksueel sadomasochisme stoornis) wordt vermoed. Tevens is er een aandachtstekortstoornis (ADHD), die nader onderzocht moet worden. Verder is er sprake van een zich ontwikkelende vermijdende persoonlijkheidsstoornis, een disharmonisch intelligentieprofiel met een zwakbegaafd verbaal vermogen en werkgeheugen en misbruik van drugs.
In de psychiatrische onderzoeksrapportage wordt geen uitspraak gedaan over de toerekenbaarheid van verdachte, vanwege diens onrijpe ontwikkeling, de impulsiviteit en de jeugdtrauma’s, die mogelijk een rol gespeeld hebben ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens de psychiater is de mate waarin daarvan sprake zou zijn geweest niet duidelijk geworden in het onderzoek.
In de psychologische onderzoeksrapportage wordt geconcludeerd dat er ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van voornoemde stoornissen en mogelijk invloed van speedgebruik. Gelet op de aard en ernst van de problematiek en het feit dat verdachte hier zo weinig zicht en grip op heeft, is er volgens de psycholoog sprake van verminderde toerekenbaarheid van verdachte.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de psychiater en de psycholoog aangaande de stoornissen en de conclusie van de psycholoog aangaande de toerekenbaarheid, zij neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Motivering van de op te leggen straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte in verminderde mate toerekenbaar is. Zij heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het in de zaken met de parketnummers 18/730300-17 en 18/730306-17 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Voor wat betreft de voorwaarden verwijst zij naar het maatregelenrapport van de reclassering. Tevens vordert zij op grond van artikel 38 lid 6 Wetboek van Strafrecht de dadelijke uitvoerbaarheid van de
terbeschikkingstelling met voorwaarden. De officier van justitie wijst erop dat het onder parketnummer 18/730306-17 ten laste gelegde feit een verkrachting betreft, een misdrijf dat een ongelimiteerde TBS toelaat. Zij meent met de reclassering dat de risico’s op het onttrekken aan voorwaarden hoger zijn wanneer verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel een klinische behandeling ondergaat, waardoor het recidiverisico niet voldoende verkleind wordt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het onder parketnummer 18/730300-17 ten laste gelegde. Met betrekking tot parketnummer 18/730306-17 is de raadsman van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest recht doet aan het ten laste gelegde feit. De benodigde klinische behandeling van 1 jaar van verdachte dient vorm te krijgen door het stellen van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een TBS met voorwaarden is niet proportioneel. Tegen een dadelijke uitvoerbaarheid bestaat geen bezwaar.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit de
justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een willekeurige jonge vrouw die met haar hond aan het wandelen was in een park onverhoeds benaderd en een mes op haar keel gezet. Hierna heeft hij op verschillende manieren haar lichamelijke integriteit op ernstige wijze aangetast door haar te dwingen diverse seksuele handelingen te ondergaan. Zij heeft daarbij in doodsangst verkeerd. Verdachte heeft zonder op enige wijze rekening te houden met het slachtoffer zijn eigen seksuele behoeften bevredigd. Eerder die dag had verdachte speed gebruikt, waardoor hij nog meer ontremd raakte en zijn seksuele fantasieën op het slachtoffer botvierde. Verdachte toont nauwelijks inzicht in de motieven van zijn gedrag, en vermijdt (tot op heden) verklaringen te vinden, die ertoe kunnen leiden dat hij ander gedrag gaat vertonen.
Het slachtoffer heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat de verkrachting haar leven veranderd heeft. Haar onbevangenheid is van haar afgenomen en zij is zich veel bewuster geworden van de gevaren en risico’s van het leven.
