ECLI:NL:RBNNE:2018:600

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
18/830222-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag op pasgeboren dochter na eerdere ziekenhuisopname

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn pasgeboren dochter. De verdachte, geboren in 1988, was op het moment van de feiten alleen met zijn dochtertje, dat net uit het ziekenhuis was ontslagen na eerder letsel. Op 23 mei 2016, kort nadat de moeder het huis had verlaten, belde de verdachte 112 omdat het niet goed ging met de baby. Bij aankomst van de ambulance bleek de baby in een klinische noodsituatie te verkeren, met een bedreigde ademhaling en epileptische aanvallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op dat moment verantwoordelijk was voor het letsel dat de baby had opgelopen, dat niet kon worden toegeschreven aan accidentele oorzaken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, door zijn handelen, de kans op de dood van de baby had aanvaard, wat leidde tot de veroordeling voor poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en een contactverbod met zijn kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830222-16
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 1 februari 2018 en 15 februari 2018.
De verdachte is verschenen op de terechtzitting van 1 februari 2018, bijgestaan door
mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 1 februari 2018 vertegenwoordigd door
mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 te
Groningen, meermalen, althans eenmaal, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2016)
van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal,
- ( meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en/of
- ( meermalen) op een hard oppervlak heeft laten vallen en/of tegen een hard
oppervlak heeft
geslagen en/of gestoten en/of
-(meermalen) heeft vastgepakt en/of opgepakt (al dan niet zonder daarbij haar
hoofd voldoende te ondersteunen) en/of (met kracht) heeft geschud en/of
gewiegd (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of
- ( meermalen) (met kracht) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend
geweld tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 te
Groningen, meermalen, althans eenmaal,
aan zijn kind, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2016)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere subdura(a)l(e)
hemato(o)m(en) en/of een breuk in het wandbeen aan de
linkerzijde van de schedel en/of een weke delen zwelling aan de linkerzijde
van het hoofd en/of een toename van een reeds bestaand subduraal hematoom,
heeft toegebracht
door die [slachtoffer] ,
- ( meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd te slaan en/of stompen en/of
- ( meermalen) op een hard oppervlak te laten vallen en/of tegen een hard
oppervlak te
slaan en/of stoten en/of
- ( meermalen) vast te pakken en/of op te pakken (al dan niet zonder daarbij haar
hoofd voldoende te ondersteunen) en/of (met kracht) te schudden en/of te
wiegen (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of
- ( meermalen) (met kracht) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend
geweld tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] uit te oefenen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 te
Groningen, meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk mishandelend zijn kind, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2016),
(meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en/of
- ( meermalen) op een hard oppervlak heeft laten vallen en/of tegen een hard
oppervlak heeft
geslagen en/of gestoten en/of
-(meermalen) heeft vastgepakt en/of heeft opgepakt (al dan niet zonder daarbij
haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of ( met kracht) heeft geschud en/of
gewiegd (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of
- ( meermalen) (met kracht) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend
geweld tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend,
ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (te weten een of
meerdere subdura(a)l(e) hemato(o)m(en) en/of een breuk in het wandbeen aan
de linkerzijde van de schedel en/of een weke delen zwelling aan de linkerzijde
van het hoofd en/of een toename van een reeds bestaand subduraal hematoom),
althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2016 tot en met 26 mei 2016 te
Groningen, meermalen, althans eenmaal, grovelijk, althans aanmerkelijk
onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, zijn kind, [slachtoffer] (geboren
op 3l maart 2016),
- ( meermalen) (met kracht) tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
en/of
- ( meermalen) op een hard oppervlak heeft laten vallen en/of tegen een hard
oppervlak heeft geslagen en/of gestoten en/of
-(meermalen) heeft vastgepakt en/of heeft (al dan niet zonder daarbij haar hoofd
voldoende te ondersteunen) en/of (met kracht) heeft geschud en/of gewiegd (al
dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of
- ( meermalen) (met kracht) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend
geweld tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zwaar
lichamelijk letsel, te weten te weten een of meerdere subdura(a)l(e)
hemato(o)m(en) en/of een breuk in het wandbeen aan de linkerzijde van de
schedel en/of een weke delen zwelling aan de linkerzijde
van het hoofd en/of een toename van een reeds bestaand subduraal hematoom,
heeft bekomen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag gevorderd. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat gelet op de bevindingen in het deskundigenrapport en bij gebrek aan andere aannemelijke oorzaken moet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een niet accidenteel substantieel trauma dat heeft geleid tot het op 23 mei 2016 bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. Nu verdachte op het moment dat het trauma moet hebben plaatsgevonden als enige in de nabijheid van [slachtoffer] was, kan alleen hij het letsel veroorzaakt hebben. De officier van justitie heeft voorts diverse bewijsmiddelen aangehaald die ondersteunen dat verdachte verantwoordelijk is geweest voor het toegebrachte letsel.
Ten aanzien van het opzet heeft de officier naar voren gebracht dat verdachte weliswaar geen inzicht heeft gegeven in de precieze aard van zijn handelingen, maar dat uit het deskundigenrapport volgt dat sprake moet zijn geweest van een acceleratie/deceleratietrauma (hard schudden) of van een contacttrauma, dan wel een combinatie daarvan. Door dergelijke handelingen ten aanzien van een baby van een aantal weken oud te verrichten, moet bij verdachte sprake zijn geweest van voorwaardelijk opzet op de dood.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat - nu niet helder is wanneer het letsel dat is geconstateerd op 11 mei 2016 is ontstaan - niet kan worden vastgesteld wie op dat moment bij [slachtoffer] was, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte dit letsel eveneens heeft toegebracht. De officier van justitie heeft vrijspraak van dit gedeelte van de tenlastelegging gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat uitsluitend verdachte in de gelegenheid was het letsel aan [slachtoffer] toe te brengen dat heeft geleid tot haar opname op 8 mei 2016. Evenmin acht de raadsvrouw te bewijzen dat verdachte op 23 mei 2016 aan [slachtoffer] letsel heeft toegebracht, nu verdachte maximaal tien minuten alleen is geweest met zijn dochtertje, voordat zij de eerste signalen gaf dat het niet goed met haar ging. Daarbij acht zij van belang dat de deskundige haar tijdsindicatie van minuten heeft gebaseerd op ernstigere scenario' [naam 2] waarin de baby' [naam 2] zijn overleden, terwijl bij [slachtoffer] geen restverschijnselen zijn aangetroffen. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat de focus ten onrechte op verdachte is komen te liggen, gelet op de psychische en emotionele gesteldheid van alle gezinsleden. Ten aanzien van de oorzaak van het letsel heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit de chatgesprekken van [medeverdachte] niet kan worden afgeleid dat verdachte zodanig gehandeld heeft dat dit als aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig te bestempelen is, laat staan als enige vorm van opzet. Verdachte heeft geen verklaring voor de medische situatie waarin [slachtoffer] op 23 mei 2016 verkeerde en ontkent haar het letsel te hebben toegebracht. De eerder door hem gedane uitlatingen waarin hij heeft aangegeven het kind te hebben geslagen, moeten volgens de raadsvrouw buiten beschouwing gelaten worden, omdat verdachte op die momenten onder dusdanige psychische druk stond dat niet gesteld kan worden dat deze verklaringen een werkelijke oprechte bekentenis betreffen.
Oordeel van de rechtbank

Partiële vrijspraak

Verdachte wordt blijkens de tenlastelegging verweten zijn dochtertje [slachtoffer] op meerdere data zodanig letsel te hebben toegebracht dat zij op 8 en op 23 mei 2016 in het ziekenhuis diende te worden opgenomen. Nu het moment waarop het letsel moet zijn toegebracht dat heeft geleid tot de ziekenhuisopname van 8 mei 2016 niet voldoende nauwkeurig kan worden bepaald en ook anderen dan verdachte in die periode alleen met [slachtoffer] zijn geweest, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte dit letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het gedeelte van de tenlastelegging dat hierop ziet.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot de door verdachte tegenover de politie en zijn vrouw [medeverdachte] gedane uitlatingen, waarin hij heeft aangegeven [slachtoffer] te hebben geslagen, overweegt de rechtbank dat zij deze niet voor het bewijs zal bezigen, nu verdachte op het moment van de betreffende uitlatingen verkeerde in een uiterst emotioneel onstabiele gemoedstoestand en deze verklaringen steeds gekoppeld worden aan een snelle afdoening van de zaak en de terugkomst van hun dochters bij [medeverdachte] , terwijl deze verklaringen bovendien weinig specifiek van aard zijn.
De rechtbank past ten aanzien van het op 23 mei 2016 geconstateerde letsel de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 februari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2016, is mijn dochter. Ik heb op 8 mei 2016 het telefoonnummer 112 gebeld, omdat het toen niet goed met haar ging. Zij is vervolgens in het ziekenhuis opgenomen geweest. De kraamverzorgster en mijn vrouw hebben mij uitgelegd op welke wijze ik de baby moest optillen en vasthouden en dat daarbij haar nekje moest worden ondersteund. Mijn vrouw heeft mij hier meermalen op gewezen.