Naast hetgeen de rechtbank hiervoor onder het kopje strafbaarheid van verdachte heeft overwogen, houden de voormelde rapportages van de psychiater en de psycholoog in dat hun aanbevelingen met betrekking tot verdachte overeenstemmen, en als volgt luiden:
Een klinische behandeling van verdachte is nodig om de matige tot hoge recidivekans verder te verkleinen. Procesdiagnostiek is nodig om inzicht te krijgen in de problematiek. Vermijding door verdachte dient te worden tegengegaan om te kunnen komen tot zelfinzicht, en een betere stressregulatie en gedragscontrole. Verschillende emotioneel belastende en pijnlijke issues moeten worden blootgelegd en dat is op dit moment ambulant niet haalbaar. Een klinisch behandeltraject zal zeker een jaar in beslag nemen, waarna beoordeeld zal moeten worden of verdachte voldoende vooruitgang heeft geboekt om een ambulant kader te kunnen starten met resocialiseren. Geadviseerd wordt om de behandeling aan verdachte op te leggen in het kader van een TBS met voorwaarden. In dit kader kan behandeling beter worden gegarandeerd dan in een voorwaardelijk strafkader, waarbij er te veel ruimte is voor verdachte om zich te onttrekken aan de behandeling of toch heimelijk zich in te laten met risicovol gedrag (bijvoorbeeld speedgebruik, niet open en eerlijk zijn). Verwacht wordt dat verdachte zich zal houden aan de behandelvoorwaarden, om zo een onvoorwaardelijke TBS te voorkomen.
Uit het reclasseringsadvies van 31 december 2017 blijkt dat verdachte op veel fronten zijn leven goed op orde had. Hij is gehuwd, had werk en geen schulden. Daarnaast kropt hij ook zijn frustraties, gedachten en gevoelens op. Praten hierover vindt hij moeilijk. Masturberen en speedgebruik zijn voor hem een oplossing. Hij is gestopt met het gebruiken van medicatie tegen ADHD en in plaats hiervan gebruikt hij speed. Het middelengebruik is een criminogene factor. Het recidiverisico wordt als matighoog ingeschat, indien verdachte niet behandeld wordt en geen handvatten aangereikt krijgt om zijn gedrag te veranderen en zijn innerlijke drang te beheersen. Als verdachte inzicht krijgt in zichzelf en zijn drijfveren, leert om te gaan met zijn gevoelens van onrust, frustratie, macht-onmacht en seksuele ongeremdheid, acht de reclassering de kans op recidive lager. Geadviseerd wordt om TBS met voorwaarden op te leggen, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het maatregelenrapport van 4 april 2018 blijkt dat de reclassering zich aansluit bij de beide pro Justitia rapporteurs om verdachte in het kader van een TBS met voorwaarden klinisch op te nemen. Een TBS met voorwaarden biedt meer waarborgen en de beste garantie voor een goede behandeling/begeleiding. Verdachte staat open voor een klinische opname in het kader van een TBS met voorwaarden. De reclassering verwacht dat verdachte zich zal houden aan de voorwaarden en dat met hem een goede behandelrelatie kan worden opgebouwd. De reclassering schat de risico’s op onttrekken aan voorwaarden hoger in wanneer verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel een klinische behandeling opgelegd krijgt. Bovendien is de duur van de behandeling moeilijk in te schatten, waardoor het risico bestaat dat er bij laatstgenoemde strafmodaliteit onvoldoende tijd zal zijn.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat hij in 2016 onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Verdachte bevond zich derhalve ten tijde van het ten laste gelegde feit in een lopende proeftijd. Tevens heeft hij in 2017 een strafbeschikking voldaan.
De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het matig tot hoge risico aanwezig is dat verdachte opnieuw gelijksoortige delicten zal plegen, wanneer hij zonder behandeling te hebben ondergaan weer op straat komt te staan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar is voor de algemene veiligheid van personen.
Voorts is de rechtbank op grond van deze omstandigheden van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist dat verdachte voor langere duur wordt begeleid, zoals de psychiater en de psycholoog hebben geadviseerd, en ook dat verdachte wordt behandeld voor zijn stoornissen.
De rechtbank is van oordeel dat die behandeling dient plaats te vinden in een gesloten setting, zoals ook is geadviseerd, omdat een ambulante behandeling verdachte te veel vrijheden biedt en de maatschappij daardoor onvoldoende wordt beveiligd.