Ik was op 23 mei 2016 alleen met [slachtoffer] in mijn woning te Groningen. Toen mijn vrouw [medeverdachte] met onze oudste dochter [naam 1] de woning verliet, merkte ik geen bijzonderheden op bij [slachtoffer] . De baby begon op een gegeven moment heel erg hard te huilen. Ze stopte met huilen toen er alarmerende symptomen optraden. Ik heb mijn vrouw gebeld en zij gaf aan dat ik 112 moest bellen. Dat heb ik vervolgens gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 november 2016, opgenomen op pagina 376 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016149504 d.d. 15 december 2016, inhoudende als verklaring van verdachte:
Op 23 mei 2017 was ik alleen thuis met [slachtoffer] . Voordat haar moeder wegging, heeft zij een voeding aan de baby gegeven. Binnen een half uur na haar voeding is de baby huilend wakker geworden. Zij huilde hard. Ik wilde haar troosten. De baby bleef maar huilen. Ik wist niet meer wat ik moest. De baby had al een tijdje hard gehuild. Mijn hersenen werkten niet zo goed op dat moment. Ik had haast. Ik zag kort daarna dat de baby niet in orde was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 28 juni 2016 en ondertekend op 5 juli 2016, opgenomen op pagina 420 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring:
Toen ik op 23 mei 2016 met [naam 1] de woning verliet, was [verdachte] met [slachtoffer] in de woning. Ik ben ongeveer 10 minuten voordat ik de afspraak bij het consultatiebureau had, weggegaan. Toen ik wegging sliep [slachtoffer] nog. Ik heb geen bijzonderheden aan [slachtoffer] gemerkt. [verdachte] belde mij terwijl ik in de wachtkamer van het consultatiebureau zat. Hij vertelde dat de baby wakker werd en moest huilen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 17 november 2016 en ondertekend op 28 november 2016, opgenomen op pagina 444 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring:
Ik heb [verdachte] aangesproken op de manier waarop hij met [slachtoffer] omging. Ik heb hem een aantal keren verteld dat hij bij het optillen van de baby het hoofdje met de handen moet ondersteunen. Hij zei dat hij dat wist.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2016, opgenomen op pagina 86 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 23 mei 2016 was ik in de woning van [verdachte] . Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat de baby één à twee weken geleden met dezelfde symptomen naar het Martini Ziekenhuis was gegaan. Uit de scan was gekomen dat er een bloeding in het hoofd zat buiten de hersenen.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2016, opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 23 mei 2016 om 11.23.45 werd er gebeld met de 112-alarmcentrale. Dit betrof een gesprek waarin de vader van [slachtoffer] belde omdat het niet goed ging met zijn dochter [slachtoffer] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2016, opgenomen op pagina 128 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 8 juni 2016 is de mobiele telefoon bij [medeverdachte] in beslag genomen. De hierop aangetroffen gegevens zijn onderzocht. In de telefoongegevens komt onder andere het chatprogramma "QQ" voor.
In chatnummer 265 is [medeverdachte] in gesprek met een onbekende persoon. Vanaf de telefoon van [medeverdachte] wordt de chatnaam " [naam 2] " gebruikt ( [naam 2] betekent moeder van [naam 1] ), hieronder aangeduid met [naam 2] . De onbekende persoon gebruikt de chatnaam "[naam 8]"
Start 26-05-2016.
[naam 2] : Mijn man heeft continu de psycholoog bezocht.
[naam 2] : Want zijn karakter is wat extreem. Hij wordt bijzonder snel boos.
[naam 2] : (Hij) is vaak erg boos voor klein iets.
[naam 2] : (Hij) kan slecht tegen stress.
[naam 2] : Daarna is hij heel prikkelbaar als de baby huilt. Daarna (heeft hij) aan de psycholoog verteld dat hij bij het slapen als de baby huilt, heeft hij de neiging van geweld.
In de aangeleverde gegevens komt ook het chatprogramma "WeChat" voor. In chatnummer 56 spreken personen met elkaar met de chatnaam " [naam 2] " (hieronder afgekort met [naam 2] ) en een persoon met chatnaam " [naam 3] ".
Start 26 mei 2016
[naam 2] : Het is zeker dat hij te hard heeft geschud (wiegen).
[naam 2] : En elke keer als hij de baby vanuit de bed optilde, heeft hij nooit de hoofd van de baby met de hand ondersteund.
[naam 2] : Elke keer (heb ik) aan hem verteld maar hij luistert niet.
[naam 2] : Later wil ik niet meer dat hij de baby aanraakt.
In chatnummer 63 spreken personen met elkaar met de chatnaam " [naam 2] " (hieronder afgekort met [naam 2] ) en een persoon met de chatnaam " [naam 4] ".
Start 26 mei 2016
[naam 2] : [verdachte] zorgt voor het kind zonder zachtheid. Heel grof.
In chatnummer 149 spreken personen met elkaar met de chatnaam " [naam 2] ". (hieronder afgekort met [naam 2] ) en een andere persoon met de chatnaam " [naam 5] ".
Start 24 mei 2016
[naam 2] : Maar [verdachte] is heel opvliegerig. Hij wordt heel snel boos. Hij gaat ook altijd al naar de
psycholoog.
[naam 2] : Vandaar als ik aanwezig ben laat ik hem niet de baby oppassen.
[naam 2] : Op moment dat de baby huilt en dramt dan is [verdachte] heel erg onrustig.
[naam 2] : Omdat ik weet dat hij snel boos wordt als hij niet goed kan slapen vandaar mag hij niet 's nachts met de baby slapen.
[naam 2] : Maar is [verdachte] soms helemaal niet zacht om de baby te troosten. (Als de baby) huilt en dramt wordt ( de baby) op de wipstoel gelegd. En (wordt) er heel hard gewipt.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2016, opgenomen op pagina 142 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op 8 juni 2016 is de mobiele telefoon bij verdachte [medeverdachte] in beslag genomen. De verkregen gegevens zijn onderzocht. In de aangeleverde gegevens komt ook het chatprogramma "WeChat" voor.
Chatnummer 244 betreft een gesprek tussen een persoon met de chatnaam " [naam 2] " (hieronder afgekort met [naam 2] ) en " [naam 6] ".
25 mei
[naam 2] : Jouw broer is helemaal niet zacht tegen de baby. Heel grof. lk heb hem vaker aangesproken. Een baby'tje kan niet zo geschud (gewiegd) worden. Het is slecht voor de hersenen. Hij luistert elke keer niet.
[naam 2] : Elke keer als [slachtoffer] huilt, is hij altijd heel onrustig.
Chatnummer 368 betreft een gesprek tussen een persoon met de chatnaam " [naam 2] " (hieronder afgekort met [naam 2] ) en [naam 7] .
29 mei 2016
[naam 2] : De bloeding in de hersenen van de baby is veroorzaakt door het schudden (wiegen) van [verdachte] .
[naam 2] : Het is allemaal [verdachte] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2016, opgenomen op pagina 177 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 9 juni 2016 is de onder [verdachte] inbeslaggenomen telefoon onderzocht. In de kalender op zijn telefoon staat om 11.20 uur een afspraak met als onderwerp " [naam 1] ogencontrole".
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 17 juni 2016, opgenomen op pagina 313 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik was als kraamverzorgster werkzaam bij [verdachte] en [medeverdachte] in verband met de geboorte van [slachtoffer] . Op dag 5 of 6 heb ik voorlichting gegeven over het "shaken baby syndroom". Ik heb dit aan de ouders heel goed uitgelegd.
11. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, d.d. 17 oktober 2016 opgemaakt door H.C. Terlingen, opgenomen op pagina 548 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring:
Geconstateerd is dat bij [slachtoffer] op 11 mei 2016 sprake was van een subduraal hematoom over de bolling van de linkerhersenhelft en een dunne film subduraal bloed over de bolling van de rechterhersenhelft, een enigszins wijkende breuk in het wandbeen aan de linkerzijde van de schedel en een geringe weke delen (spier/huid aan buitenzijde schedel) zwelling aan de linkerkant van het hoofd. Op 23 mei 2016 is een toename van het subduraal hematoom over de bolling van de rechterhersenhelft waargenomen.
De aanwezigheid van subduraal bloed kan leiden tot prikkeling van de hersenschors waardoor epileptische aanvallen kunnen worden uitgelokt. In dit geval was bij het kind de epilepsie meest waarschijnlijk het gevolg van prikkeling van de hersenschors door de bloedingen in het hoofd. Voor een andere oorzaak van de epilepsie (zoals een stofwisselingsziekte of structurele afwijkingen in de hersenen) werden geen aanwijzingen gevonden. Er is geen wetenschappelijke onderbouwing dat epilepsie leidt tot de subdurale bloedingen.