Indien de verplichting tot het ondergaan van een klinische behandeling wordt opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf, bestaat de mogelijkheid dat verdachte deze of een andere voorwaarde overtreedt en dit tot gevolg heeft dat de voorwaardelijke straf ten uitvoer wordt gelegd. In dat geval zouden de bijzondere voorwaarden komen te vervallen en zou verdachte, na het uitzitten van zijn straf, onbehandeld en zonder begeleiding terugkeren in de maatschappij. De rechtbank acht dit risico onaanvaardbaar, te meer omdat de rapporten van de psychiater en de psycholoog, alsmede van de reclassering, aangeven dat moeilijk in te schatten is hoelang het klinische traject zal dienen te duren, en verdachte door zijn vermijdingsgedrag wellicht zal willen ontsnappen aan de behandeling.
Gelet op de ernst van het delict, het geconstateerde recidiverisico, de ernst van de problematiek van verdachte en hetgeen de rechtbank hiervoor overigens heeft overwogen, is zij van oordeel dat de maatschappij alleen voldoende kan worden beveiligd indien verdachte wordt begeleid en klinisch wordt behandeld in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Aan de voorwaarden voor het opleggen van deze maatregel is voldaan. Verdachte is onderzocht door een psychiater en een psycholoog en, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, blijkt uit hun rapportages dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaar is gesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van de maatregel eist.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. De rechtbank zal niet bevelen dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Wel zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de na te noemen voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte. Verdachte heeft zich bereid verklaard de voorwaarden na te leven.
De totale duur van de terbeschikkingstelling is niet gemaximeerd, nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
De rechtbank zal bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit naast de maatregel van terbeschikkingstelling een forse gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De oriëntatiepunten van de LOVS hanteren voor soortgelijke feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de omstandigheid dat verdachte na de detentie naar verwachting nog gedurende langere tijd klinisch zal worden opgenomen en de omstandigheid dat de rechtbank het wenselijk acht dat niet al te lang met de behandeling wordt gewacht, zal de rechtbank de gevangenisstraf beperken tot 18 maanden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de zaak met parketnummer 18/730300-17 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18/730306-17 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
de veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan hetnemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
de veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestellingzich klinisch te laten opnemen, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels van de kliniek. Bij overtreding van de huisregels door veroordeelde neemt hij zijn verantwoordelijkheid en voegt zich naar de gegeven gedragsaanwijzingen van de kliniek;
de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem in het kader van de nazorg gegevenworden door de nog nader aan te wijzen kliniek;
de veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen gegeven door of namens de reclassering.Veroordeelde heeft een inspanningsverplichting. Hij zal initiatieven moeten tonen om de aanwijzingen en afspraken die hij maakt met de reclassering uit te voeren;
de veroordeelde houdt frequent contact met de toezichthouder van de reclassering, waarbij defrequentie door de reclassering wordt bepaald en waarbij veroordeelde de reclassering informeert over de leefgebieden die de reclassering wenselijk acht. Een belangrijk onderdeel zal in ieder geval zijn seksuele belevingswereld zijn;
de veroordeelde gebruikt geen alcohol of drugs (cocaïne, speed, cannabis etc.). Veroordeeldeverleent zijn medewerking aan urine controles die het doel hebben om eventueel middelengebruik op te sporen;
de veroordeelde houdt de reclassering op de hoogte van een eventuele wijziging in de leefsituatieen woonsituatie en/of andere relevante wijzigingen in zijn omgeving/gedrag;
de veroordeelde geeft toestemming aan de medewerkers van de reclassering en aan debehandelende zorginstanties om informatie over hem uit te wisselen en is bereid om in overleg tot nadere afspraken te komen;
de veroordeelde heeft zinvolle dagbesteding, hierbij rekening houdende met zijndraagkracht/draaglast verhouding;
de veroordeelde geeft inzicht in zijn vrienden- en kennissenkring. Hij geeft openheid van zakenover zijn partnerrelatie en verleent de reclassering toestemming met zijn partner te spreken. Wanneer geïndiceerd, zal veroordeelde meewerken aan relatiegesprekken;
de veroordeelde pleegt geen strafbare feiten.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door mr. F.F. van Emst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2018.