Bij aankomst van de ambulance om 11.31 uur op 23 mei 2016 was sprake van een klinische noodsituatie met een encefalopathisch beeld met een bedreigde ademhaling, verminderd bewustzijn en herhaald optredende epileptische aanvallen. Er werd een toename van het subdurale hematoom gezien, met name langs de rechter hersenhelft. Deze toename kan het gevolg zijn geweest van een recidief bloeding (bloeding in een eerdere bloeding) of een nieuwe bloeding (buiten een eerdere bloeding). Er is in dit geval sprake van een trauma na de geboorte als oorzaak van de subdurale bloeding.
Een nieuwe bloeding kan ontstaan door lichamelijke aandoeningen en trauma (een voorval waarbij letsel ontstaat). Als er, zoals in casu het geval is, geen aanwijzingen worden gevonden voor een verklarende aandoening vormt trauma de enige waarschijnlijke verklaring. Er is in dit geval sprake van een trauma na de geboorte als oorzaak van de subdurale bloeding.
Een recidief bloeding kan optreden als gevolg van een spontane bloeding in een eerdere bloeding of in een hersenvochtcollectie als restant van een eerdere bloeding, als gevolg van een gering en mogelijk niet waargenomen contacttrauma en door een ernstig trauma op basis van een acceleratie-deceleratietrauma of een contacttrauma. Als bij een recidief bloeding sprake is van acute ernstige neurologische symptomen/afwijkingen, pleit dit tegen een spontane recidief bloeding of een recidief bloeding op basis van een minimaal trauma. Daarbij worden namelijk bij lichamelijk en beeldvormend onderzoek gewoonlijk geen aanwijzingen gevonden voor nieuwe hersenschade. Kinderen met een recidief bloeding met ernstige neurologische symptomen hebben deze recidief bloeding opgelopen door een nieuw "significant brain trauma". Bij [slachtoffer] was sprake van een klinische noodsituatie. Haar ademhaling was bedreigd, waarvoor ze beademd werd, en ze was niet aanspreekbaar. Later kreeg ze een epileptische aanval waarbij trekkingen waren waar te nemen. Een acute verslechtering van de neurologische status van kinderen bij wie de schedelnaden nog niet gesloten zijn, is op basis van een recidief bloeding na een gering trauma onwaarschijnlijk of zelfs niet voorkomend. Indien bij [slachtoffer] sprake was van een recidief bloeding, zal ze deze bloeding, gelet op de ernst van de neurologische symptomen, hebben opgelopen door een nieuw substantieel trauma.
Epileptische aanvallen kunnen leiden tot een verminderde ademhaling als gevolg van verminderde hersenstamactiviteit ten tijde van en kort na een epileptische aanval. Dat echter de ademhaling dusdanig bedreigd was (op het moment dat klinisch geen trekkingen (meer) zichtbaar waren) dat beademing noodzakelijk was, kent ondergetekende niet uit eigen ervaringen bij (jonge) kinderen in de post-ictale fase (fase na een epileptische aanval). Bovendien werd het ziekenhuis ook een post-ictaal meisje gezien en op dat moment was de ademhaling normaal. Ook werd bij het kind nieuwe schade in het hoofd, namelijk een duidelijke toename van het subduraal hematoom rechts gezien. Bij een spontane recidief bloeding of een recidief bloeding op basis van een minimaal trauma worden bij lichamelijk en beeldvormend onderzoek gewoonlijk geen aanwijzingen gevonden voor nieuwe hersenschade.
Volgens mijn mening en expertise is de toename van het subduraal hematoom in combinatie met de klinische noodsituatie waarschijnlijker na een recidief bloeding of een nieuwe bloeding, beide na een ernstig trauma (repeterend acceleratie-deceleratie trauma, een contacttrauma of een combinatie van beide) dan het gevolg van een recidief bloeding (spontaan of na een gering trauma), al dan niet in combinatie met een epileptische aanval.
Op 20 mei werd [slachtoffer] nog gezien door medische professionals. Op die dag werd ze in goede klinische toestand uit het ziekenhuis ontslagen. Op videobeelden van 21 mei gemaakt door ouders is een meisje te zien zonder op dat moment duidelijke afwijkingen. Op 23 mei sliep het meisje nog toen moeder wegging. Om 11.23 uur werd door vader een 112 melding gedaan. Om 11.31 uur bij aankomst van de ambulance werd een klinische noodsituatie vastgesteld door de ambulancemedewerker. Er was sprake van een bedreigde ademhaling, een verminderd bewustzijn en later van een epileptische aanval. Op basis van voorgaande gegevens kan worden geconcludeerd dat de schade die geleid heeft tot de ontwikkelingen van de klinische verschijnselen die op 23 mei 2016 reden vormden om medische hulp te zoeken meest waarschijnlijk kort (minuten) voor het optreden van de klinische noodsituatie zijn ontstaan.
De bevindingen zijn niet passend als gevolg van accidenteel één of meerdere malen het nekje niet goed ondersteunen of een kind te hard heen en weer wippen in een wipstoeltje. Een voor de bevindingen passend accidenteel trauma, zoals een val van hoogte of een verkeersongeval, werd niet gemeld. Schudden kan leiden tot subdurale bloeduitstortingen. Een ziekte als oorzaak voor deze combinatie van bevindingen kan worden uitgesloten. De bevindingen gedaan op en na 23 mei 2016 kunnen niet zonder meer worden toegeschreven aan de periode rond 8 mei 2016.
De bevindingen zijn veel waarschijnlijker wanneer sprake was van een trauma dan wanneer er sprake was van een aandoening.
De bevindingen zijn veel waarschijnlijker wanneer er sprake was van een trauma na de geboorte dan wanneer er sprake was van trauma voor of tijdens de geboorte.
De bevindingen zijn veel waarschijnlijker het gevolg van handelen van iemand anders dan het gevolg van handelen van het kind zelf.
De bevindingen zijn niet het gevolg van handelingen passend bij de normale omgang met een kind.

Bewijsoverwegingen

Het letsel
[slachtoffer] is op 8 mei 2016 en op 23 mei 2016 na door verdachte gedane 112-meldingen opgenomen in een ziekenhuis te Groningen. Op 11 mei 2016 is geconstateerd dat bij [slachtoffer] sprake was van een subduraal hematoom over de bolling van de linkerhersenhelft en een dunne film subduraal bloed over de bolling van de rechterhersenhelft, een enigszins wijkende breuk in het wandbeen aan de linkerzijde van de schedel en een geringe weke delen (spier/ huid aan buitenzijde schedel) zwelling aan de linkerkant van het hoofd. Op 23 mei 2016 is een toename van het subduraal hematoom over de bolling van de rechterhersenhelft waargenomen.
De oorzaak van het letsel
Omtrent de oorzaak van het op 23 mei 2016 bij [slachtoffer] geconstateerde letsel heeft de deskundige van het NFI uitgebreid gerapporteerd. Uit deze rapportage leidt de rechtbank af dat, nu van een onderliggende medische aandoening of een accidentele oorzaak (een ongeluk) niet is gebleken, het letsel dat op 23 mei 2016 bij [slachtoffer] is waargenomen, moet worden toegeschreven aan een ernstig toegebracht trauma, te weten een repeterend acceleratie-deceleratie trauma, een contacttrauma of een combinatie van beide.
Het moment van ontstaan van het letsel
Met betrekking tot het ontstaansmoment van het letsel van 23 mei 2016 volgt uit de rapportage onder meer het volgende. Op 20 mei 2016 werd [slachtoffer] nog gezien door medische professionals. Op die dag werd ze in goede klinische toestand uit het ziekenhuis ontslagen. Op videobeelden van 21 mei 2016 gemaakt door ouders is een meisje te zien zonder op dat moment duidelijke afwijkingen. Op 23 mei sliep het meisje nog toen moeder wegging. Om 11.23 uur werd door vader een 112 melding gedaan. Bij aankomst van de ambulance om 11.31 uur werd door de ambulancemedewerker een klinische noodsituatie vastgesteld. Er was sprake van een bedreigde ademhaling, een verminderd bewustzijn en later van een epileptische aanval. De deskundige komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de schade die heeft geleid tot de ontwikkelingen van de klinische verschijnselen die op 23 mei 2016 reden vormden om medische hulp te zoeken meest waarschijnlijk kort (minuten) voor het optreden van de klinische noodsituatie zijn ontstaan.
De rechtbank gaat er -anders dan de raadsvrouw heeft betoogd- op basis van het voorgaande vanuit dat het trauma heeft plaatsgevonden korte tijd voordat de klinische noodsituatie is ontstaan die voor verdachte de aanleiding vormde om eerst zijn vrouw en vervolgens 112 te bellen. Nu de eerste symptomen van de klinische noodsituatie door verdachte om 11.22 uur aan [medeverdachte] worden gemeld, moet het geweld dus kort, de deskundige spreekt over een orde van grootte van minuten en niet van uren of dagen, voor dat tijdstip zijn toegebracht. Op dat moment had [medeverdachte] in ieder geval al ongeveer een kwartier de woning verlaten om op tijd bij de afspraak bij het consultatiebureau te zijn.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat verdachte op 23 mei 2016 vanaf 11.00 uur à 11.10 uur alleen met [slachtoffer] in de woning was en dat er toen nog geen symptomen bij [slachtoffer] waren. Vanaf dat moment tot aan het moment waarop verdachte de 112 melding deed en er vervolgens diverse personen de woning binnenkwamen, zijn er geen andere personen bij [slachtoffer] geweest. Eerder is geconcludeerd dat het op [slachtoffer] toegepaste geweld kort voor het optreden van de klinische noodsituatie moet hebben plaatsgevonden. Deze klinische noodsituatie werd om 11.31 uur vastgesteld, maar bestond mogelijk al op het moment van het telefoongesprek met [medeverdachte] om 11.22 uur. Het kan daarom niet anders dan dat verdachte verantwoordelijk is voor het toebrengen van het letsel bij [slachtoffer] .
De verklaring van verdachte dat hij niet de persoon is geweest die ernstig trauma aan het aan het hoofd van [slachtoffer] heeft toegebracht, acht de rechtbank derhalve niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt voorts dat uit de in de bewijsmiddelen opgenomen passages uit chatgesprekken volgt dat verdachte ook in het bijzijn van zijn vrouw [medeverdachte] de baby zonder zachtheid verzorgde en dat zij heeft ervaren dat hij onrustig werd als de baby huilde. De rechtbank ziet, anders dan verdachte en zijn raadsvrouw hebben betoogd, geen aanleiding om ervan uit te gaan dat [medeverdachte] de zaken in deze chatgesprekken overdreef, nu zij deze uitlatingen op verschillende momenten en tegenover verschillende personen heeft geuit.
Opzet
Uit het dossier volgt niet dat verdachte zogenoemd "vol" opzet had op de dood van [slachtoffer] . Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat een pasgeboren baby door een ernstig toegebracht trauma aan het hoofd, te weten een repeterend acceleratie-deceleratie trauma, een contacttrauma of een combinatie van beide komt te overlijden, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dit geldt te meer als sprake is van een baby die kort daarvoor vanwege subdurale bloedingen in het hoofd in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Dat ook verdachte zich bewust moet zijn geweest van deze kans volgt uit de omstandigheid dat de kraamverzorgster hem al in de eerste week na de geboorte van [slachtoffer] op de kwetsbaarheid van een baby voor dergelijke handelingen heeft gewezen door het bespreken van het zogenoemde "shaken baby syndroom". Ook zijn vrouw heeft verdachte er meermalen op geattendeerd dat hij voorzichtig moest zijn met het hoofdje van zijn dochtertje. Bovendien was hij door de recente ziekenhuisopname op de hoogte van de extra kwetsbaarheid van [slachtoffer] .
Alhoewel de exacte gedraging die heeft geleid tot het letsel van [slachtoffer] bij gebreke van een geloofwaardige verklaring van verdachte op dit punt niet bekend is, volgt uit het rapport van de deskundige dat sprake moet zijn geweest van een ernstig toegebracht trauma aan het hoofd en niet van normale verzorgingshandelingen. Uit de aard van de gedraging die gericht moet zijn geweest op het hoofd van een pasgeboren baby, te weten een kwetsbaar en vitaal onderdeel van het lichaam, concludeert de rechtbank dat verdachte deze aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] ook heeft aanvaard. Contra-indicaties daarvoor heeft de rechtbank niet aangetroffen.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2016 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 2016)
van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal,
- ( meermalen) heeft vastgepakt en/of opgepakt (al dan niet zonder daarbij haar hoofd voldoende te ondersteunen) en/of met kracht heeft geschud en/of
- ( meermalen) met kracht uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld tegen en/of op het hoofd van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Primair: poging tot doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling en een contactverbod met zijn kinderen, zolang de reclassering dit nodig acht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in verband met de door haar bepleite vrijspraak niet uitgelaten over een op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door geweld uit te oefenen op het hoofd van zijn toen nog geen twee maanden oude dochtertje. Op dat moment was zij net uit het ziekenhuis ontslagen in verband met eerder toegebracht letsel, waardoor zij onder meer een schedelbreuk en een bloeding onder het harde hersenvlies heeft opgelopen. Niet is komen vast te staan door wie en wanneer dit letsel aan haar is toegebracht. Verdachte was op de hoogte van de bloeding en daarmee van de (extra) kwetsbaarheid van zijn dochtertje. Door de handeling(en) van verdachte op 23 mei 2016 is de bloeding onder het harde hersenvlies toegenomen en is zijn dochtertje in een klinische noodsituatie komen te verkeren, waarbij beademing nodig was en zij epileptische aanvallen doormaakte. Als vader had verdachte zijn weerloze kind juist geborgenheid en bescherming moeten bieden. Door zijn handelen heeft verdachte de rechtsorde ernstig geschokt.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Over de persoon van verdachte zijn diverse rapportages opgemaakt. Uit het psychiatrisch rapport d.d. 8 augustus 2017 volgt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsstoornis bestond ook al ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Verdachte staat bovenmatig impulsief en vanuit primaire emoties gedreven in het leven. Hij is bovenmatig egocentrisch en kan zich slecht verplaatsen in de binnenwereld van de ander. Vooral in de omgang met directe naasten spelen deze beperkingen op. Zijn autonomie en zelfsturing zijn dan ook beneden-gemiddeld ontwikkeld. Dit ondanks zijn bovengemiddelde verstandelijke capaciteiten en goede sociale vaardigheden. Pedagogische onmacht en mentale plus fysieke overvraging maken gemakkelijk dat een dergelijke al gebrekkige zelfsturing nog meer inboet. Het is aannemelijk dat onderzochte vanuit zijn psychopathologie redelijkerwijs onvoldoende het hoofd heeft kunnen bieden aan alle situatieve en interpersoonlijke spanningsbronnen ten tijde van het ten laste gelegde. Indien verdachte onbehandeld binnen spoedige termijn weer herenigd zou worden met zijn kinderen, wordt de kans op kindermishandeling in het algemeen bij verdachte als aanzienlijk ingeschat. Om het recidiverisico te beperken, wordt de oplegging van ambulante behandelingen binnen een voorwaardelijk strafdeel geadviseerd. Deze behandelingen zouden moeten bestaan uit een emotie (agressie)-regulatie-training, een inzicht gevende psychotherapie gericht op een betere zelfhandhaving en partner-relatietherapie in combinatie met een stapsgewijze en veilige poging tot hereniging van alle gezinsleden onder professionele begeleiding.
In het psychologisch rapport dat d.d. 2 augustus 2017 over verdachte is opgemaakt, komt eveneens naar voren dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is kwetsbaar en krenkbaar en heeft weinig controle over zijn emoties en bij woede weinig controle over zijn gedrag. De psycholoog acht verdachte in iets verminderde mate verantwoordelijk voor het hem ten laste gelegde. Het recidiverisico wordt hoog geacht. Geadviseerd wordt ambulante behandeling binnen een voorwaardelijk strafdeel.
De reclassering heeft d.d. 20 juli 2017 een rapport opgemaakt. Hierin wordt geadviseerd als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met zijn kinderen op te leggen. Uit een tussenevaluatieverslag volgt dat verdachte zich ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis meewerkend heeft opgesteld en afspraken over het algemeen nakomt. Van behandeling is tot op heden geen sprake geweest; er is vooral toegewerkt naar stabilisatie.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde feit de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. Een andere strafmodaliteit doet geen recht aan de ernst van het feit dat is begaan tegen een weerloze en kwetsbare baby. Verdachte heeft voorts op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor het door hem begane feit. Anderzijds heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Ter voorkoming van recidive acht de rechtbank het voorts van belang dat verdachte behandeling ondergaat. Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. De rechtbank zal derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal bevelen dat het reclasseringstoezicht en de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, nu de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de over verdachte opgemaakte rapportages volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico zolang verdachte geen behandeling heeft ondergaan. Tot op heden heeft verdachte een dergelijke behandeling niet gevolgd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na de datum van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling stelt van AFPN of een soortgelijke instelling ter bepaling van de reclassering op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn agressie/emotie en borderline-problematiek;
3. dat de veroordeelde, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, op geen enkele wijze
-direct of indirect- contact opneemt, zoekt of heeft met zijn kinderen ( [slachtoffer] en [naam 1] ), anders dan in overleg met en onder begeleiding van Jeugdzorg Noord en dat de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem hierbij door of namens de reclassering worden gegeven.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.